ECLI:NL:RBGEL:2018:2399

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
05/740342-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid; plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 augustus 2017 in Ede het slachtoffer, een medepatiënte in een psychiatrisch ziekenhuis, meermalen met kracht op het hoofd heeft geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. Het slachtoffer overleed uiteindelijk op 25 december 2017. De rechtbank heeft echter geen causaal verband kunnen vaststellen tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzet had op de dood van het slachtoffer en dat hij niet wist dat het slachtoffer een ernstige botziekte had, wat de gevolgen van de mishandeling verergerde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag en poging tot doodslag, maar heeft wel vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, gezien zijn psychotische toestand. De rechtbank heeft de conclusies van de psychiater en GZ-psycholoog overgenomen, die stelden dat de verdachte niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien. Daarom is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is er een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden als gevolg van de mishandeling van haar moeder.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740342-17
Datum uitspraak : 29 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te [adres 2]
raadsvrouw: mr. W. Oosterbaan-van Veen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Ede, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) meermalen,
althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 25 december 2017 is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Ede, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] (met
kracht) meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam
heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Ede, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: ernstig letsel van het aangezicht, bestaande uit: meervoudige breuken in de boven- en onderkaken en/of breuken en/of verbrijzeling(en) in/van de jukbeenderen en/of breuken in de neus en/of (blijvend) hersenletsel, te weten: bloedingen tussen en onder de hersenvliezen (die verdringing en daardoor
kneuzing van het hersenweefsel hebben veroorzaakt) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (met kracht) meermalen,
althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 25 december 2017 is overleden;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Ede, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans
eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 25 december 2017 is overleden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 1 augustus 2017 opgenomen op de gesloten afdeling van psychiatrisch ziekenhuis [naam 1] in [plaats] , waar hij medepatiënte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft leren kennen. Hoewel verdachte aanvankelijk vond dat hij “een klik” met haar had, kwam hij na een negatief gesprek met haar op 2 augustus op de gedachte om haar iets aan te doen. Hij wilde haar niet met zijn blote handen slaan en is in de keuken een voorwerp gaan zoeken waarmee hij haar kon slaan. Hij vond een schaaltje dat in zijn hand paste en heeft dat klaargezet. Enkele uren later, in de vroege ochtend van 3 augustus, is hij naar haar kamer gegaan. Hij bedacht dat hij eerst naar de keuken moest om het schaaltje te halen, maar is rechtstreeks naar haar kamer gelopen. Toen hij de kamer van het slachtoffer binnen kwam, keek zij angstig naar hem. Hij heeft haar vuistslagen op haar hoofd gegeven. Ook toen na vier of vijf slagen haar hoofd opzij ging en zij bewusteloos raakte, is hij door blijven slaan totdat hij door een verpleegkundige van haar afgetrokken werd. In het begin schreeuwde [slachtoffer] , maar bij de vierde of vijfde keer slaan niet meer. Hij heeft tegen het slachtoffer gezegd: “Dit heb je verdiend”. Als hij niet was weggetrokken, was hij door blijven slaan. [2]
De verpleegkundige die als eerste op haar kamer kwam, heeft verdachte weggetrokken en naar de grond gewerkt, waar hij door andere verpleegkundigen werd gefixeerd. Het slachtoffer had moeite met ademen en een groot blauw oog en er kwam bloed en slijm uit haar neus en mond. Zij was bewusteloos en is naar het ziekenhuis overgebracht. Verdachte zat helemaal onder het bloed. [3]
Het slachtoffer had een medische voorgeschiedenis van Osteogenesis Imperfecta
type 4, een stoornis in de aanmaak van botvorming. Er is sprake van een verminderde stevigheid van de botten waardoor, eerder dan bij een normale aanmaak van botvorming, botbreuken en vergroeiingen ontstaan. Zij had na de door verdachte toegebrachte slagen meerdere breuken en verbrijzelde botten, allemaal in het gezicht. Ook had zij bloedingen in de hersenen en een hersenkneuzing. Zij is op 25 december 2017 overleden. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van doodslag en poging daartoe.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte haar wel wilde slaan, maar niet wilde doden. Verdachte wist niet dat het slachtoffer een botziekte had en hoefde daar geen rekening mee te houden. Van belang daarbij is nog dat niet kan worden vastgesteld hoe hard verdachte heeft geslagen. Het enkele malen slaan in het gezicht levert bij een normaal persoon mishandeling op.
Daarnaast blijkt uit geen van de rapportages van de deskundigen dat er een causaal verband tussen de mishandeling en de dood is. De patholoog heeft weliswaar geconcludeerd dat zonder de mishandeling de ziekenhuisgang zeer waarschijnlijk niet zou hebben plaatsgevonden, maar een causaal verband kan daaruit niet worden afgeleid. Het slachtoffer is overleden als gevolg van longproblemen. Zij had een vervormde borstkas. Niet valt te zeggen of het slachtoffer ook zonder de mishandeling ademhalingsproblemen zou hebben gekregen en zou zijn overleden. Gelet hierop, en zeker ook gezien de verstreken tijd tussen de mishandeling en het overlijden, kan een causaal verband niet worden aangenomen.
Volgens de verdediging kan mishandeling, maar niet met dood tot gevolg, worden bewezen verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank volgt de verdediging niet in het verweer dat verdachte geen opzet had op het overlijden van het slachtoffer en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Door getuigen die binnen kwamen toen verdachte het slachtoffer sloeg, is gezien dat het slachtoffer, dat op haar bed lag, bont en blauw was en bloedde. [5] [6] [7] Dit letsel past bij het met kracht toebrengen van vuistslagen. Daarbij komt dat getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte over het slachtoffer heen gebogen stond en meerdere malen met kracht met zijn vuisten op haar hoofd sloeg. Hij haalde hard uit. [8] Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat het slachtoffer bij de vierde of vijfde vuistslag bewusteloos was en dat hij haar ook daarna is blijven slaan. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht met zijn vuisten heeft geslagen, dit terwijl zij in bed lag, waarbij hij is doorgegaan met slaan nadat zij bewusteloos was geraakt.
Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat het slachtoffer klein en invalide was, dat zij steeds in bed lag en niet goed kon zitten. Hij wist dat zij kwetsbaar was en wilde haar uit haar lijden verlossen. [9]
Het meermalen met kracht met de vuist slaan op het hoofd van een kwetsbaar persoon, terwijl die persoon ligt, en waarbij ook nog wordt geslagen nadat die persoon bewusteloos is geraakt, levert naar het oordeel van de rechtbank, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijk kans op dat die persoon als gevolg van het letsel dat daarmee kan worden toegebracht, komt te overlijden. Hierbij neemt de rechtbank mee dat verdachte heeft verklaard dat het hoofd van het slachtoffer na vier of vijf slagen opzij ging, waarna hij door is gegaan met slaan. Die vuistslagen hebben de linkerzijkant van het hoofd van het slachtoffer geraakt, ter hoogte van de slaap, zo kan op grond van de bevindingen van de neuropatholoog worden aangenomen. [10] Het hoofd is op zich al een kwetsbaar deel van het lichaam, maar dit geldt in het bijzonder, zo is algemeen bekend, voor de slaap.
Door het slachtoffer, van wie hij wist dat zij kwetsbaar was, meermalen met kracht met de vuisten op haar hoofd te slaan, terwijl zij lag, en daarmee door te gaan toen zij bewusteloos was, nu op de zijkant van haar hoofd ter hoogte van de slaap, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Daaraan doet niet af dat verdachte niet wist dat het slachtoffer een botziekte had. Verdachte was wel op de hoogte van het feit dat het slachtoffer broos en invalide was. Het gedrag van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op de dood dat het – bij het ontbreken van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat verdachte onder invloed van een psychose handelde niet afdoet aan het bewijs van opzet omdat uit de omschreven gedragingen van verdachte niet blijkt dat hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag te beantwoorden of het door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Vast staat dat het slachtoffer als gevolg van het letsel dat haar door verdachte was toegebracht, in het ziekenhuis is terechtgekomen. Zij is uiteindelijk na ruim vier maanden als gevolg van ademhalingsproblemen overleden.
De patholoog rapporteert hieromtrent het volgende.
“Het overlijden van het slachtoffer kan, mede op basis van de medische gegevens, goed worden verklaard door algehele weefselschade door zuurstofgebrek in het kader van longfunctiestoornissen ten gevolge van sputumstase (het niet goed ophoesten/wegslikken van slijm), al dan niet in combinatie met overvulling (vochtophoping in de longen), bij reeds bestaande ademhalingsproblemen door een vervormde borstkas. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. (…)
Volgens verkregen informatie is tussen het mechanisch geweld op het hoofd en het uiteindelijke overlijden ongeveer 4,5 maand verstreken. Volgens de medische gegevens blijkt er in deze periode sprake te zijn van ernstige lichamelijke en psychiatrische klachten, die op verschillende plekken in het medisch dossier in verband worden gebracht met het opgelopen traumatisch hersenletsel. Het is bekend dat traumatisch hersenletsel kan leiden tot (verergering van) lichamelijke en psychiatrische klachten. Met betrekking tot lichamelijke klachten valt te denken aan hersenfunctiestoornissen en secundair daaraan longfunctiestoornissen, sputumtase en zuurstoftekort. In die zin zou het ingewerkte mechanische geweld op het hoofd eventueel kunnen hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan de beschreven ziekelijke afwijkingen, met uiteindelijk de dood tot gevolg.
In hoeverre het traumatisch hersenletsel in dit specifieke geval in verband kan worden gebracht met het uiteindelijke overlijden is op basis van de beschikbare gegevens en de sectiebevindingen, mede gezien de verstreken tijd van 4,5 maanden, door mij niet vast te stellen. Wel kan gesteld worden dat zonder de mishandeling deze ziekenhuisgang zeer waarschijnlijk niet zou hebben plaatsgevonden.” [11]
De neuropatholoog heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer ernstig hersenletsel had, maar dat hij, gelet op zijn expertise en het door hem uitgevoerde onderzoek, geen uitspraak kan doen over de vraag of en in hoeverre dit letsel heeft geleid tot of bijgedragen aan het verdere ziekteverloop en het overlijden. Op de plek van het geconstateerde hersenletsel zijn geen structuren die, als zij beschadigd raken, het overlijden kunnen verklaren. Bij de botziekte die het slachtoffer had is geen kwetsbaarheid in de hersenen beschreven, zodat het letsel in gelijke zin beschouwd moet worden als bij een normaal persoon. De ademhaling en het slikken worden geregeld in de hersenstam, die niet was aangetast. De ademhalingsproblemen waaraan het slachtoffer is overleden kunnen dan ook niet door het hersenletsel worden verklaard. [12]
Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer tussen 3 augustus en 25 december 2017 in twee verschillende ziekenhuizen heeft verbleven en tussendoor in een revalidatiekliniek is geweest. Er hebben diverse medische ingrepen plaatsgevonden en zij is verschillende keren uit bed gevallen. [13]
De rechtbank wil op basis van de bevindingen van de deskundigen, zoals hiervoor (deels) weergegeven, wel aannemen dat de gedragingen van verdachte een onmiskenbare schakel kunnen hebben gevormd in het verloop van het ziektebeeld van het slachtoffer gedurende de
4,5 maand na 3 augustus 2017, uiteindelijk leidende tot haar overlijden als gevolg van ademhalingsproblemen. De patholoog lijkt dit te bevestigen waar zij stelt dat zonder de mishandeling de ziekenhuisgang zeer waarschijnlijk niet zou hebben plaatsgevonden. Deze laatste constatering maakt echter nog niet dat aannemelijk is dat het overlijden met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van verdachte is veroorzaakt, terwijl voor het kunnen aannemen van causaal verband ook aan dat vereiste voldaan moet zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare informatie onvoldoende basis biedt voor de conclusie dat aannemelijk is dat de gedragingen van verdachte het overlijden van het slachtoffer met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid hebben veroorzaakt. Uit die informatie blijkt wel dat er meerdere (andere) factoren zijn die, afzonderlijk dan wel in samenhang, kunnen hebben geleid tot dan wel hebben bijgedragen aan het ziekteverloop en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer. Niet duidelijk is echter of en in hoeverre ieder van deze factoren heeft geleid tot of bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer. De patholoog benoemt in dit verband in haar rapport weliswaar een mogelijk verband tussen de gedragingen van verdachte en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer, maar merkt ook op dat dit verband in dit specifieke geval door haar niet vast te stellen is. De bevindingen van de neuropatholoog, zoals toegelicht ter terechtzitting, bieden evenmin aanknopingspunten voor het aannemen van een causaal verband.
Nu aan de vereisten voor het redelijkerwijs toerekenen van het overlijden van het slachtoffer aan de gedragingen van verdachte niet wordt voldaan, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen verklaren.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks3 augustus 2017 te Ede,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer]
(met kracht
)meermalen
, althans eenmaal,op/tegen het hoofd
en/of het lichaamheeft
geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
Over verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door [naam 3] , psychiater, gedateerd 28 oktober 2017, en [naam 4] , GZ-psycholoog, gedateerd 31 oktober 2017.
De rechtbank ontleent hieraan het volgende.
[naam 3] , psychiater:
Betrokkene was tijdens het tenlastegelegde gedwongen opgenomen op de gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Hij had sinds ongeveer een jaar gedachten met opdrachten die zo dwingend waren dat hij deze niet kon weerstaan.
De middag van het tenlastegelegde had betrokkene al het idee om zijn vrouwelijke medepatiënt te doden. Later in de nacht, toen hij geen structuur meer had, kwam de gedachte om haar te doden terug. Hij kon geen weerstand bieden aan de gedachte, ging nog altijd naakt naar haar toe en sloeg haar met zijn vuist in haar gezicht. Toen de verpleegkundige hem van haar aftrok, bood hij geen weerstand.
Concluderend had betrokkene een psychotisch toestandsbeeld, waarbij zijn gedrag direct volgde uit zijn psychotische ideeën. Het advies is dan ook om het tenlastegelegde geheel niet aan betrokkene toe te rekenen.
[naam 4] , GZ-psycholoog:
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit was er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotisch toestandsbeeld, nader geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis.
Bij betrokkene ontstond de gedachte dat hij het slachtoffer uit haar lijden moest verlossen door haar te doden en hij beschrijft dat hij geen weerstand kon bieden aan deze gedachte. Deze gedachtes zijn te begrijpen vanuit het toestandsbeeld van betrokkene waarin het hem ontbrak aan een adequate realiteitstoetsing. Geconcludeerd wordt dat betrokkene op grond van de aanwezige pathologie niet in staat is geweest om de gevolgen van zijn handelen te overzien, dan wel aan te sturen. Geadviseerd wordt om betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
Met de conclusie in deze rapporten, te weten dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over. Verdachte is dus niet strafbaar, zodat de rechtbank hem zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd een medepatiënt in een psychiatrisch ziekenhuis te doden door haar meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd te slaan. Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat geen causaal verband bewezen kan worden tussen het door verdachte toegebrachte letsel en de uiteindelijke dood van het slachtoffer, staat vast dat het handelen van verdachte heeft geleid tot zeer ernstig letsel en een langdurig verblijf van het slachtoffer in ziekenhuizen. Ook staat vast dat de confrontatie met haar mishandelde moeder voor de dochter een traumatische ervaring is geweest die haar veel verdriet heeft berokkend, zoals ook nog tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte wordt het feit niet toegerekend omdat hij verkeerde onder invloed van een geestelijke stoornis. Er kan hem om die reden geen straf worden opgelegd. Wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 20 maart 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 27 oktober 2017;
- een rapport van [naam 3] , psychiater, gedateerd 28 oktober 2017, en
[naam 4] , GZ-psycholoog, gedateerd 31 oktober 2017.
Uit de bovengenoemde Pro Justitia-rapportages volgt dat de grootste risicofactor voor een
recidive van een delict vergelijkbaar met het bewezenverklaarde de psychotische stoornis van
verdachte is, met gedachten die hij niet kan weerstaan en ontremd gedrag. Met voldoende van
buiten opgelegde structuur zal hij (mogelijk) deze gedachten kunnen weerstaan. Als deze
structuur ontbreekt, is het risico aanwezig op een herhaling van een delict vergelijkbaar met het
tenlastegelegde, zowel op de korte als op de lange termijn.
Tijdens het onderzoek is niet duidelijk geworden wat de onderliggende pathologie is van de
psychotische stoornis en het ontremde gedrag. Mogelijk dat in de loop van de tijd het beeld
duidelijk wordt (procesdiagnostiek), waarna er ook een behandelplan opgesteld kan worden. Tot
die tijd heeft verdachte zowel een van buitenaf opgelegde beveiligende structuur als zorg
nodig. Aangezien het tenlastegelegde op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis is gebeurd, is het advies om verdachte op te nemen op een forensische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis, omdat deze meer zijn ingesteld op veiligheid en beheersmaatregelen. Aangezien een neurologische oorzaak van de symptomen geenszins uitgesloten is, is het advies van beide deskundigen om verdachte op te nemen op een forensische afdeling die gekoppeld is aan een psychiatrisch ziekenhuis met expertise in de neuropsychiatrie.
De rechtbank is op basis van de rapportages tot de conclusie gekomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eist. Gelet op deze omstandigheid zal tot het opleggen van deze maatregel worden overgaan.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 5] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.552,07 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij alleen ten aanzien van de parkeerkosten kan worden toegewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 1.136,07 materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank acht het aannemelijk dat sprake is van shockschade bij de benadeelde partij vanwege de eerste confrontatie van haar met haar ernstig mishandelde moeder. De benadeelde partij had EMDR-therapie nodig voor (verergerde) PTSS-klachten en heeft zich (opnieuw) onder behandeling van een psychiater gesteld. De psychiater heeft aangegeven dat de mishandeling van haar moeder heeft geleid tot een (verergering van een) psychiatrische ziektebeeld bij de benadeelde partij.
Daarnaast heeft de benadeelde partij in de tijd dat haar moeder ten gevolge van de mishandeling in diverse ziekenhuizen verbleef ten behoeve van haar moeder kosten gemaakt ten behoeve van ziekenhuisbezoek. Deze kosten kunnen als verplaatste schade worden toegewezen.
Het totaalbedrag aan materiële schade die aldus door de benadeelde ten behoeve van zichzelf en van haar moeder is geleden bestaat uit de volgende posten:
Reiskosten en parkeerkosten ziekenhuis: € 620,07. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt, gelet op de afstand tussen de woonplaats van de benadeelde partij en de locaties waar het slachtoffer opgenomen was. De rechtbank acht het ook redelijk dat deze kosten voor ziekenhuisbezoek aan haar gekwetste moeder door de benadeelde partij zijn gemaakt. Hoewel de reiskosten niet zijn gebaseerd op gereden kilometers, acht de rechtbank de vordering, gezien de afgelegde afstanden, niet onredelijk hoog.
Kosten EMDR-therapie: gevorderd wordt € 1000,-. Ter terechtzitting is gebleken dat hiervan 70% reeds door een verzekering wordt vergoed. De rechtbank zal daarom een bedrag van
€ 300,- toewijzen.
Oppaskosten: gevorderd wordt € 720,-. De rechtbank zal er schattenderwijs van uitgaan dat in redelijkheid voor 3 dagen van ziekenhuisbezoek op geld waardeerbare extra oppaskosten zijn gemaakt: 3 dagen x 8 uur x € 9,- (mantelzorgtarief) = € 216,-. Wat betreft de overige gevorderde oppaskosten acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat de kosten die ten behoeve van de uitvaart zijn gemaakt geen kosten zijn die het bewezenverklaarde betreffen en de vordering voorts, waar het gaat om de noodzaak van het maken van oppaskosten, onvoldoende is onderbouwd.
In haar vordering met betrekking tot kosten voor huishoudelijke hulp door haar echtgenoot
(€ 4.212,-) wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij al leed aan een posttraumatische stressstoornis voordat het bewezen verklaarde feit plaatsvond. De rechtbank kan, bij gebreke van een nadere onderbouwing op dit punt, niet vaststellen wat de gebruikelijke taakverdeling in het gezin was en in hoeverre daarvan is afgeweken door het bewezen verklaarde feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit tot een bedrag van € 6.000,- immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht de vordering tot dit bedrag redelijk en de vordering kan, mede gelet op vergelijkbare uitspraken, tot dit bedrag worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. Daarbij zal in verband met de psychische toestand van verdachte de vervangende hechtenis worden beperkt tot één dag.
Nu de ingangsdatum van de wettelijke rente voor de verschillende posten moeilijk is vast te stellen zal de rechtbank de wettelijke rente met ingang van de dag van deze uitspraak toewijzen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaat verdachtevoor het subsidiair bewezenverklaarde
van alle rechtsvervolging;

gelastdat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
1 (één) jaar.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 5] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[naam 5] , ten bedrage van
€ 7.136,07(zevenduizendhonderdzesendertig euro en zeven cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. G. Noordraven en
mr. S.M.A. Lestrade, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2018.
Mr. Lestrade is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 6] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, BVH-nummer 2017360958, gesloten op 10 januari 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verhoor verdachte, pag. 102 en 106, en verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
3.Verklaringen getuige W.E. [naam 2] , pag. 64, 67 en 68.
4.Letselverklaring van mr. drs. [naam 13] , forensisch arts VGGM Arnhem van 9 februari 2018.
5.Verklaring getuige [naam 2] , pag. 64.
6.Verklaring getuige [naam 7] , pag. 88.
7.Verklaring getuige [naam 8] , pag. 98.
8.Verklaring getuige [naam 2] , pag. 64 en 67.
9.Verhoor verdachte, pag. 102-105.
10.Rapport Neuropathologisch onderzoek d.d. 6 maart 2018, pag. 7, en aanvullend bericht d.d. 8 maart 2018 van dr. [naam 10] , arts en patholoog.
11.Pathologieonderzoek NFI, op 23 februari 2018 opgemaakt door dr. [naam 11] , arts en patholoog, pag. 6 en 7.
12.Verklaring dr. [naam 12] , arts en (neuro)patholoog, ter terechtzitting van 15 mei 2018.
13.Letselverklaring mr. drs. [naam 13] , forensisch arts VGGM Arnhem van 9 februari 2018.