ECLI:NL:RBGEL:2018:1993

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
05/882139-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van een grote partij cocaïne met een gevangenisstraf van vijf jaar

Op 1 mei 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte uit Bennekom, die werd beschuldigd van het vervoeren van ongeveer 65 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze grote hoeveelheid cocaïne, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte had een actieve rol in het transport en was betrokken bij de organisatie van de drugstransporten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op het verder vervoeren, opslaan en afleveren van de cocaïne, en dat hij op de hoogte was van de uitvoer naar Engeland. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte als medepleger vastgesteld, mede op basis van zijn bekennende verklaring en de omstandigheden rondom het transport. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, en de verdediging pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de rol van de verdachte en de gevolgen van zijn daden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het delict en de grote hoeveelheid cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor drugsdelicten en de impact van zijn daden op de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/882139-17
Datum uitspraak : 1 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsman: mr. G.W. Roest, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2017, te Nijkerk en/of Hoek van Holland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) (ongeveer 65 kilogram) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer andere middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte heeft de verdediging zich ten aanzien van het afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 60 kilogram cocaïne gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De tenlastegelegde (verlengde) uitvoer kan naar mening van de raadsman niet bewezen worden verklaard, aangezien de cocaïne niet daadwerkelijk is uitgevoerd.
De verdediging heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een - aan het proces-verbaal gehechte - pleitnotitie
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen; [2]
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen; [3]
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte; [4]
- het rapport van het NFI; [5]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2018.
In aanvulling op voormelde opsomming van de bewijsmiddelen, overweegt de rechtbank nog als volgt ten aanzien van de (verlengde) uitvoer.
Onder buiten het grondgebied brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: “het buiten het grondgebied van Nederland brengen van voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van de verordening (EEG) nr. 2913//92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douaneboek (PbEG L 302) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.”
De rechtbank heeft de betrokkenheid van verdachte als medepleger bij het transport van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne – dat overigens niet is betwist door de verdediging - in de kern afgeleid uit de omstandigheden dat verdachte al in 2016 is benaderd om een partij cocaïne van punt A naar punt B te vervoeren en dat hierover harde afspraken zijn gemaakt met een criminele organisatie. Verdachte heeft op zijn beurt medeverdachte [medeverdachte] benaderd. Nadat [medeverdachte] onverwachts was overleden, heeft verdachte een partij vlees geregeld, heeft hij de cocaïne aangenomen en in de pallets met vlees verstopt. Daarna heeft verdachte in een bus van deze criminele organisatie de partij vlees en cocaïne tot vlakbij [bedrijfsnaam] gereden, waarna een medewerker van de criminele organisatie die hem was gevolgd, de partij bij [bedrijfsnaam] heeft afgeleverd. Verdachte is vervolgens met de lege bus terug gereden naar zijn bedrijf en heeft daar de bus weer heeft overgedragen aan een persoon van de criminele organisatie. Verdachte zou voor deze dienst een aanzienlijke beloning krijgen. Verdachte was ook op de hoogte van het feit dat de partij cocaïne uitgevoerd zou gaan worden naar Engeland, nu verdachte verantwoordelijk was voor het contracteren van de transporteur die de betreffende lading naar Engeland zou vervoeren. Ook heeft hij op 5 oktober 2017 met de vervoerder gebeld om te vragen of het transport naar Engeland doorging, nadat de oplegger in de haven van Hoek van Holland stond om naar Engeland te worden verscheept. [6]
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet, volgt dat als strafbare vormen van het invoeren c.q. uitvoeren van verdovende middelen niet alleen binnen c.q. buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer of voorafgaand aan de feitelijke uitvoer, bijvoorbeeld het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten uitvoer aannemen of ten uitvoer aanbieden van verdovende middelen.
Met betrekking tot de concrete rol van verdachte bij de tenlastegelegde uitvoer van de cocaïne overweegt de rechtbank dat deze bestond in het ten vervoer aannemen en het ten vervoer aanbieden van cocaïne door handelingen te verrichten die gericht waren op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering en de overdracht van de cocaïne voorafgaand aan de feitelijke uitvoer. Bovendien wist verdachte dat de verdovende middelen uitgevoerd zouden gaan worden naar Engeland. De rechtbank oordeelt dat het aldus gedragingen van de verdachte betreffen die aan het buiten Nederland brengen van de verdovende middelen zelf voorafgaan zijn gegaan en die naar het oordeel van de rechtbank een onderdeel uitmaken van een (verlengde) uitvoer van verdovende middelen uit Nederland.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich, samen met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan het afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en het uitvoeren van een handelshoeveelheid cocaïne.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 oktober 2017, te Nijkerk en/of Hoek van Holland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en/of verkochten
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) (ongeveer 65 kilogram
)van een materiaal bevattende cocaïne,
in elk geval een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer andere middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt van de verdediging ten aanzien van de strafmaat toegelicht aan de hand van zijn - aan het proces-verbaal gehechte - pleitnota. De raadsman van verdachte heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met een aantal factoren zoals het feit dat verdachte een kleine rol heeft gehad in het bewezenverklaarde, dat dit feit grote persoonlijke en financiële gevolgen voor hem heeft gehad, dat hij er zelf uiteindelijk geen financieel voordeel uit heeft gehaald (sterker nog, hij heeft er alleen maar meer schulden aan overgehouden) en het feit dat verdachte uiteindelijk toch (op eigen initiatief) heeft bekend. De raadsman heeft, mede gelet op een aantal soortgelijke uitspraken, bepleit om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de maximale duur van 3 tot 3,5 jaar op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 27 februari 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 13 april 2018.
Verdachte heeft zich, samen met een ander of anderen, schuldig gemaakt aan de (verlengde)
uitvoer naar Engeland van een zeer grote hoeveelheid harddrugs, te weten ongeveer 65 kilogram
cocaïne. Het is duidelijk dat hieraan een aanzienlijke planning en organisatie ten grondslag heeft
gelegen, waarbij verdachte en zijn mededader(s) ieder een eigen rol hebben gespeeld, zonder
welke het drugstransport niet mogelijk zou zijn geweest. Slechts door oplettendheid van een
medewerker van [bedrijfsnaam] , die de partij cocaïne aantrof tussen de net door verdachte
geleverde bevroren kippenpoten, is voorkomen dat deze partij daadwerkelijk het Verenigd
Koninkrijk heeft bereikt.
Cocaïne is een stof waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs was dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld, kennelijk zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen. Door zijn handelwijze heeft verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) netwerk van handel in verdovende middelen maar daarvan ook zelf deel uitgemaakt.
Op een feit als het onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een drugsdelict waarbij hij een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen en dat verdachte zich vervolgens toch weer met een nieuw drugsdelict heeft ingelaten. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat verdachte dit delict heeft voorbereid tijdens, althans vlak na de beëindiging van de proeftijd in het kader van de vervroegde invrijheidsstelling.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies waarin onder andere is vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat verdachte bepaalde weloverwogen keuzes heeft gemaakt uit financiële motieven. De reclassering heeft een toezicht met behandelverplichting overwogen, echter aangezien verdachte niet gemotiveerd is voor begeleiding en behandeling, ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor het opleggen van een verplicht toezicht en een behandeling.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen de LOVS-oriëntatiepunten van de rechtbank, waarin als uitgangspunt is vermeld: bij uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram, standaard meer dan 60 maanden gevangenisstraf en bij een organisatie meer dan 72 maanden gevangenisstraf, waarbij onder meer als strafverhogende factor een rol kan spelen het gebruik maken van een dekmantel en de omvang van de partij. In dit geval gaat het om een uitzonderlijk grote partij harddrugs en was er sprake van een dekmantel. Gezien de proceshouding van verdachte, te weten het (uiteindelijk) geven van openheid omtrent de feiten rondom het delict, ziet de rechtbank aanleiding om geen hogere straf op te leggen dan het door de LOVS-oriëntatiepunten aangegeven oriëntatiepunt.
Alles afwegend zal de rechtbank op grond van wat hiervoor is overwogen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
7a. In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van na te melden voorwerpen aan de rechthebbende.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende, te weten:
- een doosje van een [merk] telefoon;
- een [merk] telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra, (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en
mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 mei 2018.
Mr. Gielissen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van politie Oost Nederland,
2.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 429-434.
3.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pag. 535-549.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 349-407.
5.Rapport van het NFI, pag. 550-551.
6.Verklaring verdachte afgelegde ter terechtzitting van 17 april 2018