Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
3.De vorderingen van de benadeelde partij
4.Beslissing
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van ongeveer € 26.000,-. De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van dit geldbedrag, dat door de benadeelde partij, [slachtoffer], onverschuldigd op de rekening van de partner van de verdachte was gestort. De officier van justitie eiste een werkstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en stelde dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over het geld had gehad.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over het geldbedrag had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als (mede)rekeninghouder van de rekening kon worden aangemerkt, aangezien het bedrag was overgemaakt op een rekening op naam van de partner van de verdachte. Er was geen bewijs dat de verdachte op enig moment de beschikking had over het geldbedrag, en er was ook geen nader onderzoek naar deze kwestie gedaan.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken.