ECLI:NL:RBGEL:2018:2369

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
05/820024-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 Wegenverkeerswet en veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 28 mei 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 november 2016 te Warnsveld. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een motorrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), door zeer onoplettend en onvoorzichtig te rijden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen schuld was aan het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte artikel 6 WVW had overtreden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende onoplettend of onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €750 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de gevolgen voor zowel het slachtoffer als de verdachte. De straf was lager dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank van mening was dat het juridische verwijt aan de verdachte beperkt was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820024-17
Datum uitspraak : 28 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] ,
wonende te [geboorteplaats]
Raadsvrouw: mr. M. van der Steeg, advocaat te Schalkhaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2016 te Warnsveld in de gemeente Zutphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende op de uit twee rijstroken bestaande weg, de Vordenseweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en/of gehinderd,
ter hoogte van een aan die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit (inrit Vordenseweg 17) is gaan keren en/of aldaar gezien zijn, verdachtes rijrichting een links van die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit is opgereden, zijnde bijzonder manoeuvres, als omschreven in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
bij dat keren en/of dat oprijden van die inrit niet of in onvoldoende mate links over zijn, verdachte schouder en/of in de spiegels van dat motorrijtuig (personenauto) heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij, verdachte die manoeuvres kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Vordenseweg) te hinderen en/of in gevaar te brengen en/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvres op die weg (de Vordenseweg), in strijd met het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een achter hem, verdachte rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets), -welke bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) doende was hem, verdachte in te halen-, niet heeft laten voorgaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat op die weg (de Vordenseweg) rijdende, toen hem, verdachte dicht van achteren genaderd zijnde en/of inhalende andere motorrijtuig (motorfiets)en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 november 2016 te Warnsveld in de gemeente Zutphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden op de uit twee rijstroken bestaande weg, de Vordenseweg en
terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en/of gehinderd,
ter hoogte van een aan die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit (inrit Vordenseweg 17) is gaan keren en/of aldaar gezien zijn, verdachtes rijrichting een links van die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit is opgereden, zijnde bijzonder manoeuvres, als omschreven in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
bij dat keren en/of dat oprijden van die inrit niet of in onvoldoende mate links over zijn, verdachte schouder en/of in de spiegels van dat motorrijtuig (personenauto) heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij, verdachte die manoeuvres kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Vordenseweg) te hinderen en/of in gevaar te brengen en/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvres op die weg (de Vordenseweg), in strijd met het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een achter hem, verdachte rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets), -welke bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) doende was hem, verdachte in te halen-, niet heeft laten voorgaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat op die weg (de Vordenseweg) rijdende, toen hem, verdachte dicht van achteren genaderd zijnde en/of inhalende andere motorrijtuig (motorfiets)en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig |(motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 november 2016 heeft er een ongeval plaatsvonden tussen een auto en een motorrijder op Vordenseweg te Warnsveld, in de gemeente Zutphen. Verdachte, bestuurder van de personenauto, kwam uit de richting van Warnsveld en reed over de Vordenseweg richting Vorden. Hij wilde de inrit Vordenseweg [nummer] in rijden, die gezien zijn rijrichting aan de linkerkant van de weg lag, om daar te kunnen keren. Terwijl verdachte naar links stuurde en de voor het tegengestelde verkeer bestemde weghelft kruiste, botste [slachtoffer] , die ook in de richting van Vorden reed, met zijn motor tegen de linkerzijde van verdachtes auto. [slachtoffer] is ten val gekomen. [2] Hij heeft door dit ongeval onder andere meerdere botbreuken en interne bloedingen en kneuzingen van de hersenstam opgelopen en is in coma geraakt. Zijn korte en lange termijn geheugen zijn beschadigd, hij verblijft in verpleeginstelling en zit in een rolstoel en er is zeer beperkt uitzicht op herstel. [3] en [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Het slachtoffer heeft zwaar lichamelijk opgelopen en er is geen zicht op volledig herstel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat er algehele vrijspraak dient te volgen. Voor het geval het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard mocht worden, dient er ontslag van alle rechtsvervolging te volgen vanwege afwezigheid van alle schuld.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel van [slachtoffer] worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de ernst van dit letsel, de gevolgen hiervan en het zeer beperkte uitzicht op herstel.
De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of verdachte door zijn verkeersgedrag artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals onder primair ten laste is gelegd, heeft overtreden. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van minst genomen een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij via de rotonde rechtdoor zijn weg heeft vervolgd. Kort nadat hij de rotonde gepasseerd was bemerkte verdachte dat hij de verkeerde afslag had genomen en dat hij over de Vordenseweg richting Vorden reed. In zijn binnenspiegel zag hij één lamp op de weg achter hem vlak bij de rotonde en hij ging er daarom vanuit dat er een motor achter hem reed. Toen hij ongeveer tweehonderd meter na het verlaten van de rotonde in de binnenspiegel keek zag hij dat de motorrijder inmiddels ook over de Vordenseweg reed. Na nog eens tweehonderd meter verder te hebben gereden heeft hij nogmaals in de autospiegel gekeken en zag hij wederom de motorrijder. Die was inmiddels iets op hem ingelopen. Hijzelf reed toen met een snelheid van ongeveer 70 à 80 km per uur. Hij heeft op dat moment het gaspedaal losgelaten en de auto laten uitrollen om de ongeveer 200 meter verder liggende inrit in te kunnen rijden, waar hij wilde keren. Op het moment dat hij het gas losliet heeft hij ook de linker richtingaanwijzer in werking gesteld. De laatste 150 meter voor de inrit heeft hij de motorrijder niet meer in de autospiegels gezien.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet meer kan worden vastgesteld waardoor het ongeval precies heeft plaatsgevonden. De verkeersongevallenanalyse heeft geen duidelijke oorzaak opgeleverd, verdachte weet niets meer van het moment van het ongeluk en kort daarvoor en de motorrijder is door zijn hersenletsel niet in staat om een verklaring af te leggen. Het enige dat de rechtbank kan vaststellen, is dát er een ongeval heeft plaatsgevonden en dat dit op de weghelft van de tegenliggers was, terwijl verdachte linksaf sloeg waarbij de motorrijder tegen de auto van verdachte botste. De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft waargenomen dat er een motorrijder achter hem reed en dat die op hem inliep. Kort voordat verdachte daadwerkelijk is afgeslagen heeft hij naar zijn zeggen nogmaals in de achteruitkijkspiegel gekeken, maar heeft hij de motorrijder niet meer waargenomen. Ondanks dat verdachte wist dat er een motorrijder op hem inliep, die hij niet meer in de spiegels zag, heeft verdachte kort voor het daadwerkelijk afslaan niet gecontroleerd waar die motorrijder zich bevond en is hij linksaf afgeslagen. Hij heeft zich dusdoende zodanig gedragen dat hij daarmee de motorrijder in gevaar heeft gebracht.
Dit kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet worden aangemerkt als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het gedrag van verdachte wel gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De fout van verdachte heeft immers geleid tot een aanrijding met een motorrijder. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde derhalve bewezen.
Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij geen gevaar zou hebben veroorzaakt op de weg wordt op grond van het vorenstaande verworpen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 november 2016 te Warnsveld in de gemeente Zutphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden op de uit twee rijstroken bestaande weg, de Vordenseweg en
terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en/of gehinderd,
ter hoogte van een aan die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit (inrit Vordenseweg 17)
is gaan keren en/ofaldaar gezien zijn, verdachtes rijrichting een links van die weg (de Vordenseweg) gelegen inrit is opgereden, zijnde bijzonder manoeuvres, als omschreven in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
/of
bij
dat keren en/ofdat oprijden van die inrit niet of in onvoldoende mate links over zijn, verdachte schouder en/of in de spiegels van dat motorrijtuig (personenauto) heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij, verdachte die manoeuvres kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Vordenseweg) te hinderen en/of in gevaar te brengen en
/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvres op die weg (de Vordenseweg), in strijd met het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een achter hem, verdachte rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets),
-welke bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) doende was hem, verdachte in te halen-,niet heeft laten voorgaan en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met dat op die weg (de Vordenseweg) rijdende, toen hem, verdachte dicht van achteren genaderd zijnde en/of inhalende andere motorrijtuig (motorfiets) en
/ofde bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat verdachte wegens afwezigheid van alle schuld dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wordt verworpen. Hiervoor is noodzakelijk dat verdachte, kort gezegd, geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat is niet het geval. Verdachte had immers beter moeten en kunnen kijken.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
- een werkstraf van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Ter toelichting voert de officier van justitie aan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk en blijvend letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit, uitgaande van vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit, om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Verdachte maakt regelmatig gebruik van zijn auto en is dus afhankelijk van zijn rijbewijs. Verdachte is mantelzorger van familieleden en brengt onder andere zijn vrouw met de auto naar therapie. Een strafrechtelijke reactie gericht op leedtoevoeging is onder de omstandigheden van de zaak niet op zijn plaats. Niet alleen het leven van het slachtoffer is ingrijpend veranderd, maar ook het leven van verdachte en zijn familie is niet meer hetzelfde als voor het ongeval. Verdachte heeft zeer te lijden onder de gevolgen van het ongeval. Hij zal met de wetenschap moeten leven dat het slachtoffer blijvend zwaar letsel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank let bij de bepaling van de op te leggen straf op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Het slachtoffer heeft blijvend ernstig letsel aan het ongeval overgehouden. De gevolgen van dit feit zijn vreselijk voor het slachtoffer en zijn dierbaren. Daar staat tegenover dat het juridische verwijt dat verdachte wordt gemaakt zeer beperkt is en dat om die reden in dit soort zaken veelal geldboetes worden opgelegd. Juist dit contrast maakt de vraag naar welke straf passend is een complexe vraag. Niet zozeer juridisch, omdat het verwijt zeer beperkt is en in het strafrecht de mate van dat verwijt doorslaggevend is in de strafoplegging, maar wel in menselijk opzicht, omdat levens van anderen hierdoor een dramatische wending hebben gekregen en de rechtbank zich ook daarvan bewust is.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank zal ook in deze zaak een geldboete opleggen, omdat een geldboete past bij het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Niet omdat de rechtbank denkt dat verdachte nog een keer een dergelijk feit zal begaan, maar omdat het past als signaalfunctie bij dit soort feiten.
Gelet op de oudheid van het feit, zal er een kortere en ook voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte worden opgelegd, in plaats van de 6 maanden onvoorwaardelijk die door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van
€ 750,--(zevenhonderdvijftig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen vervangende hechtenis;
 ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. A. Çimen, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2018.
Mrs. Janssen en Çimen zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016559774-1, gesloten op 13 december 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding, p 2-5
3.Proces-verbaal van aanrijding p. 4
4.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2016559774-1, gesloten op 2 mei 2018