ECLI:NL:RBGEL:2018:215

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3165, 17_3167, 17_3169 en 17_3170
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel verzuim in WOZ-zaken en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Berg en Dal. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van bezwaren die door eiseres zijn ingediend tegen WOZ-beschikkingen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaren ingediend tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken voor de jaren 2016 en 2017. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van deugdelijke machtigingen. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde van eiseres al jarenlang bekend was bij de verweerder en dat er geen reden was om aan de machtiging te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder in dit geval een nadere termijn had moeten stellen voor het herstellen van de geconstateerde verzuimen. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar en droeg deze op om de bezwaren ontvankelijk te verklaren en de zaken inhoudelijk te behandelen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/3165, AWB 17/3167, AWB 17/3169 en AWB 31/3170

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 januari 2018

in de zaken tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Berg en Dal, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Q] (jaar 2017, zaaknummer AWB 17/3165), [A-straat 2] te [R] (jaar 2016, zaaknummer AWB 17/3167), [A-straat 3] te [R] (jaar 2017, zaaknummer AWB 17/3169) en [A-straat 2] te [R] (jaar 2017, zaaknummer AWB 17/3170), vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 dan wel 2017. In de desbetreffende geschriften zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 mei 2017 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief, ontvangen door de rechtbank op 20 juni 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] . De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Bij brief van 11 december 2017 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht in alle zaken het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 9 januari 2018 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde redenen niet de onderhavige zaken betreffen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft tegen de hiervoor genoemde WOZ-beschikkingen bezwaarschriften ingediend welke door verweerder zijn ontvangen op 1, dan wel 3 februari 2017. Hierbij is steeds een zelfde volmacht, dagtekening 19 januari 2016, gevoegd. In deze volmacht wordt [A] B.V. gemachtigd om [B] en de door hem gecontroleerde rechtspersonen te vertegenwoordigen in, kortgezegd, WOZ-beschikkingen en lokale heffingen, voor de jaren 2011 tot en met 2016. De volmacht is getekend door [B] “mede namens alle door hem en [C] gecontroleerde entiteiten”.
2. In een brief met dagtekening 12 april 2017 schrijft verweerder aan de gemachtigde dat de overgelegde machtigingen niet toereikend zijn en verzoekt de gemachtigde alsnog toereikende machtigingen in te dienen.
3. De gemachtigde heeft aan verweerder bij brief van 12 april 2017 uittreksels van de Kamer van Koophandel van [D] B.V. en [X] B.V., beide opgemaakt op 21 februari 2017, gestuurd.
4. Bij uitspraken op bezwaar, dagtekening 9 mei 2017, heeft verweerder in alle zaken het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging.
5. Het voor alle zaken gezamenlijk ingediende beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 20 juni 2017.
6. De rechtbank heeft in alle zaken bij brieven van 29 juni 2017 aan de gemachtigde om een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister gevraagd.
7. In reactie hierop heeft de gemachtigde met dagtekening 10 juli 2017 aan de rechtbank een volmacht van [E] , dagtekening 22 februari 2017, en een volmacht van [B] namens [F] , dagtekening 21 februari 2017, overgelegd. In de volmachten wordt [A] B.V. gemachtigd om [E] , dan wel [B] en de door hen gecontroleerde rechtspersonen te vertegenwoordigen in, kortgezegd, WOZ-beschikkingen en lokale heffingen, voor de jaren 2011 tot en met 2017. Bij de ondertekening van de volmacht is vermeld dat deze is gedaan “mede namens alle door hem [
rechtbank:[E] , dan wel [B] ] gecontroleerde entiteiten (voor zover van toepassing)”. Daarnaast heeft de gemachtigde bij deze brief uittreksels van de Kamer van Koophandel van [D] B.V. en [X] B.V., beide opgemaakt op 21 februari 2017, gevoegd.
Geschil
8. In geschil is of de bezwaren door verweerder terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Beoordeling van het geschil
9. Op basis van de stukken die zijn overgelegd, zoals weergegeven onder punt 7, is de rechtbank van oordeel dat gemachtigde over de juiste machtigingen beschikt om beroep in te stellen in de onderhavige vier zaken. De beroepen zijn dus ontvankelijk.
10. Voor bezwaar ligt de situatie anders, omdat gemachtigde toen nog niet de juiste stukken had overgelegd. De vraag die beantwoord moet worden, is of hij in bezwaar nog een nadere termijn had moeten krijgen om de stukken aan te vullen.
11. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij sinds 2014 namens eiseres optreedt in al haar WOZ-zaken, en dus ook in die tussen eiseres en de (rechtsvoorgangers van de) gemeente Berg en Dal. Hij heeft hierbij in de afgelopen jaren veel contacten met verweerder gehad en die vele contacten heeft hij nog steeds. Hij heeft ook meermaals bezwaar gemaakt tegen door verweerder aan eiseres afgegeven WOZ-beschikkingen. De financiële belangen bij de WOZ-waardes zijn voor eiseres groot. Het gaat hier om moeilijk te waarderen objecten. De gemachtigde heeft op de brief van verweerder van 12 april 2017 gereageerd en heeft daarbij stukken gevoegd. Eiseres meent dat zij hiermee voldoende heeft gereageerd op de door verweerder gevraagde informatie. Zij heeft zelf niet gezien dat zij in haar reactie naar verweerder toe onvolledig is geweest en is ook overigens niet van mening dat zij onvoldoende naar verweerder zou hebben gereageerd. Het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel wijst naar haar statuten waarin haar vertegenwoordigingsbevoegdheid is geregeld. Gezien de statuten van eiseres zijn volmachten van haar beide directieleden niet nodig. In eerdere jaren en bij andere gemeentes heeft de gemachtigde met door hem ingediende, door eiseres afgegeven machtigingen nooit problemen gehad.
Verweerder heeft opgemerkt dat vanaf het jaar 2017 als gevolg van nieuw beleid er een strengere controle plaatsvindt op bij bezwaarschriften afgegeven machtigingen.
12. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zodanig bijzonder zijn dat verweerder in dit geval aan eiseres een nadere termijn had moeten geven om de door hem geconstateerde verzuimen te herstellen. Hierbij is doorslaggevend dat de gemachtigde al veel langer bekend was bij verweerder als gemachtigde van eiseres en er geen aanleiding was om aan diens volmacht te twijfelen. Nu verweerder geen nadere termijn heeft gegeven, heeft hij de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
13. De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven en moet worden vernietigd. Omdat over de inhoud van de zaken niets bekend is, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Wel is inmiddels duidelijk dat de machtigingen in orde zijn. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen de bezwaren ontvankelijk te verklaren en de zaken inhoudelijk te behandelen.
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 751,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een wegingsfactor 0,5 nu de beroepen niet inhoudelijk zijn behandeld en een factor 1,5 nu het hier om 4 of meer zaken gaat). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Bij het doen van uitspraak op bezwaar dient verweerder mede te beoordelen of eiseres recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op de bezwaren ontvankelijk te verklaren en de zaken op zo kort mogelijke termijn inhoudelijk te behandelen en te beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50, en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 januari 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.