ECLI:NL:RBGEL:2018:1896

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
05/740512-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een drinkglas in Arnhem

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer met een gebroken drinkglas in de nek heeft geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op, waaronder een doorklieving van de halsader en beschadiging van zenuwbanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de kans op dodelijk letsel door met een glas te slaan. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het incident op het slachtoffer. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die als gevolg van de verwondingen aanzienlijke schade had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740512-17
Datum uitspraak : 26 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 januari 2018 en 12 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals heeft gestoken, geslagen en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde (hals)(slag)ader en/of een
doorgesneden/beschadigde (nek)spier en/of een of meerdere steek- en/of snijwonden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals te steken, slaan en/of snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals heeft gestoken, geslagen en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 oktober 2017 is te Arnhem [slachtoffer] met een (gebroken) drinkglas in de nek en/of hals gestoken, dan wel geslagen. Door tijdig medisch ingrijpen is voorkomen dat hij als gevolg hiervan is overleden. [2]
Bij [slachtoffer] was sprake van ernstige verwonding van bloedvaten links in de hals waarbij sprake was van potentieel dodelijk letsel. [3] Bij de operatie bleek de diepe halsvene geraakt te zijn en een tak van de halsslagader. Verder is ernstig letsel aan de spier in de voorzijde van de hals geconstateerd. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe, kort zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent degene te zijn geweest die het slachtoffer [slachtoffer] met een glas in de nek en/of hals heeft gestoken. Weliswaar heeft verdachte zelf wisselende verklaringen afgelegd, maar deze zijn te verklaren door zijn paniek en de invloed van ADHD op zijn denkproces. Verdachte ging ervanuit dat de jongen die hij geduwd had, de jongen was die gewond is geraakt. Verdachte heeft zich laten leiden door wat er wel gebeurd moest zijn, in plaats van goed bij zichzelf na te gaan wat hij zelf gehoord, gezien en gedaan had. Vanaf zijn vierde verhoor en ter zitting heeft verdachte dit laatste zo goed mogelijk proberen uit te leggen.
Het bewijs bestaat uitsluitend uit getuigenverklaringen waar voorzichtig mee omgegaan moet worden. Tegenover de verklaringen van verdachte, inhoudende dat hij het letsel bij [slachtoffer] niet heeft c.q. kan hebben veroorzaakt, staan de verklaringen van onder meer [slachtoffer] en zijn vrienden die verdachte als dader aanwijzen. Uit onderzoek is echter gebleken dat er onderling tussen de vrienden uitgebreid is gesproken over wat er gebeurd zou zijn, dat zij “op een lijn” bleken te zitten, terwijl de getuige [getuige 1] verklaart dat diezelfde vrienden juist naar haar toe kwamen en zeiden dat zij degene moet zijn geweest die hun vriend in de nek had gestoken.
Ter zitting verklaart verdachte dat de politie kennelijk in staat is te liegen aangezien hij nooit die woorden heeft uitgesproken, die hij volgens een proces-verbaal van bevindingen van de politie direct na zijn aanhouding in de politieauto zou hebben uitgesproken. De politie moet boeven vangen, moet een onderzoek rond maken en is in deze doorgeschoten, aldus verdachte.
Indien de rechtbank, aldus de verdediging, onverhoopt op basis van de wettige bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] ernstig heeft verwond, dan blijkt op geen enkele wijze van bloot opzet op het doden van [slachtoffer] door verdachte. Naar het oordeel van de verdediging is evenmin sprake van voorwaardelijk opzet. Uit geen enkele verklaring blijkt dat verdachte zich bewust is geweest van het feit dat hij een glas in zijn hand heeft gehad op het moment dat hij, zo aangenomen wordt dat hij de dader is, een beweging maakte naar de nek van [slachtoffer] . Het staat volgens verdachte ook niet vast dat hij een glas in zijn hand had. Hij verwijst hierbij naar de verklaring van getuige [getuige 1] ter terechtzitting dat de glazen leeg waren. Uit de verklaringen van verdachte, de getuigen, de aangever en uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte valt niet af te leiden dat verdachte zich op het moment van handelen bewust was van het glas in zijn hand, zodat onvoldoende is gebleken dat hij zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat hij deze kans heeft aanvaard of op de koop toegenomen.
Beoordeling door de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die [slachtoffer] met een drinkglas in de nek/hals heeft gestoken.
Aangever [slachtoffer] verklaart in zijn aangifte over een jongen die, op 22 oktober 2017 in de [naam 1] te Arnhem, nogal vervelend was. Toen [slachtoffer] zag dat een vriend van hem een woordenwisseling met die jongen had, is [slachtoffer] tussen hen in gaan staan om ze uit elkaar te houden. Die jongen maakte toen een soort slaande beweging bewust naar het gezicht/nek van [slachtoffer] . Die jongen deed dit met zijn rechterarm. [slachtoffer] zag iets uit elkaar spatten, wist niet wat het was, maar wel dat het een glas was. Vervolgens merkte [slachtoffer] dat er bloed uit zijn nek spoot. [5] Aangever [slachtoffer] is enige tijd later wederom gehoord en verklaart de verklaringen te hebben gekregen uit het politieonderzoek waarin hij de naam van de verdachte [verdachte] tegenkwam. Toen [slachtoffer] op Facebook op zoek ging naar deze persoon, vond hij het Facebookprofiel van de verdachte [verdachte] en herkende hij de persoon op die foto voor 100% als de persoon die hem in de [naam 1] heeft gestoken. [6]
De getuige [getuige 2] zag dat een vriend van hem, [getuige 4] , ruzie kreeg met een jongen. Hij zag ook dat [slachtoffer] tussen hen in ging staan en hoorde [slachtoffer] tegen die jongen zeggen dat hij weg moest gaan. [slachtoffer] hield die jongen op afstand met zijn gestrekte arm, maar duwde hem niet. De getuige zag dat de jongen uit het niets een harde zwiep met zijn rechterarm maakte. In zijn rechterhand had de jongen een vol glas bier. Hij zag de jongen een slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer] maken. Hij zag dat de jongen vol uithaalde en zijn glas bier kapot sloeg in de nek van [slachtoffer] . Hij zag dat het glas bier uiteenspatte in de nek van [slachtoffer] en dat het bloed uit zijn nek gutste. De getuige [getuige 2] zag die jongen gelijk wegrennen in de richting van de uitgang. [7] Wanneer de getuige [getuige 2] later bij de rechter-commissaris wordt gehoord, blijft hij bij zijn ten overstaan van de politie afgelegde verklaring dat de verdachte het glas in de nek van [slachtoffer] sloeg. [8]
De getuige [getuige 3] , die zich die avond wat afzijdig hield, zag dat [slachtoffer] in gesprek was met een jongen en dat het gesprek wat verhit werd. Hij zag dat de jongen een glas in zijn, volgens de getuige, rechterhand had. Opeens zag hij dat de jongen het glas met veel kracht tegen de linkerzijde van de nek van [slachtoffer] sloeg. Dit ging zo hard dat het glas brak en dit werd in de hals van [slachtoffer] gedrukt. De getuige zag dat de hals van [slachtoffer] gelijk hevig begon te bloeden. De jongen rende gelijk weg in de richting van de uitgang. [9] Wanneer de getuige [getuige 3] onderworpen wordt aan een fotobewijsconfrontatie herkent hij de persoon afgebeeld op foto 6, de foto van de verdachte [verdachte] , direct wanneer hij deze foto tijdens de fotobewijsconfrontatie te zien krijgt. [10]
De getuige [getuige 4] verklaart dat hij degene was die het meest last had van de jongen en het meest geduwd werd. [slachtoffer] wilde, aldus de getuige [getuige 4] , de kant van die jongen oplopen, waarschijnlijk om er tussen te gaan staan, toen die vrouw met dreadlocks haren die jongen ook vast pakte. De getuige zag dat die jongen [slachtoffer] sloeg met dat glas in de hals. [11] Ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigt de getuige zijn bij de politie afgelegde verklaring en verklaart nog dat toen [slachtoffer] naar hem toekwam, die jongen gelijk reageerde en [slachtoffer] geen schijn van kans had. Toen de getuige de oproep kreeg voor het verhoor bij de rechter-commissaris, zag hij de naam van de verdachte [verdachte] . De getuige is toen op Facebook gaan zoeken en trof een foto aan. De getuige herkent de persoon als zijnde de door hem bedoelde dader. [12]
Verdachte verklaart dat hij op 22 oktober 2017 in Arnhem in de [naam 1] was en onenigheid had met een groep jongens en dat hij, nadat hij zag dat één van de jongens, naar hij later weet [slachtoffer] , gewond was, de bar is uit gevlucht. [13]
Ter zitting ontkent verdachte degene te zijn geweest die [slachtoffer] met een drinkglas in de hals/nek heeft gestoken/geslagen en betwist hij de verklaringen die hij zou hebben afgelegd en die in die richting wijzen. Voorts verklaart verdachte dat hij, nu hij het dossier heeft gelezen, het zo moet zijn geweest dat hij de getuige [getuige 4] vast had en met hem aan het duwen en trekken was en dus geen glas kan hebben vastgehad. Ook, aldus verdachte, zag hij dat [slachtoffer] naar zijn nek greep op het moment dat [getuige 4] hem, verdachte, nog vast had. Wanneer hem de verklaringen van de getuigen worden voorgehouden, merkt verdachte op dat de getuigen kennelijk niet gevraagd is naar de getinte jongens die verdachte gezien heeft omdat de politie vermoedelijk gezegd heeft dat maar achterwege te laten.
Nadat verdachte was aangehouden, is hij door verbalisanten vervoerd naar het politiebureau. In de politieauto begon verdachte spontaan, zelfs nadat hem de cautie is gegeven, te verklaren en zegt dan: “
maar daarom wil ik dit graag vertellen, want ik praat mijn gedrag niet goed. Die gozer was maar aan het duwen en duwen en ik zei steeds dat hij moest stoppen. Ja en ineens haalde ik uit met mijn glas. Dit was het glas waar ik uit dronk.” [14]
Tijdens zijn eerste verhoren verklaart verdachte dat hij naar achteren zwiepte van woede en niet bedacht had dat hij nog een biertje in zijn hand had. Dat besefte hij pas op het moment dat hij die man naar zijn hals zag grijpen. Gevraagd naar wat hij tijdens zijn vervoer naar het politiebureau in de politieauto gezegd zou hebben, verklaart verdachte dat hij wist waarom hij was aangehouden, dat hij iemand een glas in zijn nek geduwd had, dat er dus door zijn toedoen een glas bij hem in de nek terecht kwam. [15]
Verdachte ontkent in zijn vierde verhoor maar ook ter terechtzitting ten stelligste dat hij datgene gezegd heeft wat in het proces-verbaal van bevindingen en zijn eerste verklaringen is opgenomen. Verdachte is van mening dat de verbalisanten kennelijk in staat zijn te liegen en een onderzoek moeten rondmaken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens verdachte hebben de verbalisanten niet juist geverbaliseerd wat zij verdachte hebben horen zeggen. Verdachte stelt dat de verbalisanten liegen, omdat zij een onderzoek rond moeten krijgen. In feite stelt verdachte dus dat er een soort complot tegen hem wordt gesmeed om hem als dader aan te wijzen van het hem thans verweten feit.
De rechtbank verwerpt deze kennelijke complottheorie van verdachte als zijnde ongeloofwaardig, ongefundeerd en absoluut onvoldoende onderbouwd. Er is geen begin van aannemelijkheid aangevoerd om te veronderstellen dat de verbalisanten iets anders op papier hebben gezet dan dat zij verdachte hebben horen verklaren. Daar komt bij dat verdachte, toen hij in het kader van zijn inbewaringstelling, 25 oktober 2017, gehoord werd door de rechter-commissaris (en dus nadat hij geconfronteerd was tijdens zijn eerste verhoren met zijn uitlatingen in de politieauto) en gevraagd werd of hij blijft bij zijn bij de politie afgelegde verklaring, volmondig “ja” zegt. In de visie van verdachte zou dus ook de rechter-commissaris in het kennelijk door verdachte bedoelde complot zitten, aangezien ook deze in zijn proces-verbaal opneemt dat verdachte blijft bij zijn ten overstaan van de politie afgelegde verklaring.
De verklaring van verdachte dat hij, op het moment dat [slachtoffer] gewond raakte in zijn hals, werd vastgehouden door de getuige [getuige 4] wordt niet ondersteund door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De door verdachte in zijn vierde verhoor en ter terechtzitting bedoelde “getinte” jongens, die kennelijk, zo begrijpt de rechtbank de verklaring van verdachte, als mogelijke daders moeten worden gezien, vindt geen enkele steun in het dossier. Meerdere getuigen, gevraagd naar de aanwezigheid van “getinte” jongens verklaren geen “getinte” jongens te hebben gezien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met een drinkglas in de hals/nek heeft gestoken/geslagen.
De volgende vraag die van belang is, is of verdachte met opzet heeft geslagen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust en met opzet [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl hij een glas bier in zijn hand had en overweegt daartoe als volgt.
Zoals uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt, verklaart [slachtoffer] dat verdachte bewust een soort slaande beweging naar zijn gezicht/nek maakte en dat hij zag dat er iets uit elkaar spatte. [getuige 2] verklaart dat verdachte uit het niets een harde zwiep met zijn rechterarm maakte, terwijl hij een vol glas bier in zijn hand had. Hij zag dat verdachte vol uithaalde en het glas kapot sloeg in de nek van [slachtoffer] . [getuige 3] verklaart dat verdachte het glas met veel kracht tegen de linkerzijde van de nek van [slachtoffer] sloeg. Dit ging zo hard dat het glas brak.
Verdachte zelf verklaart, direct na zijn aanhouding, dat hij ineens uithaalde met zijn glas.
Voor de stelling van verdachte in zijn latere verklaringen dat hij niet degene kan zijn geweest die [slachtoffer] met een glas heeft geraakt, omdat hij op het moment dat [slachtoffer] geslagen werd, met beide handen één van de getuigen vasthield, is geen enkele ondersteuning te vinden in het dossier.
Het is verdachte die ervoor gekozen heeft het slachtoffer met kracht in de nek te slaan, terwijl hij een bierglas in zijn hand had. Dit kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een handeling die is gericht op het toebrengen van letsel. Het op deze wijze met kracht maken van een slaande beweging impliceert naar het oordeel van de rechtbank opzet op de letsel toebrengende handeling.
Dat verdachte, zoals hij beweert, zich niet bewust is geweest van het glas in zijn hand op het moment dat hij sloeg, acht de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk, omdat voor het vasthouden van een glas een zekere spierspanning nodig is waarvan men zich bewust moet zijn. Het slaan met een glas geklemd in de hand vereist ook een wezenlijke andere wijze van slaan dan zonder glas in de hand. De bewustheid van verdachte van de aanwezigheid van het glas volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit zijn verklaring ten overstaan van verbalisanten in de politieauto na zijn aanhouding.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte door het slaan met een glas in de nek van [slachtoffer] opzet heeft gehad op de dood van die [slachtoffer] . Het betreft hier de vraag naar het voorwaardelijk opzet. Verdachte ontkent enig opzet op de dood van [slachtoffer] .
Volgens de Hoge Raad moet de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust en met opzet [slachtoffer] met een glas in de nek geslagen. De ernst van het letsel bij [slachtoffer] duidt onmiskenbaar op het slaan met grote kracht.
Op grond van de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht, kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat de nek een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Door een enkele harde klap in de nek met een glas, waarbij dit glas breekt als gevolg van de kracht van de gegeven klap, is de kans aanmerkelijk dat men daardoor kan komen te overlijden. Hoewel verdachte wellicht niet het voornemen had [slachtoffer] van het leven te beroven, heeft hij door zijn handelwijze wel degelijk de aanmerkelijke kans hierop op de koop toegenomen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 oktober 2017 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een
(gebroken) (drink
)glas,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,in de nek en/of de hals heeft gestoken en/of geslagen
en/of gesneden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 februari 2018;
- een tweetal voorlichtingsrapporten van de Reclassering Nederland, gedateerd 5 december 2017 en 9 april 2018;
- een rapport van [naam 2] , forensisch maatschappelijk werker, Robur Advies, d.d. 24 januari 2018;
- een psychologisch rapport, opgemaakt door [naam 3] , gezondheidspsycholoog d.d. 11 januari 2018.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat een gezellige avond had moeten worden is voor het slachtoffer uitgedraaid op een ware nachtmerrie. Het slachtoffer, dat tussenbeide wilde komen, omdat verdachte vervelend was en vervelend bleef en ruzie kreeg met iemand anders, kreeg vervolgens uit het niets met kracht een glas in zijn nek geslagen. Ten gevolge van die klap brak het glas en werd het slachtoffer ernstig verwond in zijn nek.
Het gaat in deze zaak om een zeer ernstig feit. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een glas in de nek van het slachtoffer te slaan. Het is aan een omstander te danken dat het slachtoffer nog leeft. Adequaat ingrijpen van die omstander, een snel transport naar het ziekenhuis en een succesvolle spoedoperatie die enkele uren heeft geduurd hebben het leven van het slachtoffer gered. Er was sprake was van een doorklieving van de halsader, doorklieving van de halsspier en beschadiging van diverse zenuwbanden. Het slachtoffer heeft, voordat hij de operatiekamer in ging, afscheid moeten nemen van zijn familie, omdat niet uitgesloten werd dat hij als gevolg van de opgelopen verwondingen zou overlijden. Door het handelen van verdachte zal het slachtoffer, een jongeman van 25 jaar, nog lange tijd last blijven houden van de nodige trauma’s en zal hij moeten leven met de als gevolg van het letsel opgelopen beperkingen.
De psycholoog diagnosticeert verdachte, ook ten tijde van het tenlastegelegde feit, als een persoon bij wie sprake is van ADHD, gecombineerd type alsmede een stoornis in het alcoholgebruik (licht). Omdat verdachte het feit ontkent, kan de psycholoog de vraag in welke mate het feit verdachte toegerekend kan worden niet beantwoorden.
Niet alleen de ernst van het feit en gevolgen die een en ander heeft gehad voor het slachtoffer dienen bij de bepaling van de straf te worden meegenomen, maar ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Op zich is de eis van de officier van justitie een eis die aansluit bij straffen die in vergelijkbare gevallen wel worden opgelegd, wanneer alleen gekeken wordt naar het slachtoffer. Verdachte, een man van 32 jaar, heeft nagenoeg geen documentatie en was bezig met een opleiding, die hij op dit moment, als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, niet kan vervolgen c.q. afronden. Ook al kan het handelen van verdachte op geen enkele wijze worden goedgepraat, een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist acht de rechtbank in dit geval niet passend. Ook verdachte is, net als het slachtoffer, nog een jonge man, die zijn toekomst na dit incident met voor het slachtoffer verstrekkende gevolgen zal moeten (kunnen) vormgeven. Een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren vindt de rechtbank in het licht hiervan te lang. De rechtbank zal daarom een lagere, maar nog steeds forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals hierna te melden opleggen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.051,13.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 16.051,13 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2017, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende naar voren gebracht.
  • De post reis- en parkeerkosten van familieleden en vrienden betreft geen rechtstreekse schade die voor rekening van de benadeelde partij is gekomen of behoort te komen. De verdediging verzoekt deze post af te wijzen.
  • De post “verlies zelfwerkzaamheid” is zeer summier onderbouwd en behoeft nadere onderbouwing en uitzoekwerk. Gesteld wordt dat de benadeelde partij de werkzaamheden zelf zou doen en dat hij handig is. Dit wordt echter niet nader onderbouwd. De verdediging verzoekt de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
  • Er wordt een voorschot aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De strafrechter kan geen schadebedrag bij wijze van voorschot toekennen. Dat kan slechts de voorzieningenrechter (kortgedingrechter). Er wordt aangegeven dat er nog geen eindtoestand is bereikt en de opgevoerde psychische component is niet nader onderbouwd. Daarnaast, gelet op vergelijkbare zaken, is het gevorderde bedrag wel erg hoog.
Beoordeling door de rechtbank
De materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering van de benadeelde partij voor zover het betreft de reiskosten ouders ziekenhuis (210,60), reiskosten partner en haar ouders (€ 463,32), reiskosten broer ziekenhuis (€ 70,20) en parkeerkosten familie en vrienden ziekenhuis (€ 160,00) te worden afgewezen, nu deze schade, hoe begrijpelijk het ook is dat de benadeelde partij deze vergoed zou willen zien, geen rechtstreekse schade betreft die voor rekening van de benadeelde partij zelf is gekomen.
Voor wat betreft de post verlies zelfwerkzaamheid (€ 5.276,50) zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze post is betwist en, gelet op die betwisting en de complexiteit van deze post, behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. De benadeelde partij kan zijn vordering wat dit deel betreft slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen, zulks voor wat betreft de overige posten, te weten:
  • parkeerkosten Rijnstate Arnhem € 19,40;
  • reiskosten afspraken Rijnstate € 337,22;
  • paracetamol € 25,00;
  • eigen risico € 311,34;
  • eigen risico € 29,25;
  • VDM littekenzalf € 28,00;
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 280,00;
  • Schoenen sneakers € 200,00;
  • Kleding Drykorn Men € 89,95
tot een bedrag van € 1.320,16 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is in zoverre voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
De immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 8.500,00 immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Anders dan de verdediging, die de hoogte van het bedrag betwist heeft, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de impact van het bewezenverklaarde feit en de verdere gevolgen waarmee de benadeelde partij voor de rest van zijn leven geconfronteerd zal worden, een bedrag zoals gevorderd redelijk en billijk.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 oktober 2017.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het primair bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 9.820,16 (negenduizend achthonderdtwintig euro en zestien eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 wijst af de vordering voor zover betrekking hebbende op reis- en parkeerkosten van ouders, partner, ouders van partner, broer, familie en vrienden (in totaal € 904,12);
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering ;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 9.820,16 (negenduizend achthonderdtwintig euro en zestien eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 115 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep, voorzitter, mr. G. Noordraven en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20171126.0910, onderzoek [naam 4] , gesloten op 26 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van de aangever [slachtoffer] (pag. 43 e.v.) alsmede een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving (pag. 46-49);
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving d.d. 24 oktober 2017 (pag. 46-49);
4.Bijlage 5 bij de vordering benadeelde partij, medisch advies (pag. 2);
5.Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (pag. 43 e.v.);
6.Een proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] (afzonderlijk proces-verbaal);
7.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] (pag. 146 e.v.);
8.Een proces-verbaal verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris (pag. 2 laatste alinea, pagina 3 eerste alinea);
9.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] (pag. 150 e.v.);
10.Een proces-verbaal meervoudige fotobewijsconfrontatie met één getuige (afzonderlijk proces-verbaal);
11.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] (pag. 170 e.v.);
12.Een proces-verbaal verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris (afzonderlijk proces-verbaal);
13.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 12 april 2018;
14.Een proces-verbaal van bevindingen (pag. 64);
15.Een proces-verbaal verhoor verdachte (pag. 208 e.v.);