In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, met betrekking tot zijn bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank Gelderland heeft op 18 mei 2018 een mondelinge uitspraak gedaan waarin de beroepen van eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser had bij brief van 31 oktober 2017 beroep ingesteld, dat op 4 december 2017 door de rechtbank is ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet eerst de inspecteur in gebreke heeft gesteld voordat hij beroep instelde, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het vereiste van een voorafgaande ingebrekestelling niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM, omdat de wet al een uitzondering biedt voor situaties waarin het redelijkerwijs niet van een belanghebbende kan worden gevergd om het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Eiser heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom hij niet aan deze eis kon voldoen. De rechtbank concludeert dat het ontbreken van een ingebrekestelling eiser kan worden tegengeworpen, waardoor de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, aangezien de rechtbank alleen schadevergoeding kan toekennen als het beroep gegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.