ECLI:NL:RBGEL:2018:1953

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
05/820106-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 november 2017 in Harskamp een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 80 kilometer per uur was. Tijdens het rijden was hij onder invloed van alcohol en heeft hij zijn aandacht van de weg afgeleid door een shagje te draaien en een aansteker te zoeken. Hierdoor kwam hij op de verkeerde weghelft terecht en botste tegen een brommobiel, bestuurd door een 18-jarige man, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag, wat leidde tot de dood van een ander. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op, met een voorwaardelijk deel, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820106-17
Datum uitspraak : 26 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
raadsvrouw: mr. R.M. Bissumbhar, advocaat te Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 13 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Harskamp, gemeente Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Edeseweg, komende uit de richting Harskamp en gaande in de richting van Wekerom, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van WhatsApp, of zijn mobiele telefoon op een andere wijze heeft bediend, en/of (daarbij) zijn personenauto naar links heeft gestuurd en (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op het (linker)weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer op die weg, terecht is gekomen en/of is gaan rijden, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet aan zijn, verdachtes, verplichting
heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdende, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (brommobiel), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Harskamp, gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Edeseweg, komende uit de richting Harskamp en gaande in de richting van Wekerom, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) zijn personenauto naar links heeft gestuurd en (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op het (linker)weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer op die weg, terecht is gekomen en/of is gaan rijden, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een op
het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdende,
toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (brommobiel), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Harskamp, gemeente Ede, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 260 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 november 2017 reed verdachte in Harskamp als bestuurder van een personenauto op de Edeseweg, komend vanuit richting Harskamp en gaande in de richting van Wekerom. Op een gegeven moment heeft verdachte tijdens het rijden een shagje gedraaid, waarna hij al rijdend een aansteker wilde pakken die naast de versnellingspook in een bakje lag. Daarbij heeft verdachte twee seconden niet op de weg gekeken. In die twee seconden is hij gedeeltelijk op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en is op dat weggedeelte tegen een brommobiel gebotst, bestuurd door [slachtoffer] . [2] [slachtoffer] is als gevolg van het ongeval overleden. [3]
Verdachte had op de dag van het ongeval meerdere flessen bier gedronken. [4]
De datum van eerste afgifte van verdachtes rijbewijs is 30 oktober 2014. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en/of onachtzaam verkeersgedrag. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte op het moment van het ongeval reed met een snelheid van 140 kilometer per uur, onder invloed van alcohol, daarbij niet steeds op de weg is blijven letten omdat hij een shagje draaide en daarna zijn aansteker zocht, waardoor hij op de verkeerde weghelft terecht kwam.
De officier van justitie acht ook feit 2, rijden onder invloed, bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ten aanzien van feit 1 vrijspraak voor het primair tenlastegelegde. Volgens de verdediging is er slechts sprake geweest van een moment van onoplettendheid, hetgeen onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen. De verdediging voert daartoe het volgende aan:
  • Uit de blaastest blijkt dat verdachte direct na het ongeval nog circa twee glazen bier (0.59 promille) in zijn lichaam had. Hoewel verdachte op grond van artikel 8 WVW als beginnend bestuurder moet worden beschouwd rijdt hij al vijf jaar het traject op de Edeseweg, namelijk eerst op de trekker en daarna met de auto. Hierdoor heeft verdachte voldoende ervaring en routine opgebouwd om te beoordelen of hij die avond nog goed kon opletten ondanks dat hij alcohol had gedronken. De alcohol kan daarom niet een oorzaak van het ongeval zijn geweest.
  • Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij tussen de 90 en 110 kilometer per uur heeft gereden. Aan die verklaring moet meer gewicht worden toegekend dan aan de berekening van de technische recherche.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging dat een aantal delen van de tenlastelegging niet kunnen worden bewezen en refereert de verdediging zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW94. Daarvoor moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW94.
Alcoholgebruik
Het ongeval is gebeurd om ongeveer 20.10 uur. [6] Bij verdachte is een ademanalyse afgenomen om 21.58 uur. Met die ademanalyse werd bij verdachte een ademalcoholgehalte van 260 µg/l geconstateerd. [7] Hieruit blijkt dat de stelling van de verdediging dat bij verdachte “twee bier” in zijn lichaam had ten tijde van het ongeval niet juist is.
Een ademalcoholgehalte van 260 µg/l is ook voor ervaren bestuurders nog hoger dan toegestaan, en voor verdachte als beginnend bestuurder bijna drie keer zoveel als toegestaan.
Daarnaast is de ademanalyse ook nog eens afgenomen ruim een uur en drie kwartier na het ongeval. Dus niet zoals de verdediging in haar pleitnota (blad 2) stelt, “ten tijde van het ongeval”.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte heeft gereden onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol negatieve invloed op de rijvaardigheid heeft omdat het enerzijds het reactievermogen vermindert en anderzijds leidt tot overschatting van het eigen rijvermogen.
Snelheid
Het bureau Forensische Opsporing van de politie heeft een verkeersongevallenanalyse van het ongeval gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van beelden van een beveiligingscamera van de woning aan [adres 2] . Op de camerabeelden zijn in de verte de koplampen van enkele auto’s zichtbaar. Gezien worden de koplampen van twee auto’s die elkaar op de Edeseweg naderen waarna er een abrupte verstoring van de koplampen volgt en één van de auto’s meermalen om zijn as draait, rondtolt. Dat is de [automerk] (hierna: [automerk] ) van verdachte. Dan worden de beelden teruggekeken. De plek waar de [automerk] voor het eerst in beeld komt is punt A (tijdstip 00:10:17:049). Punt B is waar de [automerk] zich even later (00:10:18:850) bevindt. Daarna komt de plek van aanrijding (00:10:46:342) in beeld. Daarmee kan de tijd worden berekend die de [automerk] nodig had om van punt A naar punt B en vervolgens naar de plek van het ongeval te komen. Vervolgens is de fysieke afstand tussen deze drie punten op de Edeseweg gemeten (Van A naar B: 51,64 m; van B naar botsplaats: 1119,14 m). Wanneer deze gegevens worden gecombineerd, is de conclusie dat de [automerk] op het traject A – B een bruto gemiddelde snelheid had van 103 km/u en op traject B – botsplaats een bruto gemiddelde snelheid van 146 km/u. Na enkele correcties in verband met de afspeelsnelheid van de apparatuur, komt de gemiddelde netto snelheid op traject B naar botsplaats uit op 140 km/u. Ook van de andere voertuigen die die avond op die plaats hebben gereden is op dezelfde manier de snelheid gemeten waarbij men gemiddeld uitkwam op snelheden van 80 tot 112 km/u. Vervolgens is een reconstructie gehouden waarbij een soortgelijke [automerk] van de politie hetzelfde traject heeft gereden en dat leidde niet tot bijstelling van de resultaten. [8]
Deze conclusie is uitgebreid onderbouwd en de rechtbank heeft geen enkele reden om aan die conclusie te twijfelen. De verdediging heeft ook onvoldoende argumenten aangedragen om die conclusie te weerleggen. De rechtbank neemt die conclusie dan ook over.
Naar het oordeel van de rechtbank is die hoge snelheid medeoorzaak van (de gevolgen van) het ongeval. In het voorgaande ligt mede besloten dat volgens de verkeersongevallenanalyse het aangetroffen sporenbeeld past bij onderzoeken van ongevallen op snelwegen waar de toegestane snelheid 120km/h of 130 km/h bedraagt. [9]
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte zijn auto is gaan besturen terwijl hij aanzienlijk meer had gedronken dan toegestaan volgens artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij heeft verdachte veel te hard gereden, 140 kilometer per uur op een 80-kilometerweg, heeft zijn ogen twee seconden niet op de weg voor hem gehouden en is zo op de verkeerde weghelft terechtgekomen. Hierdoor is verdachte tegen de brommobiel van [slachtoffer] gebotst, met fataal gevolg. Dat verdachte tijdens het rijden onmiddellijk voorafgaande aan de botsing tekstberichten heeft verstuurd, is niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachtes handelen te kwalificeren als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.
Gelet op het overwogene met betrekking tot het alcoholgebruik van verdachte acht de rechtbank ook feit 2 bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks25 november 2017 te Harskamp, gemeente Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Edeseweg, komende uit de richting Harskamp en gaande in de richting van Wekerom, zeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol,
althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank,
aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur,
in elk geval met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur,
en
/of (daarbij
)niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en
/ofop het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten,
en/of (daarbij) tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van WhatsApp, of zijn mobiele telefoon op een andere wijze heeft bediend,en
/of(daarbij) zijn personenauto naar links heeft gestuurd en (vervolgens)
geheel ofgedeeltelijk op het (linker)weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer op die weg, terecht is gekomen
en/of is gaan rijden,en
/of(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet aan zijn, verdachtes, verplichting
heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden, en
/of(vervolgens) is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen meteen op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdende, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (brommobiel), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, en
/ofwelk feit
is veroorzaakt ofmede is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2.
hij op
of omstreeks25 november 2017 te Harskamp, gemeente Ede, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 260 microgram,
in elk geval hoger dan 88 microgram alcoholper liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, en de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en ter zake van feit 1 primair tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in geval van bewezenverklaring een taakstraf op te leggen. Voorts heeft de verdediging verzocht geen rijontzegging op te leggen of anders een geclausuleerde rijontzegging. Zij voert daartoe aan dat het ongeval verdachte voor het leven getekend heeft, dat gevangenisstraf stigmatiserend werkt, temeer daar verdachte in een dorp woont, dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en dat verdachte het rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 februari 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht door onder invloed van alcohol zijn auto te gaan besturen, daarbij buitengewoon veel harder te rijden dan toegestaan, en vervolgens zijn aandacht niet bij de weg te houden. Hierdoor heeft hij een ernstig ongeval veroorzaakt waarbij een jonge man van 18 jaar om het leven is gekomen.
De gevolgen van verdachtes handelen zijn onomkeerbaar en hebben onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Dat is tot uiting gebracht door een verklaring door en namens de nabestaanden van [slachtoffer] .
Ter zitting is duidelijk geworden dat ook verdachte te lijden heeft onder het besef wat hij het slachtoffer en diens familieleden heeft aangedaan. Hij heeft hen bezocht en om vergiffenis gevraagd. Hij was oprecht emotioneel en berouwvol en dat siert hem. Dat neemt echter niet weg dat hij op een ontoelaatbaar onverantwoordelijke manier met zijn eigen veiligheid maar vooral met de veiligheid van andere verkeersdeelnemers is omgegaan. Hij heeft in de loop van de dag op meerdere momenten één à twee flesjes of glazen bier gedronken om vervolgens met zijn auto de weg op te gaan. Zo ook ’s avonds, voorafgaande aan het ongeval. Verdachte mag dan wellicht de weg ter plaatse kennen (het was ook een overzichtelijke rechte weg), maar door met een snelheid van circa 140 km/u te rijden op een gewone provinciale weg waar 80 km/u is toegestaan, heeft hij onverantwoorde risico’s genomen voor andere verkeersdeelnemers. Er zijn diverse zijwegen en uitritten van woningen ter plaatse. Bovendien is aannemelijk dat deze exorbitante snelheid funeste gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Diens brommobiel is letterlijk uit elkaar gereten, het linkerportier en de linker B-stijl lagen 53 meter verderop en het slachtoffer bijna 23 meter van de botsplaats in de berm. [slachtoffer] had geen schijn van kans en heeft waarschijnlijk niet eens beseft wat hem overkwam. Mensenlevens zijn geruïneerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is slechts een gevangenisstraf passend voor een dergelijk feit, mede gelet op hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank houdt bij de hoogte van de straf rekening met de impact die het feit op verdachte heeft gehad en zijn blijk van inzicht in de gevolgen van het ongeval. Alles in aanmerking genomen zal de rechtbank aan verdachte de gevangenisstraf opleggen zoals door de officier van justitie geëist.
Naast een gevangenisstraf zal de rechtbank aan verdachte tevens een rijontzegging van aanzienlijke duur opleggen. De rechtbank zal een gedeelte daarvan voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
onder 1 primair bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
4 (vier) jaren.
 bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot
1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 bepaalt, dat de
tijd, gedurende welke het rijbewijsvan de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden,
ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf
geheel in minderingzal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en
mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen en K.M.D. Jansen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2017544916, gesloten op 28 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het door de rechtbank doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 44-50; proces-verbaal van aanhouding, p. 13-14; proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 4.
3.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 80-81.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal rijden onder invloed, p. 85.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65.
7.Proces-verbaal rijden onder invloed, p. 84-87.
8.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, p. 21-28.
9.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse p. 21.