ECLI:NL:RBGEL:2018:2108

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
05/760128-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld voor uitlokking van het voorhanden hebben van MDMA-pillen met vrijspraak voor medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair, die werd beschuldigd van het uitlokken van het voorhanden hebben van 24 MDMA-pillen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte wel degelijk de medeverdachte had uitgelokt tot het aanwezig hebben van de pillen door hem te vragen om deze voor hem te regelen en het aankoopbedrag voor te schieten. De verdachte had op 19 mei 2017, te Roosendaal, de medeverdachte gevraagd om 24 pillen te kopen voor een festival. De pillen werden op die datum in beslag genomen door de politie. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan uitlokking, wat de militaire kamer bevestigde. De verdachte kreeg een werkstraf van 80 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen indien de straf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij nog niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en zijn baan bij Defensie had verloren door zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760128-17
Datum uitspraak : 30 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2017, te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 24 tabletten, van elk ongeveer 0,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte] op of omstreeks 19 mei 2017, te Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 24 tabletten, van elk ongeveer 0,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode gelegen van 1 mei 2017 tot en met 19 mei 2017 door beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door in of omstreeks de periode gelegen van 1 mei 2017 tot en met 19 mei 2017 aan die [medeverdachte] te vragen of hij voor hem, verdachte, vierentwintig, althans een hoeveelheid pillen, kon regelen en/of (daarbij) aan die [medeverdachte] mede te delen dat hij, verdachte, deze pillen op 19 mei 2017 (voor een festival)
geleverd wilde hebben en/of (daarbij) aan die [medeverdachte] heeft gevraagd om het aankoopbedrag van de pillen voor te willen schieten;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 mei 2017 heeft medeverdachte [medeverdachte] te Roosendaal 24 tabletten voorhanden gehad. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde omdat ten aanzien daarvan niet kan worden bewezen dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie klopt de ‘chain of custody’ van de onderzochte drugs niet helemaal, nu niet volstrekt duidelijk is of de door de politie onderzochte drugs dezelfde betreffen als de drugs die de Koninklijke Marechaussee heeft doorgestuurd naar het NFI. Dit leidt volgens de officier van justitie echter niet tot vrijspraak, omdat de indicatietest door de politie voldoende is om aan te nemen dat de inbeslaggenomen tabletten de stof MDMA bevatten. Bovendien is er vanaf het moment van inbeslagname tot en met het onderzoek door het NFI consequent sprake van 24 pillen, te weten 4 blauwe en 20 roze.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Primair dient vrijspraak te volgen omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de drugs die door het NFI zijn onderzocht, de tabletten betreffen die bij [medeverdachte] in beslag zijn genomen. Alleen een indicatieve test door de politie is onvoldoende om aan te nemen dat de inbeslaggenomen tabletten MDMA bevatten. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte niet zelf aan [medeverdachte] heeft gevraagd om pillen voor hem te regelen, maar zijn vrienden dit via zijn telefoon hebben gedaan. Om die reden is de gedraging van verdachte te beperkt om van medeplegen of uitlokking van het voorhanden hebben van de pillen te kunnen spreken.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer overweegt ten aanzien van de vraag of de ‘chain of custody’ al dan niet is doorbroken, dat uit de bewijsmiddelen het volgende kan worden herleid:
 op 19 mei 2017 zijn onder medeverdachte [medeverdachte] twintig stuks roze pillen in beslag genomen (goednummer PL2000-2017115479-1722737), en vier stuks blauwe pillen (goednummer PL2000-2017115479-1722738). [3]
 op 20 mei 2017 heeft de politie een indicatieve test uitgevoerd met twintig roze pillen en vier blauwe pillen met dezelfde goednummers als hiervoor genoemd. Uit deze test volgde een positieve reactie op de aanwezigheid van XTC. Het proces-verbaal waar dit uit volgt heeft het proces-verbaalnummer beginnende met PL2000-2017115479. [4]
 in een volgend proces-verbaal ‘onderzoek verdovende middelen’ wordt verwezen naar de verdovende middelen die in beslag zijn genomen onder het registratienummer PL2000-2017115479. In ditzelfde proces-verbaal krijgen de vier blauwe tabletten vervolgens het SIN nummer AAKK7535NL, [5] en de twintig roze tabletten het SIN nummer AAKK7536NL. [6]
 de tabletten onder voornoemde SIN nummers zijn vervolgens onderzocht door het NFI, wiens deskundige heeft geconcludeerd dat de tabletten MDMA bevatten. [7]
De militaire kamer overweegt dat de doelstelling van zorgvuldigheid in de ‘chain of custody’ en het toekennen van goednummers en SIN nummers is, dat vaststaat dat het spoor dat is getest, ook het spoor is dat daadwerkelijk getest diende te worden voor de strafzaak. Vergissingen dienen hierbij voorkomen te worden. Bovenstaand kader van de goednummers en de SIN nummers leidt bij de militaire kamer niet tot enige verwarring. Er blijkt duidelijk uit dat de pillen die bij [medeverdachte] in beslag zijn genomen, ook de pillen zijn die bij de politie en vervolgens ook bij het NFI zijn getest. Dat de pillen telkens worden omschreven als twintig roze pillen en vier blauwe pillen versterkt dit oordeel alleen maar. Nu slechts wordt vermeld dat de tabletten MDMA bevatten, kan de militaire kamer niet concluderen hoeveel MDMA per tablet aanwezig is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor verdachte 24 pillen XTC moest halen.. Verdachte had dit dagen van te voren gevraagd en uiteindelijk vroeg hij dit nogmaals via WhatsApp. [8] Verdachte wilde de pillen die bewuste vrijdag hebben omdat hij naar een festival ging. [9]
Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) verklaard dat de 24 pillen waarmee [medeverdachte] is gepakt niet allemaal voor hem waren, zijn vrienden hadden het nodig [10] . Hij heeft aan [medeverdachte] gevraagd dat als hij het heeft dat hij dan ook wil bestellen. Verdachte heeft dit één, misschien twee keer aan [medeverdachte] gevraagd via WhatsApp. [medeverdachte] zou het geld voorschieten en vervolgens zou een vriend van verdachte het betalen. [11]
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting is verdachte deels op zijn verklaring bij de politie teruggekomen. Hij heeft hier verklaard dat hij niet zelf het WhatsApp bericht naar [medeverdachte] heeft verstuurd, maar dat een vriend van hem dat op zijn, verdachtes, telefoon heeft gedaan, terwijl verdachte samen met hem en een aantal andere vrienden in de auto zat. Verdachte wil de namen van deze vrienden niet noemen. Hij heeft bij de KMar anders verklaard.
De militaire kamer is van oordeel dat deze ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte ongeloofwaardig en onaannemelijk is. Verdachte heeft zijn alternatieve lezing niet onderbouwd met bijvoorbeeld de namen van deze vrienden die bij hem in de auto zaten, en heeft niet goed uit kunnen leggen waarom hij bij de KMar iets anders heeft verklaard. Daarnaast wordt de eerdere verklaring van verdachte dat hij zelf om de pillen heeft gevraagd bevestigd door de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte hem vaker dan één keer heeft verzocht pillen voor hem te regelen. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zal de militaire kamer daarom als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Medeplegen en uitlokking
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat onvoldoende is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot het voorhanden hebben van de verdovende middelen. Het primair tenlastegelegde kan daarom niet worden bewezen.
Met betrekking tot de vraag of verdachte [medeverdachte] heeft uitgelokt tot het aanwezig hebben van de drugs overweegt de militaire kamer als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aan [medeverdachte] heeft gevraagd of hij 24 XTC-pillen voor hem kon regelen, hem heeft verteld dat hij deze pillen op 19 mei 2017 geleverd wilde hebben, en hem heeft gevraagd of hij het aankoopbedrag kon voorschieten. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte [medeverdachte] hiermee heeft aangezet de pillen te kopen en dus aanwezig te hebben. Hij heeft dit allereerst gedaan door het verstrekken van inlichtingen, namelijk door [medeverdachte] te vertellen dat hij graag 24 XTC-pillen van hem wilde kopen. Daarnaast heeft verdachte dit gedaan door het doen van een belofte aan [medeverdachte] , namelijk de belofte dat [medeverdachte] het geld voor de pillen slechts hoefde voor te schieten, hetgeen betekent dat het geld vervolgens aan hem zou worden terugbetaald. Verdachte wilde met het doen van deze belofte en het geven van de inlichtingen bereiken dat [medeverdachte] deze pillen zou kopen. Als verdachte dit niet aan [medeverdachte] had gevraagd, dan had [medeverdachte] de pillen ook niet gekocht. Gelet op deze omstandigheden is de militaire kamer van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [medeverdachte] heeft uitgelokt tot het aanwezig hebben van 24 XTC-pillen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
[medeverdachte] op
of omstreeks19 mei 2017, te Roosendaal,
in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad 24 tabletten,
vanelk
ongeveer 0,47 gram, in elk gevaleen hoeveelheid
van een materiaal bevattendeMDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) bevattende, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode gelegen van 1 mei 2017 tot en met 19 mei 2017 door beloften en
/ofdoor het verschaffen van
gelegenheid en/ofinlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door in of omstreeks de periode gelegen van 1 mei 2017 tot en met 19 mei 2017 aan die [medeverdachte] te vragen of hij voor hem, verdachte, vierentwintig
, althans een hoeveelheidpillen, kon regelen en
/of(daarbij) aan die [medeverdachte] mede te delen dat hij, verdachte, deze pillen op 19 mei 2017
(voor een festival
)geleverd wilde hebben en
/of(daarbij) aan die [medeverdachte] heeft gevraagd om het aankoopbedrag van de pillen voor te willen schieten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijke uitlokking van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vrijspraak en subsidiair om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Dit omdat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, hij zijn baan bij Defensie hierdoor is kwijt geraakt, en hij slechts een beperkte rol bij het feit had. Meer subsidiair is verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en uiterst subsidiair om de eis van de officier van justitie te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 februari 2018.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een vriend van hem gevraagd om XTC-pillen voor hem te regelen, waarna deze vriend de pillen voor hem heeft gekocht. Drugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
De militaire kamer houdt bij de bepaling van de straf rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ten gevolge van het strafbare feit bij Defensie is ontslagen en goed bezig is zijn leven weer op orde te krijgen. Anderzijds houdt de militaire kamer er rekening mee dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog militair was, evenals de vriend aan wie hij om drugs heeft gevraagd, en hij op de hoogte was van het strenge drugsbeleid bij Defensie. De militaire kamer neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij niet alleen zelf zeer lichtzinnig met dit beleid is omgegaan, maar op deze manier ook een andere militair - die hierdoor ook zijn baan heeft verloren - willens en wetens in de problemen heeft gebracht. Gelet op die omstandigheden is de militaire kamer van oordeel dat in dit geval een werkstraf voor de duur van 80 uren passend is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. G.W.B. Heijmans, rechters, en Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee [medeverdachte] van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YS/17-001959, gesloten op 8 juni 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p.38 en verklaring van proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , p.25-26.
3.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering, d.d. 19 mei 2017.
4.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p.45.
5.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p.47.
6.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p.48.
7.NFI rapport identificatie van veelvoorkomende drugs, p.49-50.
8.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p.29.
9.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p.30.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p.34.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p.35.