ECLI:NL:RBGEL:2018:2508

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet na postmortale inseminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De eiser, die een kind heeft verwekt door middel van postmortale inseminatie, stelde dat het onderscheid tussen kinderen geboren voor of op de dag van overlijden van de verzekerde en kinderen verwekt na het overlijden, in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor dit onderscheid. De rechtbank overwoog dat de situatie van de eiser niet gelijk te stellen is aan die van nabestaanden met kinderen die voor het overlijden zijn geboren, omdat de keuze voor postmortale inseminatie al gemaakt is met de wetenschap dat de biologische vader overleden is. Dit betekent dat er geen sprake is van een onzekere gebeurtenis of verlies van gedeelde zorg. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd is met algemene rechtsbeginselen en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 5 augustus 2017 beëindigd.
Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C. Hofman.

Overwegingen

1. Eiser heeft van 15 juni 2015 tot 20 december 2015 gewerkt als productiemedewerker bij Extract B.V. voor gemiddeld 38,93 uur per week. Per datum einde dienstverband heeft eiser zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaats gevonden. Op grond van deze beoordeling is het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft de beëindiging van het ziekengeld gebaseerd op de vaststelling dat eiser op 5 augustus 2017 (de datum in geding) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en dat hij in staat is meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur te verdienen. Hieraan ligt het onder 1. genoemde medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts R.A. Admiraal van 12 april 2017 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden van 29 november 2017. De voor eiser vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de, in bezwaar aangepaste, zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 november 2017.
4.1.
Eiser stelt ten eerste dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd omdat in de rapporten wordt weggelaten dat eiser een zeer perfectionistische inslag heeft wat hem tegen zit bij de taken die hij moet uitvoeren.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de medische rapporten blijkt ten eerste dat alle psychische klachten van eiser in kaart zijn gebracht, te weten de angst- en paniekklachten, depressies, slapeloosheid, vermoeidheid, problemen met het vasthouden en verdelen van de aandacht en met herinneren, het (ter zitting aangegeven) moeite hebben met begrijpend lezen, de visuele overprikkeling als hij moe wordt, de klachten bij het overvraagd worden, de wisselende emoties, het moeite hebben met plannen, het trage denk- en werktempo, het niet af kunnen wisselen van taken, het moeite hebben met zich uitdrukken in taal, het sneller geïrriteerd en emotioneel zijn en het zich erg aantrekken van andermans problemen. Dit geldt ook voor het perfectionisme. De verzekeringsartsen hebben dit benoemd in hun rapporten bij de samenvatting van de telefoonrapportage van de sociaal medisch verpleegkundige van PsyQ van 27 juli 2016. De rechtbank acht het medisch onderzoek op dit punt dan ook niet onzorgvuldig. Ook de lichamelijke klachten van eiser zijn in kaart gebracht, te weten de breuk in het middenrif waardoor eiser last heeft van maagzuur, de maagzweren en de maagwandontsteking, de rugklachten en de knieklachten. Verder blijkt uit de rapporten dat de verzekeringsartsen de psychische en lichamelijke klachten van eiser hebben betrokken bij hun medische boordeling. Ten aanzien van de door eiser ter zitting nog naar voren gebrachte klacht van overgevoeligheid voor geluid, overweegt de rechtbank dat deze klacht niet als zodanig eerder door eiser naar voren is gebracht en ook niet volgt uit de medische informatie. In het rapport van klinisch psycholoog C. Clarijs van 17 november 2016 (B.25.21) staat juist opgenomen dat eiser geen overdreven gevoeligheid kent voor prikkels en drukke ruimtes. Er bestond voor de verzekeringsartsen dan ook geen aanleiding om rekening te houden met deze klacht.
5.1.
Eiser stelt ten tweede dat hij als gevolg van zijn psychische en lichamelijke klachten meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Volgens eiser is hij als gevolg van zijn psychische klachten en de behandeling en revalidatie die hij daarvoor nodig heeft, helemaal niet in staat om te werken en had hij dus 100% arbeidsongeschikt geacht moeten worden. In ieder geval is hij ten aanzien van zijn psychische klachten beperkt op de items vasthouden en verdelen van de aandacht (1.1 en 1.2) en op het item herinneren (1.3) en moet een urenbeperking worden aangenomen. Verder kan eiser als gevolg van zijn rugklachten geen zwaar of zittend werk doen en kan hij als gevolg van zijn knieklachten (een verwijderde meniscus) niet gehurkt of op zijn knieën werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de psychische klachten heeft eiser in beroep medische informatie ingebracht van neuroloog drs. M.H.M. Timmer, van 9 maart 2018. Volgens eiser is de inhoud hiervan in lijn met de inhoud van het rapport van klinisch psycholoog C. Clarijs (van Pro Persona) van 17 november 2016.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser op de datum in geding niet geschikt was voor zijn werk als productiemedewerker. In geschil is of eiser op die datum in staat was om met arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur te verdienen.
5.3.
In reactie op de tweede beroepsgrond van eiser verwijst verweerder naar de medische rapporten. Volgens Admiraal is eiser op basis van de klachten en stoornissen niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt. Admiraal heeft overwogen dat uit de gegevens van zijn onderzoek (onder andere het dagverhaal van eiser) blijkt dat eiser niet voldoet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’, te weten een opname, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, sterk wisselende mogelijkheden of het op basis van een ernstige psychische stoornis sterk beperkt zijn in persoonlijk en/of sociaal functioneren zich uitend in de rolvervulling op drie niveaus. Admiraal heeft geconcludeerd, op grond van alle op dat moment bekende gegevens, dat er nog sprake is van een lichte mate van depressie bij onderliggend een laagbegaafdheid, bemoeilijkte auditieve informatieverwerking en auditieve korte termijn geheugen. Daardoor is volgens Admiraal de kans op overschatting van de capaciteiten/functionele mogelijkheden van eiser reëel aanwezig. Verder heeft Admiraal geconcludeerd dat eiser bij voorkeur handelingsgericht en niet zozeer verbaal-auditief bezig moet zijn. Het werk moet onder andere geen beroep doen op begrijpend lezen. Admiraal heeft bij eigen onderzoek geen aanwijzingen gekregen voor problemen in het vasthouden of verdelen van de aandacht en de diagnose ADD blijkt volgens hem niet zonder meer gesteld te zijn. Verder vindt Admiraal de mentale spankracht van eiser afgenomen in die zin dat hij bij voorkeur onder meer aangewezen is op vaste bekende werkwijzen, een voorspelbaar takenpakket en moet hij niet teveel onder tijdsdruk of met een hoog handelingstempo werken. Volgens Admiraal is eiser in sociale zin wat kwetsbaar in het omgaan met emotionele problemen van derden, conflicthantering en het dragen van verantwoordelijkheid. Admiraal concludeert dat overige beperkingen niet zijn aan te nemen.
Van den Enden heeft, omdat er slaapproblemen worden benoemd in de medische informatie van Pro Persona, de FML aangescherpt ten aanzien van nachtwerk. Van den Enden heeft geconcludeerd dat er vanuit het bezwaarschrift en de hoorzitting geen medische argumenten naar voren komen die noodzaken tot nog verdergaande beperkingen. Ook Van den Enden heeft geconcludeerd dat niet voldaan wordt aan de uitzonderingscriteria van de standaard ‘geen benutbare mogelijkheden’. Volgens Van den Enden was al hetgeen dat in bezwaar is aangevoerd al bekend en geeft de in bezwaar ingebrachte medische informatie van de psycholoog van Indigo van 28 april 2017 en van sociaal psychisch verpleegkundige W. Slierendregt van De Nieuwe Lente van 13 juli 2017 geen onderbouwing voor wijzigingen in de FML. Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat van een AD(H)D geen sprake is en een PTSS is nooit vastgesteld. Verder was er volgens Van den Enden op de datum in geding geen sprake van significante fysieke problematiek gelet op het beschreven activiteitenniveau van eiser (de Vierdaagsetraining en het meerdere keren fitnessen per week). De maagproblemen waren al bekend, eiser gebruikte geen medicatie en van een angst- en/paniekstoornis is volgens Van den Enden geen sprake.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van eiser, op zijn dagverhaal, op gestelde diagnoses, op de medische informatie en op hun eigen bevindingen. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen. De stelling van eiser dat hij meer beperkt moet worden geacht of helemaal niet in staat is te werken, wordt niet onderbouwd door de medische informatie. De stelling van eiser dat uit de medische informatie van neuroloog drs. M.H.M. Timmer van 9 maart 2018 zou volgen dat er bij eiser ook op de datum in geding sprake was van een verminderd kunnen vasthouden en verdelen van de aandacht en een beperking op het gebied van herinneren, volgt de rechtbank niet. Zoals door Van den Enden in zijn rapport van 5 augustus 2017 in reactie op deze informatie terecht wordt overwogen, stelt Timmer in deze informatie niet vast dat bij eiser op de datum in geding sprake was van verminderde aandacht en concentratie, maar alleen dat eiser dergelijke klachten heeft. Verder volgt uit de informatie van Timmer juist dat er bij neurologisch onderzoek geen verklarende afwijkingen zijn gevonden voor de cognitieve klachten. Voor wat betreft de bemoeilijkte auditieve informatieverwerking is in de FML onder item 1.9.10 ook een beperking aangebracht in die zin dat is aangegeven dat eiser geen taken moet verrichten waarbij bij uitstek een beroep wordt gedaan op verbale of auditieve informatieverwerking en korte termijngeheugen. In zijn rapport van 5 augustus 2017 heeft Van den Enden nog aangegeven dat het auditieve korte termijngeheugen alleen optreedt bij rekenen. Dit volgt ook uit het rapport van klinisch psycholoog C. Clarijs van 17 november 2016. Uit het enkele gegeven dat sprake is van een bemoeilijkte auditieve informatieverwerking volgt dus niet dat op de items 1.1, 1.2 of 1.3 een beperking aan had moeten worden genomen. Dit volgt ook niet anderszins uit het rapport van Clarijs. Daarin staat ten aanzien van de concentratie van eiser juist opgenomen dat die redelijk in orde lijkt en dat eiser de aandacht goed op kan brengen en vasthouden, hoewel hij in het verleden bekend heeft gestaan met een korte concentratiespanne. Uit zijn rapport volgt ook dat hij niet heeft vastgesteld dat bij eiser sprake was van AD(H)D. In de medische informatie van sociaal psychisch verpleegkundige W. Slierendregt van De Nieuwe Lente van 13 juli 2017 staat weliswaar dat er bij eiser op grond van de DSM-IV ADHD is gediagnosticeerd maar zoals Van den Enden in zijn rapport van 29 november 2017 terecht heeft opgemerkt, is de DSM-IV niet meer geldig. Ook uit andere medische informatie volgt niet dat bij eiser op de datum in geding sprake was van AD(H)D. De zinsnede in het rapport van Van den Enden van 5 augustus 2017 dat verweerder de diagnose ADD al geaccepteerd heeft, moet dan ook, zoals ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht, opgevat worden als een kennelijke verschrijving. De, eerst ter zitting ingenomen, stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen wordt niet onderbouwd door medische informatie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen op dit punt te twijfelen.
Ten aanzien van de lichamelijke klachten zijn er geen beperkingen opgenomen in de FML. De stelling van eiser dat hij beperkt is ten aanzien van zwaar werk, zitten, hurken en knielen of dat er in verband met zijn maagproblemen beperkingen aangenomen zouden moeten worden, wordt ook niet onderbouwd door medische informatie. De enkele stelling daartoe is onvoldoende om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Van belang is namelijk niet alleen wat eiser ervaart, maar ook wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen.
6. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de, in bezwaar aangepaste, FML van 30 november 2017.
7. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis van 3 juli 2017 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert van 5 december 2017. Uitgaande van de FML van 30 november 2017 wordt eiser op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en machinaal houtbewerker (SBC-code 262130).
8.1.
Eiser stelt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten - laat staan voor 38,93 uur per week - gelet op wat hij heeft aangevoerd ten aanzien van zijn beperkingen. In het bijzonder heeft eiser naar voren gebracht dat door klinisch psycholoog C. Clarijs naar aanleiding van zijn psychologisch onderzoek bij eiser uitdrukkelijk is vastgesteld dat het werktempo van eiser traag is. Dat betekent volgens eiser dat hij ook functies met een normaal handelingstempo niet aan kan. Bovendien heeft verweerder eiser niet in staat geacht zijn laatst verrichte werk als productiemedewerker te kunnen doen en is hij dus alleen al om die reden niet in staat de geduide functies te verrichten.
8.2.
De rechtbank overweegt dat in de FML al een beperking is opgenomen op het item 1.9.8 in die zin dat eiser aangewezen is op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, uitgaande van de juistheid van de FML van 30 november 2017, vervolgens terecht geconcludeerd dat eiser de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. In het resultaat functiebeoordeling van 13 juni 2017 en in de rapporten van de arbeidsdeskundigen is de medische geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor eiser voldoende toegelicht. Dat het resultaat van de door Clarijs afgenomen intelligentietest WAIS-IV uitwees dat eisers werktempo traag was is onvoldoende om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen. Verder is door arbeidsdeskundige Kamphuis in zijn rapport aangegeven dat eisers belastbaarheid ten opzichte van de belasting in zijn laatst verrichte werk als productiemedewerker werd overschreden omdat bij dat werk sprake is van werken onder tijdsdruk waarbij deadlines en productiepieken voorkwamen. In de geselecteerde voorbeeldfuncties is hier geen sprake van.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser terecht met ingang van de datum in geding in staat geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur te verdienen en heeft verweerder terecht het ziekengeld van eiser met ingang van die datum beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 juni 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.