ECLI:NL:RBGEL:2018:2512

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2614
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en acute noodzaak bij sluiting en ontruiming van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk. De eisers, een dochter en haar schoonzoon, waren betrokken bij de sluiting en ontruiming van een woning op 13 december 2016, die werd uitgevoerd op basis van acute bestuursdwang. De rechtbank oordeelde dat er geen acute noodzaak was voor de onmiddellijke toepassing van bestuursdwang zonder een begunstigingstermijn. De rechtbank stelde vast dat de situatie in de woning, hoewel problematisch, niet zodanig urgent was dat de gemeente geen alternatieven had moeten overwegen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het bieden van mogelijkheden aan bewoners om zelf tot oplossingen te komen voordat tot ingrijpende maatregelen wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. B. Parmentier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijkte Harderwijk, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 19 december 2016 heeft verweerder zijn beslissing om acute bestuursdwang toe te passen en de woning aan [adres] te [woonplaats] op 13 december 2016 te sluiten, schriftelijk vastgelegd. Bij het besluit van 28 december 2016 heeft verweerder zijn beslissing om acute bestuursdwang toe te passen en de woning aan [adres] te [woonplaats] te ontruimen en schoon te maken, schriftelijk vastgelegd.
Bij besluit van 12 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Huisman.

Overwegingen

1. De in de uitspraak genoemde artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres en eiser zijn respectievelijk de dochter en de schoonzoon van [betrokkene] . Zij is inmiddels, op 17 mei 2018, overleden.
Eisers woonden ten tijde van de bestuursdwang op 13 december 2016 bij [betrokkene] in de woning aan [adres] te [woonplaats] . Deze woning betreft een huurwoning en is in eigendom van woningcorporatie Uwoon (hierna te noemen: Uwoon). De situatie in de woning is voor Uwoon aanleiding geweest om op 14 november 2016 met [betrokkene] en eisers af te spreken dat zij de woning zouden opruimen. Uwoon zou de woning vervolgens op 23 januari 2017 komen inspecteren.
Op 13 december 2016 is eiseres in de woning ten val gekomen. Eiseres is met assistentie van de brandweer uit de woning gehaald en met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Hierop heeft de brandweer een zogenaamde AOL- melding doen uitgaan. Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen t ot onmiddellijke sluiting en ontruiming van de woning. [betrokkene] is diezelfde dag naar een verpleeghuis gegaan, eiseres verbleef in het ziekenhuis en eiser is naar een nachtopvang gegaan.
Verweerder heeft op 13 december 2016 bedrijf [bedrijf] ingeschakeld om op te ruimen en schoon te maken. Op 15 december 2016 zijn de opruimwerkzaamheden begonnen en op 21 december 2016 zijn deze afgerond. Buiten de “standaard huisraad” om is er 105 m3 spullen uit de woning gehaald. Daarna is begonnen met de schoonmaakwerkzaamheden. Het bedrijf [bedrijf] is ingeschakeld voor het bewaren van spullen die nog bruikbaar zijn.
Van de gang van zaken met betrekking tot de sluiting, ontruiming en schoonmaak van de woning aan [adres] te [woonplaats] heeft M. Huisman, medewerker bij verweerder, een ongedateerd verslag met foto’s opgemaakt.
3. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat, in tegenstelling tot wat de bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd, de beslissing om acute bestuursdwang toe te passen, gehandhaafd kan blijven en dat de kosten hiervan in de toekomst kunnen worden verhaald op eisers. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat gelet op de ernst en de omvang van de situatie er aanleiding was om de woning acuut te sluiten, ontruimen en op te ruimen en dus op goede gronden een begunstigingstermijn achterwege is gelaten. Verweerder verwijst naar het adviezen van de brandweer en stelt dat er sprake was van een brandgevaarlijke situatie en een ongezonde leefomgeving voor de bewoners en de omwonenden. Tevens heeft verweerder overwogen dat belang van een acute sluiting om de brandonveilige en ongezonde situatie te beëindigen zwaarder woog dan de persoonlijke omstandigheden van eisers.
4. Eisers hebben in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de situatie. De door verweerder overgelegde foto’s zijn gemaakt nadat er mensen al spullen hadden verplaatst en geven geen juiste en eerlijke voorstelling van zaken. Ook de verslaglegging geeft een vertekend beeld. Daarnaast had verweerder mogelijkheden om minder vergaande maatregelen te treffen. Verweerder had eisers de mogelijkheid moeten bieden om zelf het huis op te ruimen, hun spullen te selecteren en opslag te regelen.
Daarnaast hebben eisers naar voren gebracht dat verweerder bij het opruimen veel kostbare spullen van eisers heeft weggegooid en zij hierdoor schade hebben.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Aan de besluiten van 19 december 2016 en
28 december 2016 heeft verweerder brandgevaar, te weten overtreding van artikel 7:10 van het Bouwbesluit 2012, en gevaar voor de gezondheid van eisers en omwonenden, te weten overtreding van de artikelen 7:21 en 7:22 van het Bouwbesluit 2012, ten grondslag gelegd.
6. Aanleiding voor deze besluiten vormde een zogenaamde AOL-melding van de brandweer op 13 december 2016 omtrent het niet uitvoeren van een binnenaanval. De tekst van deze melding luidt: “Op 13 december 2016 is geconstateerd dat de woning aan het [adres] een gevaar vormt voor het veilig repressief optreden bij brand. Ook is er sprake van ernstige vervuiling van de woning en de aanwezigheid van ongedierte. Tot nader bericht geen binnenaanval uitvoeren en dit meegeven aan de aanrijdende eenheden.”
7. Bij verslag van 7 maart 2017 heeft een specialist risicobeheersing van de brandweer deze melding nader toegelicht en onderbouwd met foto’s en door onder meer te vermelden: “Het woonhuis was dermate vol met brandbaar afval, rommel, huisraad etc dat dit een wezenlijk gevaar op zou leveren bij een brand voor de bewoners, hulpverleners en omwonenden. Een brand in deze woning zou leiden tot een onbeheersbare brand, die absoluut tot volledige verwoesting van de woning zou leiden en tevens de omliggende woningen ernstig beschadigen en een grote bedreiging voor bewoners zijn”. De conclusie wordt vervolgens getrokken dat de vuurlast bijna drie keer zoveel is als normaal, dat een standaard woning daarop niet is gebouwd en dat bij een volledige brand de woning na circa een uur zou bezwijken en dat de brand voor de brandweer onbeheersbaar zou zijn. “Een in onze ogen onaanvaardbaar risico.”
De entreecoach van de [bedrijf] , [naam] , heeft bij verslag, opgemaakt op 30 maart 2017, vermeld dat op 13 december 2016 in overleg is besloten de woning te sluiten vanwege de onveilige situatie die was ontstaan voor bewoners en omwonenden en dat zij inschatte dat de bewoner niet in staat was om op te ruimen en dit ook in de toekomst niet kan.
Ten tijde van de toepassing bestuursdwang heeft M. Huisman, juridisch beleidsmedewerker en toezichthouder Wabo bij de gemeente Harderwijk, een schriftelijk verslag met foto’s opgesteld.
8. Aan de hand van de hand van de melding van de brandweer en de toelichting hierop van 7 maart 2017 van de brandweer in samenhang met het verslag van de entreecoach is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de situatie in de woning brandgevaarlijk was in de zin van artikel 7:10 van het Bouwbesluit 2012. Met name de toelichting betreffende vuurlast in samenhang met de grote hoeveelheid aangetroffen brandbaar huisraad, afval, kleding en materialen vindt de rechtbank hierbij van belang. Eisers betwisten ook niet dat de woning vol stond met spullen. Hun stelling dat dit van tijdelijke aard was, doet niet af aan de conclusie dat de situatie in de woning brandgevaarlijk was. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 7:10 van het Bouwbesluit. Omdat sprake was van een overtreding van genoemde bepaling was verweerder bevoegd om over te gaan tot handhaving. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan verweerder in eisers’ geval van handhaving af had dienen te zien.
9. Eisers hebben eveneens beroepsgronden gericht tegen de andere grondslag, namelijk het gevaar voor de gezondheid. Nu het brandgevaar voldoende grondslag biedt voor de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten en te ontruimen, zal de rechtbank de andere grondslag niet bespreken.
10. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of er sprake was van een zeer spoedeisende situatie op grond waarvan verweerder terstond bestuursdwang kon toepassen zonder begunstigingstermijn en voorafgaand besluit overeenkomstig artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
11. Verweerder heeft gesteld dat het afzien van een begunstigingstermijn enerzijds is ingegeven door het brandveiligheidsrisico voor omliggende woningen en de extreme situatie die in woning is aangetroffen en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van de bewoners. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat [betrokkene] en eiseres gezien hun verblijf in respectievelijk een verpleeghuis en een ziekenhuis redelijkerwijs niet in staat waren de woning op zodanige wijze te ontruimen dat de brandonveilige en ongezonde situatie zou worden weggenomen en dat eiser niet beschikte over een ruimte om de spullen te bewaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
12. In de AOL-melding en de emailberichten van 13 december 2016 heeft de brandweer medegedeeld dat het op dat moment niet verantwoord was voor mensen om in de woning te verblijven. De brandweer heeft dit toen echter niet gekoppeld aan brandgevaar maar aan het gevaar voor het veilig repressief optreden bij brand. Dat er een groter risico op brand was, blijkt niet uit de destijds beschikbare informatie. Uit de stukken blijkt verder weliswaar dat er veel spullen en afval in de woning aanwezig was, en dat het vies was, maar daar blijkt niet uit dat de situatie dermate ernstig was dat er acute risico’s voor de gezondheid waren.
13. Ook blijkt dat de eigenaar van de woning, Uwoon, reeds vanaf november 2016 op de hoogte was van de vervuiling van de woning en de leefomgeving. Uwoon had immers in november 2016 met eisers afgesproken dat zij de woning vóór 23 januari 2017 zouden hebben opgeruimd. Uwoon heeft kennelijk een termijn van zo’n twee maanden niet bezwaarlijk gevonden. Niet is gebleken of, en zo ja, op welke wijze, de situatie op 13 december 2016 ernstiger of anders was dan in november. Op 13 december 2016 heeft verweerder overlegd met, onder anderen, Uwoon. Alvorens over te gaan tot bestuursdwang heeft verweerder echter niet zelfstandig danwel in samenspraak met Uwoon de mogelijkheid van het naleven van die afspraak, het stellen van een andere termijn, of andere alternatieven overwogen, zo blijkt uit de toelichting op zitting.
14. De ontruiming van de woning heeft vervolgens plaatsgevonden op donderdag
15 december 2016, twee dagen na sluiting van de woning op 13 december 2016. In de tijd tussen de sluiting en de ontruiming van de woning zijn de sloten vervangen, maar is nog niet begonnen met de ontruiming.
Verweerder heeft aangenomen dat eiser niet in staat zou zijn de woning op te (laten) opruimen. Verweerder heeft echter niet met de bewoners gesproken over mogelijke alternatieven voor de ontruiming. Alleen met eiser is uitsluitend gesproken over de mogelijkheden van bewaring en bergruimte voor hun spullen. Niet gebleken is dat eisers zijn gewezen op de ingrijpende gevolgen van de ontruiming op basis van bestuursdwang, namelijk de vervanging van de sloten van de woning en de afvoer van hun huisdieren en inboedel waarbij de inschatting en selectie van bruikbare- of onbruikbare spullen door een ander wordt gemaakt. Dit betekent dat eisers de mogelijkheid is ontnomen de voor hen waardevolle spullen veilig te stellen. Tekenend is de verklaring van eisers op zitting dat zij daardoor bijvoorbeeld het verstopte spaargeld van moeder en de urn met as van de overleden vader achteraf niet hebben kunnen terugvinden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat zowel eiseres als haar moeder door hun opnames, op diezelfde dag, geheel buitenspel stonden en de besluitvorming geen blijk ervan geeft dat hun positie danwel de belastende situatie waarin eiser zich op dat moment bevond, in de belangenafweging is betrokken.
15. Gelet op al deze omstandigheden ziet de rechtbank in de ernst van de situatie en het brandveiligheidsrisico afgewogen tegen eisers persoonlijke omstandigheden geen acute noodzaak op grond waarvan verweerder onmiddellijk en zonder de alternatieven te onderzoeken kon overgaan tot toepassing van bestuursdwang. De rechtbank is van oordeel dat eisers situatie zich niet tegen verzette tegen het verlenen van een begunstigingstermijn (van bijvoorbeeld enkele dagen). Deze beroepsgrond van eisers slaagt dan ook.
16. De rechtbank laat de gronden van eisers die zien op de vraag of de bestuursdwang feitelijk correct is uitgevoerd onbesproken. Bij de toetsing van een besluit om tot bestuursdwang over te gaan is de vraag of de bestuursdwang feitelijk correct is uitgevoerd, niet aan de orde, maar uitsluitend de vraag of het bevoegde bestuursorgaan rechtmatig tot dat besluit is overgegaan (zie de uitspraak van 4 september 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2013:992).
17. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en het derhalve wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het primaire besluit te herroepen, omdat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft en herstel van het geconstateerde gebrek niet meer mogelijk is.
18. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank verweerder opdragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden en hem veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 1.002 als kosten voor beroepschrift en het verschijnen ter zitting van een professionele rechtsbijstandverlener (2 punten).
19. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen maximaal de reiskosten op basis van tweede klas openbaar vervoer voor vergoeding in aanmerking. Gelet daarop zal de rechtbank verweerder veroordelen de reiskosten van beide eisers van [woonplaats] , [adres] naar de rechtbank in Arnhem, van € 86,96 te vergoeden.
20. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eisers de rechtbank hebben verzocht tot veroordeling van verweerder tot betaling van de kosten van een onafhankelijke schade-expert en de door deze te bepalen schadevergoeding, vallen deze posten niet onder het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ten aanzien van de gestelde schade staat op grond van artikel 8:88 van de Awb een verzoekschriftprocedure open.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.002;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
In artikel 5:25, zesde lid, is bepaald dat het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vaststelt.
In artikel 5:31 van de Awb is bepaald dat:
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
In artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet ( Ww) is bepaald dat de eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen er zorg voor draagt dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
In artikel 1b, tweede lid van de Ww is bepaald dat het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
In artikel 2, eerste en tweede lid van de Ww is onder andere bepaald:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden (of tweede lid; “kunnen”) technische voorschriften gegeven omtrent de staat van een bestaand bouwwerk en het slopen.
Het vierde lid van artikel 2 van de Ww bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften kunnen worden gegeven.
Artikel 7:10 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt:
Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt, of
b. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt.
In artikel 7:21 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een bouwwerk, open erf en terrein zich in een zodanig zindelijke staat bevindt, dat dit geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen oplevert.
Artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt omtrent het “restrisico gebruik bouwwerken, open erven en terreinen” dat onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. (…);
b. (…);
c. (…)
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.