ECLI:NL:RBGEL:2018:2184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
C/05/336304 KZ RK 18/75
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gronden voor partijdigheid

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters in een procedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag. Verzoekster stelt dat er sprake is van een oneerlijk proces en dat de rechters partijdig zijn. Het wrakingsverzoek is ingediend vijf dagen na de zitting van 17 april 2018, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet te laat is, gezien de omstandigheden van verzoekster. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoekster onvoldoende gronden heeft aangevoerd om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank wijst erop dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen op basis van concrete feiten die wijzen op vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de rechters partijdig zijn of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af en stelt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/336304 KZ RK 18/75
Beschikking van 16 mei 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mrs. A.A.M. Bögemann, P.J.C. Cremers, A.L.M. Steinebach-de Wit,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 april 2018;
  • het schriftelijke verweer van de rechters van 26 april 2018;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 17 april 2018 in de zaak met nummer C/05/332012 / FZ RK 18/151;
  • het e-mailbericht van verzoekster van 7 mei 2018;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 7 mei 2018.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
- verzoekster,
- de rechter mr. A.A.M. Bögemann.
De rechters mr. P.J.C. Cremers en mr. A.L.M. Steinbach-de Wit, de Gecertificeerde Instelling (verder te noemen: de GI) en de pleegouders hebben laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad) en de vader zijn – hoewel
daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking strekt tot wraking van de rechters, als rechters in de zaak
met nummer C/05/332012 / FZ RK 18/151 tussen verzoekster en de Raad betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van verzoekster.
2.2
Ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek voert verzoekster – kort
samengevat – het navolgende aan. Verzoekster stelt dat zij tot op heden geen eerlijk proces heeft gekregen. Zij heeft op de zitting van 17 april 2018 de rechters gewraakt. Tijdens de schorsing van deze zitting is haar geadviseerd om de wraking in te trekken. Omdat na de schorsing nog steeds sprake was van een oneerlijk proces wilde verzoekster de wraking doorzetten, maar zij kreeg het woord niet meer van de rechters. Zodra zij de beschikking had over een computer heeft zij nadien alsnog het wrakingsverzoek ingediend. Daartoe voert zij aan dat zij tijdens de zitting werd behandeld als een psychiatrisch patiënt met een rechterlijke machtiging. Daarnaast weigert de rechtbank de namen van de rechters vooraf vrij te geven en getuigen te horen. Tevens worden bewijsmaterialen die verzoekster indient van tafel geveegd en weigert de rechtbank het complete dossier aan verzoekster te verstrekken.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. De rechters stellen dat verzoekster hen op de zitting van 17 april 2018 heeft gewraakt, maar dat na onderbreking van de zitting de raadsman te kennen heeft gegeven dat de wraking “van tafel was” en dat de zaak verder behandeld kon worden. De behandeling ter zitting is op 17 april 2018 uiteindelijk gesloten en de rechtbank heeft aangegeven op 15 mei 2018 uitspraak te doen. Verzoekster heeft vervolgens pas op 23 april 2018 onderhavig wrakingsverzoek ingediend en heeft daaraan – in grote lijnen – dezelfde motivering ten grondslag gelegd als op de zitting. Dat is niet alleen een herhaling van zetten maar gezien het verdere verloop te laat, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Verder stellen de rechters dat uit navraag bij de griffie blijkt dat verzoekster telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie, maar niet heeft gevraagd naar de namen van de rechters. Indien verzoekster daarom verzocht zou hebben, dan zouden de namen haar zijn medegedeeld. Op zitting zijn daar door verzoekster of haar advocaat geen opmerkingen over gemaakt. Wat betreft het verstrekken van de stukken merken de rechters op dat de griffie de voorliggende op de procedure betrekking hebbende stukken aan de advocaat van de verzoekster heeft verstrekt en dat verzoekster door de griffie voor het verkrijgen van de daaraan ten grondslag liggende processtukken is verwezen naar de advocaat. Ook hierover zijn ter zitting door verzoekster en de advocaat geen opmerkingen gemaakt.
Daarnaast stellen de rechters dat verzoekster en/of haar raadsman geen verzoeken tot het horen van getuigen heeft gedaan. Voor zover is gesteld dat de rechtbank bewijsmaterialen van de zijde van verzoekster van tafel veegt, is dit moeilijk te plaatsen: de rechtbank moet immers nog een oordeel geven.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verzoekster ruimschoots in de gelegenheid is gesteld via haar raadsman maar ook in eigen persoon haar verweer tegen het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag te voeren. De rechters begrijpen niet wat verzoekster bedoelt met dat zij tijdens de zitting alsnog werd behandeld als een psychiatrisch patiënt met een rechterlijke machtiging.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is geen appelinstantie. Een negatief ervaren (proces)beslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit is anders, als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
Vaststaat dat verzoekster tijdens de zitting van 17 april 2018 de rechters heeft gewraakt, maar dat zij deze wraking na de schorsing van de zitting heeft ingetrokken. Verzoekster heeft vervolgens op 23 april 2018 nogmaals een wrakingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat zij – gelet op de voor haar ingrijpende situatie – na de zitting van 17 april 2018 nog enige tijd nodig had om na te denken over haar vervolgstappen. Omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en zij niet direct de beschikking had over een computer, heeft het vijf dagen geduurd alvorens zij het wrakingsverzoek naar de rechtbank kon sturen. Hoewel er enige tijd tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek is gelegen, is de rechtbank – gelet op voormelde omstandigheden – van oordeel dat het wrakingsverzoek niet zodanig laat is ingediend dat het verzoek ontijdig is. Om die reden kan verzoekster worden ontvangen in haar verzoek.
3.3
Ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde gronden dat er sprake is van een oneerlijk proces omdat geweigerd zou zijn de namen van de rechters voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 17 april 2018 kenbaar te maken en geweigerd zou zijn haar het complete dossier te overhandigen, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verzoekster dan wel haar advocaat gelegen om de gestelde weigering op de zitting van 17 april 2018 ter sprake te brengen. Blijkens het overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 april 2018 zijn hierover door verzoekster en haar advocaat geen opmerkingen gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende gronden naar voren gebracht om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechters. Overigens zien de door verzoekster bedoelde processtukken met name op andere (voorgaande) procedures die zijn gevoerd bij deze rechtbank. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank deze grief ongegrond.
3.4
Voorts is de rechtbank uit de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting niet gebleken dat, zoals door verzoekster is gesteld, de rechters hebben geweigerd om getuigen te horen dan wel dat zij bewijsmateriaal van tafel hebben geveegd. Nu verzoekster deze grief niet nader – met stukken of anderszins – heeft onderbouwd, zal de rechtbank deze grief van verzoekster passeren.
3.5
Verzoekster stelt dat zij door de rechters is behandeld als een psychiatrische patiënt met een rechterlijke machtiging. De klacht van verzoekster betreft in wezen de manier waarop zij door de rechters stelt te zijn bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekster kan daarover desgewenst een klacht indienen. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze gestelde bejegening partijdigheid van de rechters tegen verzoekster besloten ligt of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, heeft verzoekster verder niet aangevoerd.
3.6
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van partijdigheid dan wel dat de rechters (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid hebben gewekt. Ook niet indien het door verzoekster gestelde in onderlinge samenhang wordt bezien. Wat meer of anderszins is aangevoerd, maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het wrakingsverzoek van verzoekster afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter,
mrs. M.C.J. Heessels en A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier
A. de Wijse-Hageman LLB en in openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.