ECLI:NL:RBGEL:2018:2022

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
C/05/445066/KG RK 18-2216
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid in huurzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 april 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers tegen mr. J.M. Graat, de rechter in een eerdere huurzaak. Verzoekers voerden aan dat zij onvoldoende waren gehoord en dat de rechter niet geïnteresseerd leek in hun verhaal, wat hen de indruk gaf dat de rechter al een oordeel had gevormd. De rechter had echter aangegeven dat zij de betalingsbewijzen wilde bekijken en dat de ontbinding van de huurovereenkomst, ondanks de betaling van de huurachterstand, nog steeds aan de orde kon zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet partijdig had gehandeld en dat de verzoekers niet objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid hadden kunnen aanvoeren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoekers waren aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/334066 / KG RK 18/216
Beschikking van 30 april 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[namen verzoekers] ,
wonende [adres verzoekers]
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. J.M. Graat,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 februari 2018, ingekomen op 28 februari 2018;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 3 april 2018.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [verzoeker sub 1] en [naam 1] , namens haar zus [verzoeker sub 2] ;
- [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3], bijgestaan door mr. R.C.A. van Niftrik;
- de rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met nummer 6404376 CV EXPL 17 – 4961 tussen verzoekers en [eisende partij] (hierna: eiseres).
2.2
Verzoekers hebben in het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekers zijn van mening dat zij onvoldoende zijn gehoord waardoor zij niet hun hele verhaal hebben kunnen vertellen en zij zich niet voldoende hebben kunnen verdedigen, zoals zij zich hadden voorbereid. De rechter heeft niet de moeite genomen om zelf de betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat er ten tijde van de zitting geen huurachterstand meer was, te bekijken. Verzoekers hebben noodgedwongen het voorstel van de wederpartij, waarmee zij het niet eens waren, moeten accepteren. Verder heeft de rechter de betaling van de huurpenningen gekoppeld aan de betaling van de kosten van de rechtszaak en de proceskosten. Als verzoekers de bedragen van de huur en van de afbetalingsregeling met betrekking tot de kosten niet telkens voor de eerste van de maand betalen dan zal het vonnis in werking treden en zal de tegenpartij meteen het huurcontract kunnen ontbinden. Volgens verzoekers heeft de rechter niet het volledige dossier en hun eerdere verdediging gelezen, waardoor zij de indruk hadden dat de rechter niet geïnteresseerd was in hun verhaal en dat zij haar oordeel al klaar had.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. De rechter stelt zich allereerst op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Vervolgens stelt zij zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. In de dagvaarding stelt eiseres dat al jarenlang sprake is van een (forse) huurachterstand. Eiseres stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en vordert op grond daarvan – kort gezegd – de ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, voldoening van de achterstand, voldoening van een contractuele boete van € 300,00 per maand, vergoeding van de huurprijs van de nog resterende huurtermijnen (tot en met 30 september 2019) en veroordeling van verzoekers in de proceskosten. Direct aan het begin van de zitting van 20 februari 2018 hebben verzoekers meegedeeld dat er geen achterstand meer was. Zij vertelden dat zij op 19 februari 2018 een totaal bedrag van € 10.484,12 hadden voldaan. Alvorens de rechter naar de betalingsbewijzen heeft gekeken, heeft zij aan (de vertegenwoordigers van) eiseres gevraagd of de gehele achterstand was ingelopen. Niet omdat – zoals verzoekers aanvoeren – verzoekers niet werden geloofd of omdat de rechter niet geïnteresseerd was in de betalingsbewijzen, maar omdat zij wilde nagaan of eiseres de ontvangst van de betaling erkende. Dan zou de betaling vast staan en dat heeft de rechter verzoekers ook uitgelegd. De gemachtigde van eiseres gaf aan dat de voldoening van de achterstand geen invloed had op de vorderingen van eiseres en dat zij de vorderingen tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde handhaafde. De rechter heeft, vanwege de wens van verzoekers om in het bedrijfspand te willen blijven, aan de gemachtigde van eiseres gevraagd of eiseres eventueel zouden willen meewerken aan een ‘regeling onder verband van vonnis’. Eiseres gaf aan met verzoekers hierover wel te willen praten. Eiseres wilde meewerken aan een regeling, maar alleen wanneer verzoekers ook een deel van de gevorderde boete en kosten zouden voldoen. De rechter heeft verzoekers uitgelegd dat zelfs in het geval dat verzoekers inmiddels de hele achterstand hadden ingelopen, in beginsel de ontbinding en ontruiming – gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – toegewezen kan en moet worden. Een eventuele aflossing van de huurachterstand (kort) voor de zitting maakt hierin geen verschil. Toen beide partijen bleken in te stemmen met de regeling, is afgesproken dat er een vonnis zou komen waarin de ontbinding en de ontruiming zou worden uitgesproken en waarin zou worden opgenomen dat eiseres het vonnis niet ten uitvoer zal leggen indien tot en met eind september 2019 (18x) steeds stipt voor de eerste van de maand de huur zal worden voldaan en een bedrag van € 250,00, ter zake van de boete en kosten. De rechter heeft verzoekers in het kader van het voorlopig oordeel uitgelegd wat de juridische uitgangspunten in een zaak als deze zijn om een realistisch beeld te scheppen van de mogelijke gevolgen in hun zaak. Dat dit niet het oordeel is wat verzoekers wilden horen maakt niet dat zij partijdig heeft gehandeld in het nadeel van verzoekers of zelfs maar die schijn zou hebben gewekt, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoekers reeds op de zitting van 20 februari 2018 bekend zijn geworden. Verzoekers hebben op 26 februari 2018 een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend, dat op 28 februari 2018 bij de rechtbank is binnengekomen. Verzoekers hebben verklaard dat zij overrompeld waren door hetgeen hen op de zitting was overkomen, dat zij er niet van op de hoogte waren, dat zij een wrakingsverzoek konden indienen, en dat zij dat pas na de zitting, op 26 februari 2018, van een kennis hebben gehoord. Verzoekers hebben toen nog dezelfde dag het wrakingsverzoek opgesteld. Gelet op de toelichting ter zitting is de wrakingskamer van oordeel dat gezien genoemde omstandigheden niet kan worden gezegd dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek inhoudelijk behandelen.
3.3.
De wrakingskamer maakt uit de toelichting van de rechter op dat zij enkel het juridische kader en de gang van zaken bij soortgelijke zaken aan verzoekers heeft willen uitleggen en tot een oplossing tussen beide partijen heeft willen komen, waarbij verzoekers het gehuurde zouden kunnen blijven huren. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan een dergelijke handelwijze niet leiden tot de conclusie dat sprake is van enige partijdigheid of vooringenomenheid, dan wel dat bij verzoekers de objectief of subjectief gerechtvaardigde schijn is gewekt dat de rechter jegens verzoekers vooringenomen is. Ook het niet terstond van verzoekers aannemen van de bewijsstukken waaruit moest volgen dat de achterstallige huur was betaald, kan deze conclusie niet dragen. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen. Wat meer of anders is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De wrakingskamer beslist daarom als volgt.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. L. van Gijn, S.J. Peerdeman, J.M.C. Schuurman- Kleijberg in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 30 april 2018.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.