5.4.De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van eiser, op zijn dagverhaal, op gestelde diagnoses, op de medische informatie en op hun eigen bevindingen. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen. De stelling van eiser dat hij meer beperkt moet worden geacht of helemaal niet in staat is te werken, wordt niet onderbouwd door de medische informatie. De stelling van eiser dat uit de medische informatie van neuroloog drs. M.H.M. Timmer van 9 maart 2018 zou volgen dat er bij eiser ook op de datum in geding sprake was van een verminderd kunnen vasthouden en verdelen van de aandacht en een beperking op het gebied van herinneren, volgt de rechtbank niet. Zoals door Van den Enden in zijn rapport van 5 augustus 2017 in reactie op deze informatie terecht wordt overwogen, stelt Timmer in deze informatie niet vast dat bij eiser op de datum in geding sprake was van verminderde aandacht en concentratie, maar alleen dat eiser dergelijke klachten heeft. Verder volgt uit de informatie van Timmer juist dat er bij neurologisch onderzoek geen verklarende afwijkingen zijn gevonden voor de cognitieve klachten. Voor wat betreft de bemoeilijkte auditieve informatieverwerking is in de FML onder item 1.9.10 ook een beperking aangebracht in die zin dat is aangegeven dat eiser geen taken moet verrichten waarbij bij uitstek een beroep wordt gedaan op verbale of auditieve informatieverwerking en korte termijngeheugen. In zijn rapport van 5 augustus 2017 heeft Van den Enden nog aangegeven dat het auditieve korte termijngeheugen alleen optreedt bij rekenen. Dit volgt ook uit het rapport van klinisch psycholoog C. Clarijs van 17 november 2016. Uit het enkele gegeven dat sprake is van een bemoeilijkte auditieve informatieverwerking volgt dus niet dat op de items 1.1, 1.2 of 1.3 een beperking aan had moeten worden genomen. Dit volgt ook niet anderszins uit het rapport van Clarijs. Daarin staat ten aanzien van de concentratie van eiser juist opgenomen dat die redelijk in orde lijkt en dat eiser de aandacht goed op kan brengen en vasthouden, hoewel hij in het verleden bekend heeft gestaan met een korte concentratiespanne. Uit zijn rapport volgt ook dat hij niet heeft vastgesteld dat bij eiser sprake was van AD(H)D. In de medische informatie van sociaal psychisch verpleegkundige W. Slierendregt van De Nieuwe Lente van 13 juli 2017 staat weliswaar dat er bij eiser op grond van de DSM-IV ADHD is gediagnosticeerd maar zoals Van den Enden in zijn rapport van 29 november 2017 terecht heeft opgemerkt, is de DSM-IV niet meer geldig. Ook uit andere medische informatie volgt niet dat bij eiser op de datum in geding sprake was van AD(H)D. De zinsnede in het rapport van Van den Enden van 5 augustus 2017 dat verweerder de diagnose ADD al geaccepteerd heeft, moet dan ook, zoals ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht, opgevat worden als een kennelijke verschrijving. De, eerst ter zitting ingenomen, stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen wordt niet onderbouwd door medische informatie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen op dit punt te twijfelen.
Ten aanzien van de lichamelijke klachten zijn er geen beperkingen opgenomen in de FML. De stelling van eiser dat hij beperkt is ten aanzien van zwaar werk, zitten, hurken en knielen of dat er in verband met zijn maagproblemen beperkingen aangenomen zouden moeten worden, wordt ook niet onderbouwd door medische informatie. De enkele stelling daartoe is onvoldoende om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Van belang is namelijk niet alleen wat eiser ervaart, maar ook wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen.
6. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de, in bezwaar aangepaste, FML van 30 november 2017.
7. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis van 3 juli 2017 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert van 5 december 2017. Uitgaande van de FML van 30 november 2017 wordt eiser op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en machinaal houtbewerker (SBC-code 262130).