ECLI:NL:RBGEL:2018:2266

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6831
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de invorderingsrente en motiveringsplicht van de Belastingdienst

Op 22 mei 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te [Z], en de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede, over de invorderingsrente die aan eiser in rekening is gebracht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Belastingdienst waarin een invorderingsrente van € 339 was opgelegd met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst, ondanks een verzoek van eiser om uitleg over de berekening van de invorderingsrente, deze uitleg niet heeft gegeven, wat leidt tot een schending van de motiveringsplicht. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 35,90 en het griffierecht van € 46 moet door de Belastingdienst aan eiser worden vergoed. De rechtbank heeft de berekening van de invorderingsrente gecontroleerd en vastgesteld dat het bedrag van € 339 correct is, maar heeft benadrukt dat de Belastingdienst eerder duidelijkheid had moeten geven over de berekening. De overige beroepsgronden van eiser, waaronder het gevoel van discriminatie ten opzichte van asielzoekers, zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/6831
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018
in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 december 2017 waarin het bezwaar van eiser tegen de beschikking invorderingsrente van € 339 met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 35,90;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met dagtekening 21 november 2014 aan eiser een aanslag IB/PVV 2012 (hierna: de aanslag) opgelegd. Het te betalen bedrag van de aanslag bedraagt € 7.110. Het hiertegen ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard.
2. Vervolgens heeft verweerder op 15 mei 2017 aan eiser een betalingsregeling verstrekt. Daarin is bepaald dat eiser maandelijks een bedrag van € 433 dient te voldoen en dat het openstaande bedrag, inclusief invorderings- en vervolgingskosten, uiterlijk op 30 april 2018 betaald moet zijn. Op 1 november 2017 bedroeg het openstaande bedrag van de aanslag € 3.287. Om dit bedrag ineens te kunnen voldoen, heeft eiser zijn auto verkocht. Op 14 november 2017 heeft eiser € 3.300 op de aanslag betaald.
3. Bij brief van 23 november 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat bij beschikking € 339 invorderingsrente in rekening is gebracht en dat na de betaling van € 3.300 nog een bedrag van € 326 op de aanslag openstaat.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente. Hij heeft met name om een berekening gevraagd. Verweerder heeft het bezwaar van eiser afgewezen, zonder deze berekening te geven. Verweerder heeft eiser niet gehoord in zijn bezwaar.
5. In beroep heeft eiser opnieuw gevraagd om een berekening van de invorderingsrente. Hij heeft aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar nog steeds niet duidelijk maakt hoe de invorderingsrente is berekend en dat ook niet duidelijk is waarom hij niet is gehoord. Hij voelt zich gediscrimineerd doordat verweerder niet tegemoet is gekomen, terwijl tegemoetkomingen in andere gevallen wel aan de orde zijn, zoals bij asielzoekers. Verder heeft eiser geen antwoord gekregen op zijn vraag wanneer het openstaande bedrag moest worden betaald.
6. In het verweerschrift heeft verweerder wel een berekening overgelegd (bijlage O), maar daarin staat niet vermeld welke formule is toegepast. Tijdens de zitting heeft verweerder uitgelegd dat de formule van de berekening is opgenomen in artikel 30, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: Uitvoeringsregeling).
7. In geschil is of de invorderingsrente terecht en tot het juiste bedrag aan eiser in rekening is gebracht. Ook is in geschil of verweerder het motiveringsbeginsel en de hoorplicht heeft geschonden bij de uitspraak op bezwaar.
8. De rechtbank heeft nagerekend met toepassing van de formule van artikel 30, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling of het bedrag aan invorderingsrente klopt. De conclusie daaruit is dat het bedrag van € 339 juist is. Om voor eiser inzichtelijk te maken hoe de berekening werkt, citeert de rechtbank artikel 29 tot en met 33 van de Uitvoeringsregeling:
“Artikel 29
De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over iedere betaling afzonderlijk.
Artikel 30
1. Voor de berekening van de in rekening te brengen invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
2. Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de volgende formules:
betaling – hoofdsom = invorderingsrente.
3. In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende periodes zijn verschuldigd.
4. Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
Artikel 31
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente wordt berekend, wordt:
a. de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
b. een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.
Artikel 32
1. Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
2. Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.
Artikel 33
Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht.”
9. Voor de berekening van de invorderingsrente is de formule van artikel 30, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling van toepassing, omdat door de betaling van € 3.300 niet het openstaande bedrag inclusief de invorderingsrente volgens artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling kon worden betaald. De rechtbank heeft uitgerekend dat de rente over 1031 dagen moet worden berekend, namelijk vanaf 3 januari 2015 (de eerste dag na afloop van de betaaltermijn van zes weken) tot en met 13 november 2017 (de dag voorafgaand aan de betaling van € 3.300). Dit maakt 28+11×30 (2015) + 12×30 (2016) + 10×30+13 (2017) = 1031 dagen. Op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 bedraagt de invorderingsrente 4%. De ingevulde formule ziet er dan als volgt uit:
10. Tijdens de zitting is besproken dat verweerder de formule en de daarop gebaseerde berekening eerder aan eiser duidelijk had moeten maken en dat deze procedure dan voorkomen had kunnen worden. Wegens schending van de motiveringsplicht is het beroep gegrond. Dit leidt niet tot een inhoudelijke verandering, want de beslissing van verweerder over de invorderingsrente is juist, maar er is wel aanleiding een proceskostenvergoeding aan eiser toe te kennen. Verweerder is ermee akkoord gegaan de proceskosten van eiser te vergoeden. Het gaat om een reiskostenvergoeding van 160 kilometer × € 0,19 plus parkeerkosten van € 5,50 (samen € 35,90) en het griffierecht van € 46. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van die kosten daarom toewijzen.
11. De overige beroepsgronden van eiser kunnen niet tot een gunstigere beslissing leiden. De hoorplicht is niet geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was zoals bedoeld in artikel 7:3, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht. Het was namelijk op voorhand duidelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De wettelijke bepalingen over de invorderingsrente laten daarvoor geen ruimte. Verweerder was verplicht deze bepalingen toe te passen. Toch zou een hoorgesprek (eventueel telefonisch) met duidelijke uitleg over de berekening wel nuttig zijn geweest. Nu dit hoorgesprek er niet is geweest, had die uitleg in de uitspraak op bezwaar moeten staan. Wat betreft het gevoel van eiser gediscrimineerd te worden ten opzichte van asielzoekers, kan de rechtbank niet aan eiser tegemoet komen. Het gaat namelijk niet om vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel is daarom niet geschonden. Tot slot is inmiddels duidelijk dat eiser het openstaande bedrag vóór 30 april 2018 moest betalen. Verweerder had op die vraag moeten antwoorden, maar het feit dat hij dat niet heeft gedaan, is geen reden voor een ander oordeel.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.