ECLI:NL:RBGEL:2018:20

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
C/05/326786/ KG RK 17-895
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve partijdigheid

Op 4 januari 2018 heeft de rechtbank Gelderland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door Lingemeer Holding B.V. tegen mr. M.J.M. Verhoeven, rechter in de zaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig zou zijn omdat de rechtbank contact had opgenomen met de gemachtigde van de verweerder, mevrouw [naam 2] van de omgevingsdienst Rivierenland, om een invorderingsbeschikking op te vragen. De verzoekster stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van deze communicatie en dat dit de schijn van partijdigheid wekte.

De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 22 september 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 oktober 2017. Tijdens deze behandeling was de rechter afwezig, maar de gemachtigde van verzoekster, mr. M.E. Cuppen, was aanwezig. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat het opvragen van de invorderingsbeschikking door de griffier, in overleg met de rechter, niet leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs dat de rechter partijdig was of dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/326786 / KG RK 17/895
Beschikking van 4 januari 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Lingemeer Holding B.V.,
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn
strekkende tot de wraking van
mr. M.J.M. Verhoeven,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 22 september 2017;
- het proces-verbaal van de enkelvoudige kamer van 25 september 2017;
- het schriftelijke verweer van de rechter van 6 oktober 2017.
Bij de mondelinge behandeling op 23 oktober 2017 is namens verzoekster mr. M.E. Cuppen, kantoorgenoot van mr. Cratsborn voornoemd verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. De behandeling is geschorst en hervat op 14 december 2017. Mr. Cuppen is wederom verschenen en de rechter niet.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met
nummer ARN 17/3259 GEMWT 306 tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren te Maurik (hierna: verweerder).
2.2
Namens verzoekster wordt blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Uit het mailbericht van 22 september 2017 blijkt dat de heer [naam 1], werkzaam bij de rechtbank Gelderland, heeft gecommuniceerd met de gemachtigde van verweerder, mevrouw [naam 2] van de omgevingsdienst Rivierenland. Hiervan is de raadsman van verzoekster door de rechtbank niet in kennis gesteld. De stukken die bij het e-mailbericht zijn bijgevoegd, heeft de raadsman van verzoekster minder dan drie dagen voor de zitting ontvangen.
2.3
Ter zitting heeft de raadsman van verzoekster het wrakingsverzoek beperkt tot de omstandigheid dat de rechtbank heeft gecommuniceerd met mevrouw [naam 2] van de omgevingsdienst Rivierenland om de invorderingsbeschikking op te vragen, zonder dat de raadsman van verzoekster hiervan door de rechtbank in kennis is gesteld.
2.4
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Zij stelt het volgende. Het beroep van Lingemeer Holding B.V. is gericht tegen een besluit, waarin een last onder dwangsom is opgelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Buren. Bij de voorbereiding van de zitting van 25 september 2017 bleek de rechtbank niet in het bezit van een invorderingsbeschikking. Hierop is op donderdag 21 september 2017 door de griffier per telefoon contact opgenomen met de gemachtigde van verweerder om te vragen of er reeds een invorderingsbeschikking was genomen of niet. De gemachtigde van verweerder verklaarde dat op 11 september 2017 een invorderingsbeschikking was genomen en wist niet, dat die aan de rechtbank gestuurd had moeten worden. De griffier heeft hierop met de rechter overlegd en vervolgens per e-mail contact opgenomen met de gemachtigde van verweerder met het verzoek de invorderingsbeschikking aan de rechtbank toe te zenden en deze (gezien de korte termijn tot de zitting) gelijktijdig aan de gemachtigde van eiser te sturen. Hierop heeft mevrouw [naam 2] op vrijdagochtend 22 september 2017 de invorderingsbeschikking gemaild aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser. De rechter verklaart dat zij niet inziet dat het enkele opvragen van deze stukken zou leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de schijn hiervan.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoekster concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2
De wrakingskamer stelt vast dat de griffier, in overleg met de rechter, de invorderingsbeschikking heeft opgevraagd. Er heeft geen rechtstreeks contact plaatsgevonden tussen de rechter en (mevrouw [naam 2] van) de omgevingsdienst Rivierenland. Vervolgens komt naar voren dat, blijkens artikel 5:39 van de Awb, een beroep tegen een last onder dwangsom mede betrekking heeft op de invorderingsbeschikking indien de belanghebbende deze beschikking betwist. Deze beschikking zat echter niet in het dossier.
3.3.
Artikel 8:45 van de Awb biedt een rechter de mogelijkheid partijen te verzoeken om onder hen berustende stukken in te zenden. Het is dus in zijn algemeenheid niet in strijd met de wet om de invorderingsbeschikking op te vragen. Het is ook niet ongebruikelijk.
Voor zover de klachten van verzoeker mede zijn gericht tegen de juistheid van de beslissing van de rechter om die invorderingsbeschikking in dit geval op te doen opvragen, overweegt de wrakingskamer dat de juistheid daarvan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel, zoals verzet of hoger beroep, tegen de beslissing aan te wenden. Niet gesteld is voorts en uit het vorenstaande volgt ook niet dat deze beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
3.4.
De wrakingskamer overweegt verder dat de rechter weliswaar (de raadsman van) verzoekster niet direct ervan in kennis heeft gesteld dat de griffier met betrekking tot het opvragen van de invorderingsbeschikking contact heeft opgenomen met de gemachtigde van verweerder. Wel heeft de griffier mevrouw [naam 2] verzocht om de invorderingsbeschikking ook aan de andere procespartijen te doen toekomen, om op zitting misverstanden te voorkomen. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd. Er is geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat de invorderingsbeschikking - en de omstandigheid dat deze door de rechterbank bij de verweerder is opgevraagd - niet ter zitting zou worden besproken. Van enige heimelijkheid is niet gebleken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is er dan ook geen sprake van enige partijdigheid en/of vooringenomenheid, dan wel de (objectief gerechtvaardigde) schijn hiervan. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen als voorzitter en mrs. Y.M.J.I. Baauw- de Bruijn en A.F. Germs- de Goede als rechters, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.