ECLI:NL:RBGEL:2018:2435

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
05/840279-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het uitgeven van valse bankbiljetten

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitgeven van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1993, werd ervan beschuldigd op 12 maart 2017 in Arnhem een vals bankbiljet van 50 euro te hebben gebruikt in een bar. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat het bankbiljet vals was.

De rechtbank beoordeelde of de verdachte op de hoogte was van de valsheid van het bankbiljet op het moment van ontvangst en uitgave. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, aangezien de verdachte en zijn medeverdachte gelijktijdig in de bar waren en beiden met een vals bankbiljet betaalden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, moest hebben geweten dat de bankbiljetten vals waren.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig had gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het vertrouwen in het monetaire verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840279-17
Datum uitspraak : 1 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. S. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart tot en met 12 maart 2017 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft/hebben uitgegeven, die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn mededaders, toen hij die bankbiljetten ontving(en), bekend was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart 2017 tot en met 12 maart 2017 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 maart 2017 heeft verdachte in een bar in Arnhem betaald met een bankbiljet van 50 euro. [2] Dit bankbiljet was vals. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat uit niets is op te maken onder welke omstandigheden verdachte in het bezit is gekomen van het biljet en dat bovendien uit niets volgt dat verdachte wetenschap had van het feit dat het bankbiljet van 50 euro vals was en dat hij wist dat de medeverdachte ook vals geld bij zich had.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wist dat het bankbiljet vals was toen hij dit biljet ontving, dan wel toen hij het uitgaf, en of sprake is van medeplegen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tegelijk de bar binnen kwamen lopen en zij ieder aan een eigen tafel, maar vlak bij elkaar gingen zitten. [4] [medeverdachte] deed een bestelling en betaalde deze met een vals briefje van 50 euro. [5]
Medeverdachte [medeverdachte] had ten tijde van zijn aanhouding nog zes valse bankbiljetten van 50 euro bij zich. [6] Uit WhatsApp-gesprekken die op de telefoon van [medeverdachte] zijn aangetroffen, volgt dat [medeverdachte] kon beschikken over een bron van valse bankbiljetten. [7] Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte] de valsheid van de biljetten bij ontvangst kende (HR 3 november 1987, NJ 1988, 755).
Terwijl de mannen in de bar zaten, spraken zij regelmatig met elkaar. [8] Direct nadat [medeverdachte] zijn bestelling had gedaan en betaald, deed verdachte ook een bestelling. Ook hij rekende af met een vals briefje van 50 euro. [9] Zowel het biljet van verdachte, als het biljet van [medeverdachte] is door aangever aan de politie overhandigd. De biljetnummers van beide bankbiljetten kwamen overeen. [10]
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geen toeval zijn dat twee mannen die gelijktijdig de bar binnenkomen, op hetzelfde moment in dezelfde bar, kort na elkaar een bestelling doen en deze vervolgens afzonderlijk van elkaar betalen ieder met een vals bankbiljet van dezelfde coupure, 50 euro, dat ook nog eens hetzelfde nummer bevat. Temeer nu zij, terwijl ze daar zaten, contact hadden met elkaar. De stelling dat ze niet samen, maar kort na elkaar binnen kwamen dat ze elkaar alleen van gezicht kenden en elkaar slechts even hebben begroet, strookt niet met de verklaring van aangever en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte het valse bankbiljet van medeverdachte [medeverdachte] heeft gekregen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte en medeverdachte [verdachte] bij elkaar hoorden en samen de valse bankbiljetten hebben uitgegeven. Nu vast staat dat [medeverdachte] op de hoogte was van de valsheid van de biljetten, komt de rechtbank op grond van voorgaande omstandigheden tot de conclusie dat ook verdachte moet hebben geweten dat de biljetten die hij en medeverdachte [medeverdachte] uitgaven vals waren.
De verklaring van verdachte, dat hij het briefje van 50 euro heeft gekregen in een coffeeshop in Nijmegen, is op geen enkele wijze verifieerbaar en acht de rechtbank bovendien volstrekt onaannemelijk
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten, als ware deze echt en onvervalst, terwijl hij en/of zijn medeverdachte ten tijde van het ontvangen van deze biljetten wist(en) dat deze vals waren.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat zij de bankbiljetten zelf hebben nagemaakt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart tot en met12 maart 2017 te Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens)opzettelijk één of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft
/hebbenuitgegeven,
die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst ofwaarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/
ofzijn mededader
s, toen hij die bankbiljetten ontving
(en), bekend was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 april 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 23 mei 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten van vijftig euro. Economisch is het van groot belang dat erop kan worden vertrouwd dat aan bankbiljetten de daarop vermelde waarde kan worden toegekend. Het in omloop brengen van vals geld brengt niet alleen schade toe aan het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer, maar dupeert tevens de onwetende ontvanger van dit valse geld.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Wel is verdachte na de pleegdatum van dit feit veroordeeld wegens een ander strafbaar feit. De rechtbank houdt dan ook rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. De rechtbank ziet hierin aanleiding aan verdachte, anders dan door de officier van justitie geëist, een werkstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 63 en 209 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en
mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017115918, gesloten op 14 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 28-29; proces-verbaal van aangifte, p. 43.
3.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, gesloten op 18 maart 2017, p. 114.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 43.
6.Proces-verbaal van aanhouding, p. 11.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77-102.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 43.
10.Proces-verbaal van aanhouding, p. 28.