ECLI:NL:RBGEL:2018:256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7775
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring van beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, een belastingplichtige, had eerder een beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 31 juli 2017, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst hem niet had geïnformeerd over de ANBI-status en dat het concept van 'informed consent' niet in enige wettelijke bepaling was opgenomen.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op een zitting op 20 december 2017, waar de opposant werd bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een proces-verbaal opgesteld. In de beoordeling van het verzet heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant zijn bezwaarschrift meer dan drie jaar na het opleggen van de aanslag had ingediend, wat niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 31 juli 2017.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/7775

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 januari 2018

in de zaken tussen

[X] , te [Z] , opposant,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Behandeling van het verzet

Bij uitspraak van 31 juli 2017 heeft de rechtbank het beroep van opposant (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Bij fax van 16 augustus 2017, door de rechtbank ontvangen op 16 augustus 2017, heeft opposant tegen deze uitspraak verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.
Opposant is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 20 december 2017.
Opposant is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] en [A] .
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Van het onderzoek ter zitting is op verzoek van opposant een proces-verbaal opgesteld dat voorafgaand aan deze uitspraak aan hem is toegezonden.

Feiten en gronden van het verzet

1. Verweerder heeft aan opposant een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 opgelegd.
2. Opposant heeft hiertegen niet binnen de in artikel 6:9 van de Awb gestelde termijn bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn. Voorts heeft verweerder het bezwaar opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.
4. Opposant heeft tegen dit besluit tijdig beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 juli 2017 kennelijk ongegrond verklaard.
5. Opposant voert in verzet aan dat in de uitspraak van 31 juli 2017 ten onrechte is geoordeeld dat de stelling van opposant dat verweerder hem had moeten informeren over de ANBI-status geen steun vindt in het recht en daardoor verworpen moet worden. Voorts is ten onrechte geoordeeld dat ‘informed consent’ niet is opgenomen in enig verdrag of wettelijke bepaling. Voor hetgeen ter zitting aanvullend is gesteld verwijst de rechtbank naar het opgestelde proces-verbaal.

Beoordeling van het verzet

6. Zoals reeds ter zitting door de rechtbank aan opposant is uitgelegd dient in deze verzetprocedure uitsluitend de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak van 31 juli 2017 heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk ongegrond was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. Hierbij zal de rechtbank rekening houden met de gronden die in verzet zijn aangevoerd.
7. In hetgeen door opposant is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 31 juli 2017. Alle door opposant aangevoerde gronden doen niet af aan het feit dat het bezwaarschrift ruim drie jaar na het opleggen van de aanslag is ingediend. Zoals in de uitspraak van 31 juli 2017 terecht is overwogen kan een reden die na het verstrijken van de bezwaartermijn is opgekomen niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Opposant had de mogelijkheid om binnen de geldende termijnen bezwaar te maken. Dat hij dat heeft nagelaten, is een omstandigheid die voor rekening en risico van opposant dient te blijven.
8. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 januari 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.