ECLI:NL:RBGEL:2018:1925

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
05/740489-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en wapen- en drugsbezit

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 57-jarige man uit Loenen, die werd beschuldigd van bedreiging en wapen- en drugsbezit. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit een incident op 16 oktober 2017, waarbij de verdachte gewapend met een vuurwapen en een bijl naar de woning van zijn broer ging, die hij bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gewapende aanwezigheid en het afschieten van een vuurwapen een redelijke vrees voor levensgevaar bij de aangever en andere aanwezigen heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook in het bezit was van verschillende wapens en een hoeveelheid amfetamine. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict was veroordeeld. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de broer van de verdachte, voor immateriële schade. De rechtbank heeft de teruggave van enkele in beslag genomen voorwerpen gelast, terwijl andere voorwerpen aan het verkeer zijn onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740489-17
Datum uitspraak : 26 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1960 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
op dit moment gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsman: mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer] en/of meerdere overige aanwezige personen in/op (het terrein van) [woning aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- voorzien van één of meerdere vuurwapen(s) (geweren), in ieder geval op een vuurwapen gelijkende voorwerpen en/of (bij deze vuurwapen(s)) behorende munitie) en/of een bijl en/of één of meerdere zwaard(en) en/of bajonet(ten) naar de woning van die voornoemde [slachtoffer] te gaan (die op dat moment aanwezig was) en/of
- voor die woning vuurwerk af te steken en/of
- dat vuurwapen en/of die bijl zichtbaar bij zich te dragen en/of
- ( vervolgens) de woning te betreden waar voornoemde overige personen voor een rondleiding aanwezig waren en dat vuurwapen en/of die bijl en/of dat zwaard en/of die bajonet te tonen en/of
- tegen die aanwezige personen te zeggen 'Maak dat je wegkomt.', of woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- met voornoemd vuurwapen meermalen, in ieder geval éénmaal, in de lucht te schieten;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn, een of meer wapens van categorie III, te weten
- twee geweren (merk Mauser, type K98, kaliber 8x57JS en/of merk Ehag, type enkelschot, kaliber 10.5x50) en/of
- ( bijbehorende) munitie, te weten 6 patronen (kaliber 8x57js) en/of 17 patronen (kaliber 10.5x50mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Loenen, gemeente Apeldoorn, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (artikel 13 Wet Wapens en Munitie)
4.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Loenen, gemeente Apeldoorn,
- 2 bajonetten (Mundlos K98 en/of WOII) en/of
- 2 zwaarden (Victoria), zijnde voorwerpen als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie heeft gedragen en/of één of meerdere wapen(s) van categorie IV heeft gedragen, te weten
- een (houthakkers)bijl en/of een (hak)bijl en/of
- een (kap)mes (machette), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 27 Wet Wapens en Munitie)
5.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,73 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
(artikel 2C Opiumwet)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle 5 ten laste gelegde feiten. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake was van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (feit 1) moet gekeken worden naar alle omstandigheden van het geval. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij bang was dat verdachte de meegebrachte wapens zou gebruiken als verdachte hem zou zien. Ook de bezoekers hebben zich naar objectieve maatstaven bedreigd kunnen voelen. De bezoekers hebben verdachte immers in zijn legerkleding, gewapend met een vuurwapen en een bijl aan zien komen lopen. Vlak daarvoor heeft verdachte vuurwerk afgestoken, tegen mensen gezegd dat ze beter weg konden gaan en uiteindelijk heeft hij een schot gelost. Over het opzet bij verdachte heeft de officier van justitie gesteld dat, gelet op het langslepende conflict tussen verdachte en aangever (zijn broer), de brieven gericht aan Satudarah en de omstandigheden waaronder verdachte naar het kasteel is gekomen en zich daar heeft gedragen, het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet had op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 4 (deels) en 5. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen directe confrontatie is geweest tussen verdachte en aangever. Daarnaast was aangever niet in de woning aanwezig toen verdachte arriveerde, zoals de tekst in de tenlastelegging suggereert. Ook van een bedreiging van andere aanwezige personen is geen sprake geweest. Verdachte was op redelijke afstand van de aanwezigen, hij heeft geen dreigende houding aangenomen en de aanwezigen hebben bij de politie, waar ze als getuige zijn gehoord, geen blijk gegeven van een bedreigd gevoel. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de houthakkersbijl en het hakbijltje niet voor het doel waren bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook geen bewezenverklaring volgen. Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman naar voren gebracht dat er slechts een indicatieve test voorhanden is en dat dit onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 oktober 2017 [2] is verdachte, gekleed in legerkleding [3] en gewapend met een vuurwapen en bijbehorende munitie, een bijl en een bajonet [4] naar de woning ( [woning aangever] ) van [slachtoffer] [5] (hierna: aangever) gegaan. Op het plein voor het kasteel heeft verdachte vuurwerk afgestoken. [6] Verdachte is met het geweer en de hakbijl zichtbaar [7] het kasteel ingelopen. [8] Getuige [getuige 1] hoorde verdachte zeggen: “je moet hier nu niet zijn” of “je kan hier beter weggaan.” [9] Tegen getuige [getuige 3] riep verdachte: “als u verstandig bent gaat u hier weg.” [10] Op het dak van het kasteel heeft verdachte met het geweer een schot gelost. [11]
Feit 1
Bedreiging
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte een bedreiging tegen het leven gericht tegen aangever en andere aanwezige personen oplevert. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Door gewapend met een hakbijl en een geweer naar het kasteel van aangever, zijn broer, te lopen, vuurwerk af te steken en een schot te lossen, tegen de achtergrond van het feit dat de broers al jaren in onmin met elkaar leven, kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dat aangever deze vrees ook daadwerkelijk had blijkt uit zijn aangifte waarin hij heeft verklaard dat hij ervan overtuigd is dat verdachte hem zou hebben neergeschoten, als verdachte hem zou hebben gezien. [12]
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat verdachte niet in de woning aanwezig was toen verdachte arriveerde, overweegt de rechtbank als volgt. In de tenlastelegging staat vermeld dat verdachte naar de woning van aangever is gegaan en dat aangever op dat moment aanwezig was. Nu aangever aanwezig was op zijn eigen landgoed, in de directe nabijheid van zijn woning, is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van de vraag of de bedreiging ook kan worden beschouwd als gericht tegen de andere aanwezigen op het terrein van [woning aangever] , overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 4] de politie heeft gebeld toen ze verdachte met een geweer en een hakbijl naar het kasteel zag lopen. [13] Getuige [getuige 5] was bezig met een rondleiding, is met de mensen van de rondleiding naar de schuilkerk gegaan [14] en heeft deze op slot gedaan. [15] Meerdere aanwezigen hebben een knal, dat op een schot leek, gehoord. [16] Voorts zijn politieagenten voorzien van tactische vesten naar aanleiding van de melding het landgoed opgereden. Toen ze vlakbij het bruggetje voor het kasteel waren en een schot hoorden hebben ze dekking gezocht achter een aantal eiken. [17] Een andere politieagent heeft bij het horen van het schot zijn auto achteruit van het bruggetje gereden en dekking gezocht achter het voertuig. [18] Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte onmiskenbaar bedreigend was en dat ook bij andere aanwezigen de redelijke vrees kon ontstaan dat ze het leven zouden verliezen.
Dat getuigen bij de politie niet expliciet hebben verklaard dat ze zich bedreigd hebben gevoeld, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, doet aan bovenstaande niet af. Er is immers niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Hiervan is in dit geval sprake.
Opzet
Verdachte heeft in brieven gericht aan aangever vermeld dat aangever niet voor zijn bumper moet komen, want dan geeft hij gas. [19] In een brief gericht aan de Satudarah heeft verdachte vermeld dat hij [woning aangever] zal heroveren en dat hij het vuur zal openen op alles wat beweegt en menselijk is. [20] Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte zijn vuurwapen ook op het voorplein van het kasteel heeft gericht. [21] Gelet op voormelde feiten en omstandigheden had verdachte naar het oordeel van de rechtbank minstgenomen voorwaardelijk opzet op de bedreiging van aangever en andere aanwezigen.
Verdachte heeft overigens ontkend dat hij het vuurwapen (ook) op het plein heeft gericht. De rechtbank heeft echter geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangever te twijfelen en gaat derhalve van die verklaring uit. De omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld in welke richting verdachte het schot exact heeft gelost, doet aan het vorenstaande niet af.
Nu er sprake is geweest van bedreiging tegen aangever en andere aanwezigen en verdachte tevens opzet had op deze bedreigingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 132;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 149 - 152;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 168;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 250.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 is tevens sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 132;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 158;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 242.
Feit 4
Verdachte had een houthakkersbijl [22] en een bajonet (Mundlos K98) [23] bij zich toen hij het kasteel betrad. In zijn auto die hij op het landgoed had geparkeerd, [24] lagen twee zwaarden (Victoria), een bajonet (WOII), [25] een hakbijl en een kapmes.
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 2 bajonetten en 2 zwaarden bij zich heeft gedragen, zoals onder de eerste twee aandachtsstreepjes ten laste is gelegd.
Voor wat betreft de (houthakkers)bijl, de (hak)bijl en het (kap)mes moet vast komen te staan dat de wapens voor geen ander doel bestemd waren dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. De rechtbank is van oordeel dat dit voor de (hak)bijl en het (kap)mes niet opgaat omdat deze voorwerpen in de auto van verdachte zijn aangetroffen en niet is gebleken dat verdachte deze voorwerpen op 16 oktober 2017 voor voornoemd doel wilde gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat de (houhakkers)bijl wel was bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de bijl bij zich droeg, zoals reeds is weergegeven onder feit 1.
De rechtbank zal verdachte derhalve voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het dragen van de (hak)bijl en het (kap)mes vrijspreken.
Feit 5
Het ondertekende proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [26] in samenhang met de bekentenis van verdachte [27] , die al jarenlang regelmatig speed gebruikt en dat ook relatief kort voor het voorval had gedaan, maakt dat het ten laste gelegde onder feit 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tot en met 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer] en
/ofmeerdere overige aanwezige personen
in/op (het terrein van) [woning aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
- voorzien van één
of meerderevuurwapen
(s)(geweer),
in ieder geval op een vuurwapen gelijkende voorwerpenen
/of(bij dit vuurwapen
(s))behorende munitie) en
/ofeen bijl
en/of één of meerdere zwaard(en)en
/ofeen bajonet
(ten)naar de woning van die voornoemde [slachtoffer] te gaan (die op dat moment aanwezig was) en
/of
- voor die woning vuurwerk af te steken en
/of
- dat vuurwapen en
/ofdie bijl zichtbaar bij zich te dragen en
/of
- ( vervolgens) de woning te betreden
waar voornoemde overige personen voor een rondleiding aanwezig warenen dat vuurwapen en
/ofdie bijl
en/of dat zwaard en/of die bajonette tonen en
/of
- tegen die aanwezige personen te zeggen 'Maak dat je wegkomt.', of woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking en
/of
- met voornoemd vuurwapen
meermalen, in ieder geval éénmaal,
in de luchtte schieten;
2.
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn,
een of meerwapens van categorie III, te weten
- twee geweren (merk Mauser, type K98, kaliber 8x57mmJS en
/ofmerk Ehag, type enkelschot, kaliber 10.5x50) en
/of
- ( bijbehorende) munitie, te weten 6 patronen (kaliber 8x57js) en
/of17 patronen (kaliber 10.5x50mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Loenen, gemeente Apeldoorn, een wapen
(s),van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad
en/of heeft gedragen;
4.
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Loenen, gemeente Apeldoorn,
- 2 bajonetten (Mundlos K98 en/of WOII) en
/of
- 2 zwaarden (Victoria), zijnde voorwerpen als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie heeft gedragen en
/oféén
of meerderewapen
(s)van categorie IV heeft gedragen, te weten
- een (houthakkers)bijl
en/of een (hak)bijl en/of
-
een (kap)mes (machette), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
5.
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Loenen, in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,73 gram amfetamine,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en bijbehorende munitie van categorie III, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair verzocht verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (PBC) danwel milieuonderzoek te laten uitvoeren.
De officier van justitie heeft subsidiair geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Voorts heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren wordt opgelegd, inhoudende een locatieverbod ten aanzien van landgoed [woning aangever] en een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] . Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, dient 14 dagen vervangende hechtenis te worden toegepast. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd. Ter zake van het onder feit 4 tenlastegelegde heeft de officier van justitie een geldboete van € 325,- per overtreding geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. De officier van justitie heeft een bepaald beeld van de zaak geschetst, terwijl de werkelijkheid anders is. De raadsman heeft verzocht verdachte in vrijheid te stellen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is gekleed in legerkleding en gewapend met een bijl en een vuurwapen naar [woning aangever] , de woning van zijn broer, gegaan. Hij is het kasteel binnen gegaan en heeft op het dak van het kasteel een schot gelost. De broer van verdachte was ervan overtuigd dat verdachte hem zou hebben neergeschoten, als verdachte hem zou hebben gezien. Verdachte heeft aangever ernstig bedreigd in een omgeving waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Niet alleen aangever is getuige geweest van het handelen van verdachte, maar ook anderen die om en nabij het kasteel aanwezig waren. De aanwezige personen wisten niet wat verdachte van plan was, of hij nog meer wapens bij zich had en wat hij daarmee zou doen. Ook hoorden ze schot terwijl ze niet wisten waar de agressie van verdachte op gericht was. Dit is een beangstigende situatie geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport van 14 februari 2018, opgemaakt door N. van der Weegen. Uit dit rapport komt het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren.
Verdachte heeft het feit gepleegd om aandacht en publiciteit te krijgen. Verdachte is ervan overtuigd dat zijn vader en zijn ex-vriendin door zijn broer om het leven zijn gebracht. Ook zou de broer van verdachte hem tekort hebben gedaan bij de afwikkeling van de erfenis. Deze overtuigingen doen waanachtig aan. Er zijn aanwijzingen voor een waanstoornis of een schizofreniespectrumstoornis. Zonder gedegen hetero anamnestische informatie of onderzoek door een psychiater kan dit echter niet bevestigd of uitgesloten worden. De rapporteur onthoudt zich daarom van een advies omtrent de toerekenbaarheid van verdachte. Overwogen kan worden om verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. De rapporteur schat het recidiverisico als hoog in. Daarnaast lijdt verdachte al ruim 30 jaar aan een stoornis in het gebruik van cannabis en speed. De stoornissen in het middelengebruik lijken echter geen rol te hebben gespeeld bij het tenlastegelegde.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog aangevuld dat aanvullend onderzoek ook kan plaatsvinden door middel van een milieuonderzoek.
Op 24 januari 2018 bezocht psychiater G.C.M. van den Broek verdachte in de Penitentiaire Inrichting. Verdachte weigerde medewerking aan het onderzoek te verlenen. Op grond van de stukken overweegt de psychiater in haar rapport van 19 februari 2018 dat de problemen die verdachte met zijn broer heeft een psychotische achtergrond kunnen hebben. Al met al zijn hiervoor slechts aanwijzingen die niet hard gemaakt kunnen worden. Het advies is om verdachte nader te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
Hoewel zich in grote lijnen persoonlijkheidsproblemen aftekenen, is het stellen van een diagnose tot nu toe niet mogelijk gebleken; dit is op zich onbevredigend. De rechtbank overweegt echter dat zij het niet opportuun vindt om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum danwel nader (milieu)onderzoek te laten doen. Het strafblad van verdachte maakt geen melding van eerdere justitiecontacten die op welke wijze dan ook verband houden met de afwikkeling van de nalatenschap terwijl die kwestie al sinds de jaren ’90 slepende is, en evenmin van andere geweldsgerelateerde voorvallen. Het verzoek van de officier van justitie om observatie in het PBC danwel milieuonderzoek zal dan ook worden afgewezen. De gevolgen van de weigering van verdachte om mee te werken aan een onderzoek door een psychiater of ander aanvullend onderzoek komen derhalve voor rekening van verdachte.
De rapporteurs hebben geen advies kunnen geven omtrent de toerekenbaarheid van verdachte. De rechtbank heeft de mogelijkheid om, in het uiterste geval en zeer behoedzaam, zelf vast te stellen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. De rechtbank is echter van oordeel dat er in deze zaak te weinig informatie over verdachte beschikbaar is om zelf vast te kunnen stellen dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. Verdachte is, voor zover de rechtbank bekend, niet eerder in behandeling geweest en er zijn geen eerdere rapporten over de geestesgesteldheid van verdachte beschikbaar dan de hiervoor genoemde. Nu de rechtbank niet kan vaststellen of er sprake is van (een hier relevante) ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan zij aan verdachte niet de maatregel van (bijvoorbeeld) terbeschikkingstelling opleggen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de binnen de rechtspraak ontwikkelde (LOVS-)oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor bedreiging en het tonen van een vuurwapen luidt het oriëntatiepunt 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het daadwerkelijk lossen van een schot is strafverhogend. Daarnaast heeft verdachte diverse wapens voorhanden gehad waarvoor het vertrekpunt enkele maanden onvoorwaardelijk gevangenisstraf is. De rechtbank heeft er tevens rekening mee gehouden dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 5 december 2017, niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zullen voorwaarden verbonden worden, waaronder een meldplicht (die mede een signaleringsfunctie dient) en een contact- en locatieverbod. Gelet op de omvang van deze straf, wordt het verzoek van de raadsman om invrijheidstelling van verdachte afgewezen.
De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van een geldboete per overtreding, zoals door de officier van justitie voor feit 4 is geëist. In zoverre zal toepassing worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.638,45.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat het gevorderde bedrag van € 538,45 voor reparatie van de klok niet toewijsbaar is nu deze schade niet rechtstreeks verband houdt met één van de feiten op de dagvaarding. Voor wat betreft het gevorderde bedrag voor immateriële schade vraagt de officier van justitie de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, net als de officier van justitie, naar voren gebracht dat de gevorderde materiële schade niet moet worden toegewezen, nu de claim geen basis vindt in enig feit op de tenlastelegging.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,-- voor immateriële schade passend is bij de ernst van het bewezenverklaarde feit en de door de benadeelde partij opgelopen schade. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft de materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering nu deze schade niet rechtstreeks is veroorzaakt door één van de bewezenverklaarde feiten. Benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2017 ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.Inbeslaggenomen goederen

(Hak)bijl en (kap)mes
Nu niet bewezen is verklaard dat verdachte een (hak)bijl en een (kap)mes bij zich heeft gedragen met het doel om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen zal de teruggave worden gelast van deze voorwerpen.
Bajonetten (2), vuurwapens (2), zwaarden (2), (houthakkers)bijl, patronen, werpster, zakje witte substantie, hennepafval en basepijpje
Bovengenoemde goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 57, 91 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13, 16, 27, 54 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het verzoek van de officier van justitie om verdachte ter observatie over te brengen naar het Pieter Baan Centrum danwel om milieurapportage te laten opmaken;
 wijst af het verzoek van de raadsman om opheffing van de voorlopige hechtenis en invrijheidstelling;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte voor de bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3 en 5 tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
2 (twee)jaren wordt bepaald;
stelt als
algemenevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzonderevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen 3 dagen na invrijheidsstelling zal melden bij Reclassering Nederland te Arnhem (of op een andere locatie indien Reclassering Nederland dat nodig acht) en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1968, wonende aan de [adres 2] ;
- zich niet zal ophouden op het landgoed van [woning aangever] ( [adres 2] ) en 50 (vijftig) meter in de omtrek daarvan;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
 bepaalt dat voor feit 4
geen straf of maatregelwordt opgelegd;

gelast de teruggave van:
- de (hak)bijl en het (kap)mes;

onttrekt aan het verkeer:
  • 2 bajonetten;
  • 2 vuurwapens;
  • 2 zwaarden;
  • houthakkersbijl;
  • patronen;
  • werpster;
  • zakje witte substantie;
  • hennepafval en
  • basepijpje
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 500,-
(vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 10 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en mr. I. Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
Mr. Bak en mr. Draisma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2017479135, gesloten op 4 december 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 238.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 70 en still camerabeeld [woning aangever] , p. 55.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 242.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 62.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 241 en 242.
7.Still camerabeeld [woning aangever] , p. 55.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 239 en 240.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 84.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 90.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 240 en 241.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 64.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 74.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 72.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 70, proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 72 en proces-verbaal van getuige [getuige 4] , p. 74.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43.
19.Brief van verdachte aan aangever van mei 2009, p. 180.
20.Bief van verdachte aan Satudarah van april 2013, p. 195.
21.Proces-verbaal van aangifte, p. 64.
22.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 160.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36 en proces-verbaal onderzoek wapen, p. 159.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 238 en 239.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 102 en proces-verbaal onderzoek wapen, p. 159 en 161.
26.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, PL0600-2017479135-40.
27.Verklaring van verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 16 april 2018.