ECLI:NL:RBGEL:2018:2452

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
C/05/301936 / HA ZA 16-235
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risicoaansprakelijkheid gemeente voor schade door overstromen riool; benoeming deskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om de risicoaansprakelijkheid van de gemeente Berg en Dal voor schade aan de woning van eiser, veroorzaakt door het overstromen van het riool. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.J.M. Weijers, heeft de gemeente aangeklaagd, die zich verdedigt met advocaat mr. R.M. Pieterse. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 oktober 2017 aangegeven behoefte te hebben aan deskundigeninformatie over de schade. Eiser heeft voorgesteld om één deskundige op het gebied van bouwkunde aan te stellen, terwijl de gemeente voorstelt om minimaal twee deskundigen te benoemen. Uiteindelijk is ing. O.S. Langhorst van Movares adviseurs & ingenieurs benoemd als deskundige, na overleg tussen partijen. De rechtbank heeft het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht vastgesteld op € 17.318,73, maar omdat eiser met een toevoeging procedeert, komt dit voorschot ten laste van de Rijkskas. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van de deskundige en de kosten. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en de beslissing over de kosten van de procedure zal later worden genomen. De rechtbank heeft ook de vraagstelling voor de deskundige aangepast en verduidelijkt, waarbij de nadruk ligt op de causaliteit tussen de overstromingen en de schade aan de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [Eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2017 (verder: het tussenvonnis)
- de akte uitlating deskundigenbericht van [Eiser] van 15 november 2017
- de akte uitlaten deskundige van de gemeente van 15 november 2017
- de akte uitlating van [Eiser] van 13 december 2017
- de brief van 20 december 2017 zijdens de gemeente met bijlagen, alsmede het mailbericht zijdens [Eiser] van 3 januari 2017 waarin [Eiser] wordt bevestigd dat hij geen bezwaar heeft tegen het als processtuk toelaten van die brief.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen behoefte te hebben aan informatie van een daartoe te benoemen deskundige over de in het tussenvonnis onder genoemde vraagpunten (r. o. 2.14). Daarbij heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het gelasten van een deskundigenbericht ter bepaling van de schade, over de persoon van de deskundige en over de vraagstelling aan deze deskundige.
2.2.
De partijen hebben zich niet tegen benoeming van een deskundige verzet. Daartoe zal, behoudens hetgeen hierna onder r. o. 2.7. aan de orde wordt gesteld, worden overgegaan. In dat verband is het volgende van belang.
2.3.
[Eiser] heeft in zijn akte geschreven dat wat hem betreft kan worden volstaan met één deskundige op het gebied van bouwkunde, met de specialisatie funderingen. Hij heeft als deskundige voorgesteld de heer [naam A] van [naam] uit Huissen. De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de door [Eiser] aangedragen deskundige en voert aan dat in haar optiek niet volstaan kan worden met één deskundige op het gebied van bouwkunde, met specialisatie funderingen. Zij stelt zich op het standpunt dat minimaal twee deskundigen aangesteld dienen te worden waarvan één met de specialisatie bouwkunde c.q. funderingen en één geotechniscus/bodemdeskundige. Zij voert aan dat bureau [naam bureau] uit Amselveen en Deventer alle daartoe benodigde expertise in huis heeft. [Eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemd bureau, omdat dit per 3 juli 2017 is overgenomen door ingenieursbedrijf [naam B] , dat eerder in deze procedure door [Eiser] in de arm is genomen. [Eiser] acht de situatie dat feitelijk één entiteit voor beide partijen optreedt of heeft opgetreden onwenselijk.
2.4.
Nu de door partijen voorgestelde deskundigen over en weer niet wenselijk werden bevonden zijn partijen in overleg getreden, wat erin heeft geresulteerd dat de gemeente als deskundige Movares adviseurs & ingenieurs voorstelt en [Eiser] aangeeft daar geen bezwaar tegen te hebben.
2.5.
De rechtbank heeft met inachtneming van de standpunten van partijen ing. O.S. Langhorst van Movares adviseurs & ingenieurs (verder: ing. Langhorst) aangezocht, die zich bereid en in staat heeft verklaard in deze zaak als deskundige op te treden en daartoe ook vrij te staan. Nu ing. Langhorst over deskundigheid beschikt op de gebieden van bouwkunde/funderingen en bodemgesteldheid, ziet de rechtbank vooralsnog geen reden voor het benoemen van een tweede deskundige.
2.6.
De rechtbank is voornemens het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht overeenkomstig de opgave van de deskundige te bepalen op een bedrag van € 17.318,73, inclusief btw. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de hoofdregel van artikel 195 Rv, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Omdat [Eiser] met een toevoeging procedeert, zal echter aan hem geen voorschot worden opgelegd. Het voorschot zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [Eiser] .
2.7.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - volledig voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen.
Gelet hierop en gelet op de hoogte van het genoemde voorschot zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich daar nog over uit te laten vóórdat tot benoeming van de deskundige zal worden overgegaan. Daarbij wordt aan partijen overgelaten of zij nogmaals met elkaar in overleg treden teneinde gezamenlijk nog een andere deskundige voor te stellen en de naam van deze deskundige aan de rechtbank mede te delen. Indien dit niet gebeurt zal de rechtbank het voornoemde voorschot vaststellen en tot benoeming van ing. Langhorst overgaan, tenzij [Eiser] bericht dat hij wenst dat van benoeming van de deskundige en van het in debet stellen van het voorschot wordt afgezien. In dat laatste geval dient hij er echter rekening mee moeten houden dat de rechtbank, naar analogie van het bepaalde in artikel 196 Rv, de gevolgtrekkingen maakt die zij geraden acht en tot het oordeel komt dat het gestelde niet voldoen aan de zorgplicht door de gemeente en het causaal verband met de door [Eiser] geschelde schade niet is komen vast te staan, met afwijzing van de vordering tot gevolg.
2.8.
Ten aanzien van de vraagstelling hebben beide partijen om aanvullingen of aanpassingen verzocht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
2.9.
De door [Eiser] voorgestelde toevoeging: “waar het zettingsproces al plaatsvindt?” achter het woord “woning” in de tweede door de rechtbank in het tussenvonnis in r.o. 2.14. genoemde vraag, wordt niet overgenomen. Wat de precieze betekenis, bedoeling en relevantie van deze toevoeging is, is door [Eiser] niet toegelicht. Niet duidelijk is of [Eiser] daarmee bedoelt te stellen dat hetzij de grond al gezet was, hetzij er een nieuw proces van zetting van de grond ontstaan was óf dat hij met het “zettingsproces” een proces van verzakking van de woning bedoelt. Toelichting had wel verwacht mogen worden, temeer nu niet eerder is vastgesteld of gemotiveerd is gesteld dat bij het onderzoek naar eventuele gevolgen van het overstromen van de put er van zou moeten worden uitgegaan dat het “zettingsproces” (in welke betekenis dan ook) van of in de nabijheid van de woning “reeds plaatsvond”. Ook de voorgestelde toevoegingen aan de andere vragen die zien op dit zettingsproces worden om deze reden niet overgenomen.
Dit geldt ook voor de door [Eiser] voorgestelde toevoeging aan vraag 2:“En wat in het geval er sprake is van een frequentie van meer dan twee keer in een jaar wat ook al voorgekomen is”. In het tussenvonnis is door de rechtbank immers, als uitkomst van de bewijslevering, als uitgangspunt aangemerkt dat de overstroming van de put gemiddeld één à twee keer per jaar plaats vindt. Er is niet gemotiveerd gesteld dat van dat uitgangspunt zou moeten worden teruggekomen.
2.10.
De gemeente heeft eveneens, evenmin met toelichting, een aantal voorstellen gedaan voor extra of aangepaste vragen. Zijdens [Eiser] zijn daartegen geen bezwaren geuit. De gemeente heeft allereerst voorgesteld voorafgaand aan de door de rechtbank voorgestelde vragen de volgende vijf vragen toe te voegen:
1) Hoeveel water stroomt er (gemiddeld) per overstroming uit de put?
2) Hoeveel water uit de put stroomt er per overstroming via de openbare weg het perceel van [Eiser] op?
3) Hoe lang duurt een dergelijke overstroming van het perceel van [Eiser] door water uit de put gemiddeld?
4) Hoe stroomt dit water op/over het perceel van [Eiser] c.q. hoe dicht komt dit water in de buurt van de (fundering van de) woning van [Eiser] ?
5) Is er qua bodemopbouw sprake van een homogene situatie voor het gehele object [straatnaam] , of is er een significant verschil in de bodemopbouw tussen de voor- en achterzijde van de woning (of delen waar wel — en niet sprake is van scheurvorming/verzakking)?
2.11.
De rechtbank overweegt dat het vaststellen van de omvang en de duur van overstromingen niet op het gebied ligt waarover de deskundige kan adviseren. De eerste vier voorgestelde vragen worden dan ook niet overgenomen. Dit geldt ook ten aanzien van de vijfde vraag. Waarom speciale aandacht nodig is ten aanzien van de vraag of sprake was van een homogene situatie, terwijl dit mogelijk reeds bij de samenstelling van de grond aan de orde zal komen, is niet onderbouwd, terwijl ook eerder niet onderbouwd gesteld is dat dit bij het ontstaan van schade aan de woning van [Eiser] een relevant punt is. De in het tussenvonnis weergegeven vraag 1) zal wel zo worden aangepast dat de deskundige zal worden verzocht de duur van het toestromen van water bij de beantwoording mee te wegen. Niet gesteld is dat bij hevige regenbuien de toestroom van water uit de put naar het perceel van [Eiser] langer duurde dan een uur zodat de rechtbank daarvan, als maximum, uitgaat.
2.12.
De gemeente heeft naast voornoemde vijf vragen nog andere nieuwe vragen en wijzigingen voorgesteld. De voorgestelde vraag “Kan verweking van de grond ook ontstaan
uitsluitendals gevolg van het water dat als neerslag op het perceel van [Eiser] valt, daarbij tekening houdend met de omstandigheid dat (een deel van) het dakwater op het terras aan de achterzijde van de woning wordt geloosd?” wordt niet overgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, blijkt niet wat het belang is om nog specifiek vast te stellen of verweking van de grond ook
uitsluitendzou kunnen plaatsvinden door andere oorzaken dan watertoevoer vanuit de put. Voor de eventuele aansprakelijkheid van de gemeente is immers in dit verband, gelet op de causaliteitsvraag, slechts van belang vast te stellen of de watertoevoer vanuit die put (mede) tot schade door verwerking van de ondergrond heeft geleid. Indien die vraag (hetzij bevestigend hetzij ontkennend) wordt beantwoord, is de door de gemeente voorgestelde vraag niet meer van belang.
De door de gemeente voorts voorgestelde vraag waarin, kort gezegd, bij het onderzoek naar eventuele andere oorzaken van schade aan de woning aandacht wordt gevraagd voor de vraag of de woning gefaseerd tot stand is gekomen en of er constructieve aspecten in/aan de woning zijn die van invloed kunnen zijn op de scheurvorming en schade, waaronder de toegepaste funderingsmethode(n) in relatie tot de geotechnische eigenschappen van de ondergrond, wordt door de rechtbank in zoverre overgenomen dat deze wordt verwerkt in vraag 4b).
De rechtbank overweegt verder dat, voor zover aan de begroting van de schade wordt toegekomen, het er op aan komt om een vergelijking te maken tussen enerzijds de situatie zoals die is mét het (gestelde) schade toebrengende feit - de overstromingen - en anderzijds de hypothetische situatie zoals die zou zijn als de overstromingen niet hadden plaatsgevonden. De voorgestelde aanpassingen die zien op de vragen 5) en 6) van het tussenvonnis, die kennelijk niet van deze begrotingswijze uitgaan, worden dan ook niet overgenomen.
Een aantal voorgestelde tekstuele wijzigingen heeft voorts tot aanpassing van de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling geleid, zodat de aan de deskundige voor te leggen vragen als volgt komen te luiden:
1. Kan het een á twee keer per jaar stromen van een grote hoeveelheid water vanaf de openbare weg via de oprit over het perceel van de woning van [Eiser] aan de [straatnaam] te [plaats] (verder: de woning) leiden tot verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning, mede gelet op de samenstelling van die grond onder en rond de woning, zoals die blijkt uit het dossier en, indien u dat nodig acht, uw eigen onderzoek? Is daarbij de duur van het toestromen van het water van belang, indien er van uitgegaan wordt dat dit steeds niet meer dan een uur was?
2. Enkel indien vraag 1. bevestigend wordt beantwoord:
Levert dit, indien dit met een frequentie van gemiddeld één à twee keer per jaar voorkomt, mede gelet op de samenstelling van de grond, een reëel risico op van verzakking van en schade aan en in de woning?
3. Enkel indien vraag 2. bevestigend wordt beantwoord:
a. a) Kunt u een omschrijving geven van de verzakking, scheurvorming en eventuele andere schade in de woning?
b) Is deze schade (mede) veroorzaakt door de verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning ten gevolge van het stromen van water vanaf de openbare weg?
4. Enkel indien vraag 3b) bevestigend wordt beantwoord:
a. a) Heeft de omstandigheid dat [Eiser] (een deel van) zijn dakwater loost op het terras aan de achterzijde van de woning bijgedragen aan de in vraag 1 bedoelde verweking van de grond, althans aan de in vraag 3 genoemde schade aan de woning?
b) Zijn daarvoor ook andere oorzaken aan te wijzen? U wordt verzocht hierbij o.a. aandacht te besteden aan de vraag of de woning gefaseerd tot stand is gekomen en of er constructieve aspecten in/aan de woning zijn die van invloed kunnen zijn op de scheurvorming en schade, waaronder de toegepaste funderingsmethode(n) in relatie tot de geotechnische eigenschappen van de ondergrond.
5. Enkel voor zover de vragen 1. tot en met 4. bevestigend worden beantwoord:
Kunt u een inschatting maken welke verzakking en scheurvorming in de woning zou hebben plaatsgevonden in de hypothetische situatie dat geen sprake was van verweking van de bodem door het stromen van water vanaf de openbare weg, maar wel van de in 4 bedoelde oorzaken en omstandigheden?
6. Kunt u bij positieve beantwoording van de voorgaande vragen een inschatting maken van:
a. a) wat de herstelkosten zijn van de in vraag 3a) genoemde schade en
b) wat de herstelkosten zouden zijn voor de in vraag 5) bedoelde schade, indien geen sprake was van verweking van de bodem door het stromen van water vanaf de openbare weg?
7. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
De deskundige wordt erop gewezen dat indien het niet mogelijk is om vorenstaande vragen (met name de vragen 5 en 6b) met zekerheid te beantwoorden, hem wordt gevraagd vanuit zijn kennis en ervaring op zijn vakgebied zijn mening te geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat de deskundige aangeeft wat hij op grond van zijn deskundigheid op zijn vakgebied op deze vragen kan antwoorden.
2.13.
In afwachting van de in r.o. 2.7. genoemde uitlating door partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De beslissing

3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 februari 2018voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.7., waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.