ECLI:NL:RBGEL:2018:2337

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
05/760036-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens mishandeling van zijn ex-vriendin met een voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 7 mei 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige militair uit Ommen, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De mishandeling vond plaats op 18 maart 2017, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin meermalen bij de polsen vastpakte en haar in het gezicht sloeg. De militaire kamer oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat hij zich niets kon herinneren van het voorval door zijn dronkenschap. De militaire kamer legde een voorwaardelijke geldboete op van 500 euro met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, die gekenmerkt werd door wederzijdse confrontaties. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De militaire kamer oordeelde dat de schadevergoeding voor toekomstige schade en de eigen schuld van de aangeefster te complex waren om in het strafproces te behandelen. De uitspraak benadrukt de ernst van mishandeling binnen relaties en de noodzaak om de omstandigheden van de betrokkenen in overweging te nemen bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760036-17
Datum uitspraak : 07 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw: mr. T.H. ten Wolde, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Ommen, zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met kracht) beide polsen vast te pakken en/of (vervolgens) aan beide polsen te draaien en/of (vervolgens) (met vlakke hand) in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of (vervolgens) (met kracht)het hoofd van die [slachtoffer] op/tegen het bed te drukken
en/of te klemmen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken en daartoe het volgende aangevoerd.
De relatie tussen verdachte en de aangeefster was geen gemakkelijke relatie. De spanningen tussen beiden hadden vooral te maken met de psychische instabiliteit van aangeefster en haar vrees om, wanneer verdachte op oefening ging, alleen thuis te moeten zijn.
Doordat hij dronken was, heeft verdachte geen herinnering aan de vroege ochtend van 18 maart 2017, wat maakt dat hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de mishandeling van aangeefster. Het moment van de aangifte hangt voor verdachte samen met de omstandigheid dat hij op 20 maart 2017 weer op oefening moest. Omdat verdachte niet wilde kiezen tussen de relatie met aangeefster en zijn werk had aangeefster een motief om te veroorzaken dat verdachte niet weg zou kunnen. Er is voorts geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster behoudens een proces-verbaal van bevindingen waarin vermeld wordt dat bij aangeefster rood gekleurde polsen zichtbaar waren. Niet duidelijk is echter of verdachte dit heeft veroorzaakt, dan wel aangeefster zelf verantwoordelijk is voor die rood gekleurde polsen.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangeefster heeft aangifte gedaan van een mishandeling op 18 maart 2017 te Ommen. Nadat verdachte aangeefster een duw had gegeven en aangeefster daarop had gereageerd, pakte verdachte haar bij haar beide polsen vast en draaide deze om. Aangeefster gaf aan dat hij dat met kracht deed waardoor zij veel pijn had aan beide polsen. [2]
Nadat aangeefster de politie had gebeld en verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen de verbalisanten dat aangeefster hevig ontdaan was. Verbalisant [naam] zag dat de polsen van aangeefster rood gekleurd waren. [3]
De veronderstelling van de verdediging dat aangeefster de aangifte verzonnen heeft en mogelijk zelf verantwoordelijk is voor haar rood gekleurde polsen, al dan niet in een poging verdachte te beletten wederom op oefening te gaan, acht de raadkamer onvoldoende onderbouwd, noch is dit anderszins aannemelijk geworden.
Door de combinatie van de aangifte en de waarneming door de verbalisant van de rood gekleurde polsen, heeft de militaire kamer de overtuiging bekomen dat verdachte de polsen van aangeefster dermate hardhandig heeft vastgepakt dat zij daarvan pijn ondervonden heeft. Dat levert mishandeling op. De militaire kamer is, met de verdediging van oordeel, dat er geen steun in het dossier voorhanden is voor de overige handelingen zoals in de tenlastelegging omschreven.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 maart 2017 te Ommen, zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer] heeft mishandeld door
meermalen, althans eenmaal (met kracht
)haar beide polsen vast te pakken
en/of (vervolgens) aan beide polsen te draaien en/of (vervolgens) (met vlakke hand) in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of (vervolgens) (met kracht)het hoofd van die [slachtoffer] op/tegen het bed te drukken en/of te klemmen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 38 uur subsidiair 18 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, zo de militaire kamer tot een bewezenverklaring komt, op het standpunt gesteld dat dient te worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 5 maart 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 12 april 2018.
De militaire kamer overweegt voorts als volgt.
In een toestand van dronkenschap heeft verdachte aangeefster [slachtoffer] hardhandig bij haar polsen gepakt waardoor zij pijn heeft ondervonden. Een en ander heeft plaatsgevonden binnen een relatie waarbij, zoals aangeefster en verdachte allebei hebben aangegeven, eerder sprake is geweest van confrontaties tussen beiden. Gelet op deze wederzijdse confrontaties, die kennelijk onderdeel van de relatie waren, is de militaire kamer van oordeel dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke geldboete met een proeftijd voor de duur van één jaar. De militaire kamer houdt daarbij rekening met de omstandigheid, zoals naar voren komt uit de reclasseringsrapportage, dat de relatie tussen aangeefster en verdachte inmiddels is geëindigd. Verdachte heeft alweer enige tijd een andere relatie waarin zich geen agressie-problemen voordoen, zodat de kans op recidive laag kan worden geacht. Een (deels voorwaardelijke) werkstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de militaire kamer dan ook niet passend.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.003,00 welk bedrag ter zitting is verlaagd tot € 866,00. Het bedrag bestaat uit € 366,00 aan materiële schade voor de kosten van traumatherapie, en € 500,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 866,00 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2017, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de materiële schade ad € 366,00 is sprake van toekomstige schade welke niet voor toewijzing vatbaar is. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat hooguit een vergoeding van € 100,00 op zijn plaats is.
Beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding wegens immateriële schade overweegt de militaire kamer dat uit de aangifte volgt dat, voorafgaand aan het bewezenverklaarde, over en weer is geduwd. Ingevolge artikel 101 van boek 6 Burgerlijk Wetboek dient rekening te worden gehouden met omstandigheden die aan aangeefster kunnen worden toegerekend, ook wel aangeduid als ‘eigen schuld’.
Met betrekking tot de - nog te volgen - traumatherapie overweegt de militaire kamer dat dit inderdaad gaat om toekomstige schade. Artikel 6:105 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ook nog niet ingetreden schade bij voorbaat door de rechter kan worden begroot, met dien verstande dat de rechter daarbij de goede en kwade kansen dient af te wegen.
De militaire kamer is van oordeel dat zowel de beoordeling van de mate van ‘eigen schuld’ als de afweging van goede en kwade kansen - mede in het licht van de verklaring van aangeefster dat zij eerder slachtoffer van mishandeling zou zijn geweest - te ingewikkeld is om in het kader van de strafzaak te worden afgedaan, zodat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding.
De militaire kamer zal daarom de gehele vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a,14b,14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete ten bedrage van
500 (vijfhonderd) euro;
 bepaalt, dat deze geldboete
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijd die op 1 (één) jaarwordt bepaald, te weten:
- dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
 verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. P.C. Quak, rechter, en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer op 7 mei 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Drenthe-IJsselstreek, opgemaakt proces-verbaal, dossiernummer PL27ND/17-001058, gesloten op 21 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (pag. 9 e.v.);
3.Een proces-verbaal van bevindingen (pag. 5 e.v.);