ECLI:NL:RBGEL:2018:1913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5302
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding voor doventolk op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van kosten van een doventolk op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had op 16 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een doventolk, omdat zij als doof persoon ondersteuning nodig had bij gesprekken met de bedrijfsarts en re-integratiebegeleiders. Het UWV had de aanvraag afgewezen, stellende dat de gesprekken niet tot de functie van eiseres als chauffeur/bezorger behoorden. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 maart 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat haar gehoorbeperkingen en tinnitus haar belemmeren in de communicatie met de bedrijfsarts. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gesprekken met de bedrijfsarts niet onder de voorzieningen van artikel 35 van de Wet WIA vallen. De rechtbank oordeelde dat het UWV de afwijzing niet had kunnen baseren op de beleidsregels, omdat deze niet voldoende uitleg gaven over de wettelijke begrippen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van de doventolk in rechte standhoudt. De rechtbank gelastte het UWV om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5302 rectificatie

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor vergoeding van de kosten van een doventolk op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Marquenie.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 16 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een doventolk. Op haar aanvraag heeft zij aangegeven: “Bij het bezoeken van de bedrijfsarts, en afspraken UWV schrijftolk met ondersteuning van Nederlandse gebaren. Aantal uur is onduidelijk, ligt eraan wanneer afspraken zijn.” Uit gegevens van KNO-arts R.J.C. Admiraal van 29 maart 2017 blijkt dat bij eiseres sprake is van zeer ernstig perceptief gehoorverlies met momenteel emotionele decompensatie.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de gesprekken waarvoor eiseres de voorziening heeft aangevraagd, niet tot haar functie van chauffeur/bezorger behoren. Als het voor de bedrijfsarts nodig is dat er een tolk bij de gesprekken aanwezig is, dan dient de bedrijfsarts de tolk in te schakelen.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar tinnitus klachten die haar als doof persoon meer dan andere doven belemmert in de contacten met bedrijfsartsen en re-integratiebegeleiders/casemanagers. Eiseres heeft volgens het bezwaarschrift van 11 augustus 2017 een dienstbetrekking bij [bedrijf] (werkgever) maar door ziekte is zij niet actief op de werkvloer. De gesprekken met de bedrijfsarts van de werkgever betreffen activiteiten die horen bij re-integratie naar werk. Met de gehoorbeperking van eiseres en de tinnitus is het inzetten van een schrijftolk een zeer belangrijk middel om een constructief gesprek met de bedrijfsarts te kunnen voeren.
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats.
Op grond van het tweede lid van dit artikel worden onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend verstaan:
(…)
b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap;
(…)
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Dit is gebeurd in de algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot re-integratie (Reïntegratiebesluit).
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit vindt de verlening van een intermediaire activiteit als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden van en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar heeft geconcludeerd dat de gesprekken met de bedrijfsarts niet onder het bereik van artikel 35 van de Wet WIA vallen, maar dat verweerder de afwijzing ten onrechte heeft gebaseerd op de Beleidsregel intermediaire activiteiten (Beleidsregel). [1] In de Beleidsregel is nader uitgewerkt wat er moet worden verstaan onder een intermediaire activiteit. Volgens artikel 1 van de Beleidsregel wordt een vergoeding slechts verleend indien de activiteiten:
a. gericht zijn op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende auditieve, visuele of motorische lichaamsfunctie;
b. bestaan uit door een persoon te verrichten diensten; en
c. niet behoren tot de gebruikelijke werkzaamheden van die persoon.
Uit de toelichting op dit artikel, blijkt het volgende:
“De diensten hoeven niet noodzakelijkerwijze bij een externe leverancier te worden ingekocht. Een voorziening kan ook worden verleend indien de diensten worden verricht door een leidinggevende of collega binnen de onderneming. Hierbij geldt als voorwaarde dat deze dienstverlening niet inherent mag zijn aan de functie van deze persoon. Voorbeelden: bij vergaderingen zal meestal een notulist aanwezig zijn, bij een presentatie zal er iemand zijn die de apparatuur opstelt en bedient, indien er permanente secretariële ondersteuning aanwezig is, zal er geen extra voorleeshulp nodig zijn.”
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar heeft geconcludeerd dat de gesprekken met de bedrijfsarts niet onder het bereik van artikel 35 van de Wet WIA vallen, maar verweerder had de afwijzing van de voorziening niet kunnen baseren op artikel 1 van de Beleidsregel. Het argument dat de werkzaamheden niet behoren tot de functie van chauffeur/bezorger en dat daarom geen voorziening wordt toegekend, sluit niet op dit artikel aan. Het artikel gaat namelijk over de gebruikelijke werkzaamheden van de dienstverlener (de tolk) en niet om de intermediaire activiteit (de gesprekken met de bedrijfsarts). Verweerder heeft niet toegelicht wat er onder de voorzieningen als bedoelt in artikel 35 van de Wet WIA moet worden verstaan, evenmin blijkt dit zonder meer uit de wettekst. Het lag daarom naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om voor eiseres begrijpelijk te motiveren waarom de gesprekken met de bedrijfsarts en verzekeringsartsen van verweerder niet worden aangemerkt als een van deze voorzieningen. Met een verwijzing naar de beleidsregels, heeft verweerder niet kunnen volstaan omdat hierin geen uitleg is vervat over de wettelijke begrippen.
Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, zodat het in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep dient om die reden gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn uitleg ter zitting alsnog voldoende toegelicht wat er moet worden verstaan onder de intermediaire activiteiten als genoemd in artikel 35, eerste lid, onder b, van de Wet WIA. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat voorzieningen worden verleend voor intermediaire activiteiten die betrekking hebben op een concrete werksituatie. Volgens verweerder komen kosten om in een dienstverband te re-integreren in het werk, voor rekening van de werkgever. Indien de bedrijfsarts van mening is dat een doventolk vereist is, dient hij deze zelf aan te stellen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in geval van een verzoek om een doventolk in een procedure bij UWV, er een tolk aangevraagd wordt. Met deze toelichting is inzichtelijk gemaakt waarom de aanvraag om vergoeding is geweigerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Wilbrink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 april 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Stcrt. 2006, 147.