ECLI:NL:RBGEL:2018:1971

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
05/820124-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering wegens gebrek aan feitelijke beschikkingsmacht over het geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van ongeveer € 26.000,-. De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van dit geldbedrag, dat door de benadeelde partij, [slachtoffer], onverschuldigd op de rekening van de partner van de verdachte was gestort. De officier van justitie eiste een werkstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en stelde dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over het geld had gehad.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over het geldbedrag had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als (mede)rekeninghouder van de rekening kon worden aangemerkt, aangezien het bedrag was overgemaakt op een rekening op naam van de partner van de verdachte. Er was geen bewijs dat de verdachte op enig moment de beschikking had over het geldbedrag, en er was ook geen nader onderzoek naar deze kwestie gedaan.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820124-16
Datum uitspraak : 26 april 2018
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2013 t/m 22 juli 2015 te Giesbeek, gemeente Zevenaar, althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag (ongeveer 26.000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, (dat geldbedrag was onverschuldigd door die [slachtoffer] gestort op bankrekening " [bankrekeningnummer en rekeninghouder] "), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het geldbedrag van € 26.000,- dat aan aangever toebehoorde en dat verdachte dit bedrag zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot het verrichten van 180 uren werkstraf, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Voor een bewezenverklaring van verduistering van het geldbedrag van € 26.000,- dient allereerst te worden vastgesteld dat verdachte op enig moment de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over voornoemd geldbedrag. In dat kader is van belang of verdachte (mede)rekeninghouder was van de rekening waarop aangever het geldbedrag van
€ 26.000,- heeft gestort. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat dit het geval was, nu het bedrag is overgemaakt op een rekening op naam van de partner van verdachte en niet blijkt dat er sprake was van een en/of rekening. De rechtbank stelt vast dat hiernaar ook geen nader onderzoek is gedaan. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verdachte als (mede)rekeninghouder van de betreffende rekening kan worden aangemerkt en dat verdachte anderszins op enig moment de beschikkingsmacht heeft gehad over het geldbedrag van
€ 26.000,-. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat de rechtbank de verdachte hiervan zal vrijspreken.

3.De vorderingen van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Nu verdachte wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

4.Beslissing

De rechtbank:
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
verklaartde
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. G. Noordraven en
mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van M.M.J.A. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
Mr. F.M.A. ’t Hart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.