ECLI:NL:RBGEL:2018:1809

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
05/840960-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van levensgezel met gevangenisstraf en werkstraf

Op 19 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel, [slachtoffer 1], heeft mishandeld. De feiten vonden plaats op 27 augustus 2017 in Arnhem, waar een worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer 1] plaatsvond. Tijdens deze worsteling heeft de verdachte [slachtoffer 1] gebeten en met kracht tegen haar hoofd en lichaam geslagen. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte de vrouw in een halsomstrengeling vasthield en haar meerdere keren sloeg. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze kwalificatie en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld, wat resulteerde in een veroordeling voor dit feit.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 100 uur opgelegd, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een afhankelijkheid van middelen, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er een intensieve behandeling nodig was om het recidiverisico te verminderen. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op de levensgezel van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840960-17
Datum uitspraak : 19 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. J.G.T. Stapelbroek-Klooken, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans tenminste eenmaal, - (met kracht) om/bij de keel / hals heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of - (met kracht) tegen het hoofd en/of het bovenlichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of - in een arm en/of in de rug, althans het lichaam heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Arnhem, zijn levensgezel, althans een persoon te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) om/bij de keel / hals vast te pakken en/of vast te houden en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in een arm en/of de rug, althans het lichaam te bijten;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Arnhem, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen op/aan de [adres 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] (te Elst) toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Arnhem in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, te weten de woning gelegen op/aan de [adres 2] te Arnhem, bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 augustus 2017 te Arnhem heeft tussen verdachte en de vriendin van verdachte, aangeefster [slachtoffer 1] , een worsteling plaatsgevonden. Verdachte heeft [slachtoffer 1] tijdens de worsteling gebeten. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen door zijn handelen. Verdachte heeft namelijk meerdere malen met gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen, terwijl zij op de grond lag in een halsomstrengeling.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De officier van justitie heeft gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] wederrechtelijk is binnengedrongen en daarbij het badkamerraam heeft vernield. De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft ontkend [slachtoffer 1] te hebben geslagen op haar hoofd, [slachtoffer 1] heeft niet verklaard dat zij is geslagen en zij had ook geen zichtbaar letsel op haar hoofd. Uit niets blijkt dat de worsteling tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen lijden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw, gezien voorgaande, verzocht verdachte vrij te spreken van het slaan van [slachtoffer 1] . Ook heeft verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 1] bij haar keel of hals heeft vastgepakt of vastgehouden. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde handelingen, heeft de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De raadsvrouw heeft gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] wederrechtelijk is binnengedrongen en daarbij het badkamerraam heeft vernield. Zij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij al lange tijd bij verdachte weg wil [3] , maar dat hij weigerde om weg te gaan. [4] Ze heeft verklaard dat verdachte haar van achteren heeft aangevallen en tegen de grond heeft gewerkt. Hij vloog van achteren op haar en beet haar in haar arm en rug. Ze heeft verklaard dat het voelde alsof ze hard werd gebeten en ze gilde van de pijn. Verdachte zat bovenop haar, nadat hij haar naar de grond had gewerkt. Ze probeerde zich met haar voeten weg te schoppen, maar verdachte trok haar aan haar benen schurend over de grond terug. Ze is toen met haar knieën opgetrokken gaan liggen om haar gezicht te beschermen. Ze voelde toen veel pijn op haar rug. Ze voelde dat verdachte vervolgens van haar werd afgetrokken en ze hoorde mensen roepen ‘rennen, rennen’. [5]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft waargenomen dat aangeefster meerdere letsels had op 27 augustus 2017, waaronder:
  • een rode huidverkleuring op haar voorhoofd;
  • een huidbeschadiging (mogelijk een bijtwond) achterzijde rechterarm;
  • een huidbeschadiging achterzijde rechterbovenarm;
  • een huidbeschadiging rechterschouderblad;
  • een rode huidbeschadiging met lichte ontvelling (mogelijke bijtwond) tussen de schouderbladen en hieronder opgedroogd bloed;
  • een rode huidverkleuring (mogelijk een bijtwond) in de nek en hieronder opgedroogd bloed;
  • een huidbeschadiging (hematoom) op het linker bovenbeen;
  • huidbeschadigingen op haar knieën.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op straat een man en een vrouw zag liggen. Hij zag dat de vrouw door middel van een halsomstrengeling op de grond werd vastgehouden door de man. Hij zag dat de man herhaaldelijk met zijn andere hand, gebald tot vuist, hard op het hoofd/gezicht van de vrouw sloeg. Hij denkt dat de man wel tien keer hard raak sloeg. [7]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij richting het Gele Rijdersplein liep, toen hij een vrouw hoorde gillen. Hij zag dat een man over een vrouw heen lag. Hij zag dat de persoon klappen gaf aan de vrouw op de grond. De vrouw verdedigde zich met haar armen. Hij zag dat meerdere mensen aan kwamen lopen en de man van de vrouw hebben afgetrokken. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij samen woonde met [slachtoffer 1] in Arnhem [9] , dat zij op hem rekende en dat zij samen spaarden. [10] In de nacht van 27 augustus 2017 liep verdachte over straat, toen [slachtoffer 1] hem aanviel en begon met bijten. [slachtoffer 1] had toen zijn telefoon en hij wilde slechts zijn telefoon terugpakken. Hij heeft haar toen teruggebeten in haar nek en rug. Hij heeft haar niet gestompt en geslagen, hij heeft haar wel van zich afgeduwd. Hij heeft verklaard dat het zo kan zijn dat hij haar heeft geraakt tijdens de worsteling op de grond. Verdachte heeft verklaard dat de wond in de tatoeage op de rechterbovenarm van [slachtoffer 1] geen bijtwond is.
De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunen. Getuige [getuige 2] heeft gezien dat de man de vrouw sloeg en dat de vrouw zich verdedigde met haar armen. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat de man de vrouw in een halsomstrengeling vasthield en haar herhaaldelijk met zijn vuist in het gezicht sloeg. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte haar aanviel en dat zij haar gezicht wilde beschermen.
Ook het letsel van [slachtoffer 1] is passend bij deze verklaringen. Zij had namelijk letsel op haar armen en knieën, wat naar het oordeel van de rechtbank overeen komt met haar verklaring dat ze haar gezicht wilde beschermen door met haar knieën opgetrokken te gaan liggen. Ook had zij letsel op haar voorhoofd. Dit komt overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] , dat zij in haar gezicht is geslagen. Dat [slachtoffer 1] niet specifiek heeft verklaard dat zij door verdachte is geslagen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Aangeefster verklaart immers over een aanval en het beschermen van haar gezicht. Bovendien is ook de grote hoeveelheid letsel passend bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij degene is die is aangevallen.
Verder overweegt de rechtbank dat de vorm en afmetingen van het letsel in de tatoeage, op de rechterbovenarm van [slachtoffer 1] , passend is bij een bijtwond. Dit is ook vastgesteld door verbalisant [verbalisant 1] . Daarnaast heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij zowel in haar rug als haar arm is gebeten.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] als levensgezel zoals bedoeld in artikel 304, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. De relatie was qua hechtheid vergelijkbaar met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners, want tot aan de ten laste gelegde feiten woonden zij samen in de woning van [slachtoffer 1] en spaarden samen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk om haar keel heeft vastgehouden, meermalen met kracht tegen haar hoofd en (boven)lichaam heeft gestompt en met kracht in haar arm, nek en rug heeft gebeten.
De officier van justitie heeft gesteld dat dit handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd, indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Met kracht tegen het hoofd stompen kan in sommige gevallen tot zwaar lichamelijk letsel lijden. Bij de beantwoording van de vraag of zwaar lichamelijk letsel in dit specifieke geval een gevolg van het handelen van verdachte zou kunnen zijn, is het onder meer van belang waar op het hoofd en met hoeveel kracht aangeefster is geraakt. Het is niet komen vast te staan dat [slachtoffer 1] op haar slaap is geraakt of dat haar hoofd op de (stenen onder)grond lag toen verdachte haar sloeg. Ook heeft zij relatief weinig letsel op haar hoofd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen specifieke omstandigheden komen vast te staan die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld, op de wijze zoals hierna is vermeld.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 augustus 2017 te Arnhem, zijn levensgezel
, althans een persoon te weten[slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
(met kracht)om
/bijde
keel /hals vast te pakken en
/ofvast te houden en
/ofdoor die [slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaal (met kracht
)tegen het hoofd en
/ofhet (boven)lichaam te stompen
en/of te slaanen
/ofdoor die
[slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaal (met kracht
)in een arm en
/ofde rug,
althans het lichaam te bijten.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft verzocht de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte wordt door de psycholoog deels ontoerekeningsvatbaar geacht en volgens de raadsvrouw zal de kans op recidive zal niet verminderen door een gevangenisstraf. Verdachte is bereid om zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden. Hij heeft alleen moeite met een deeltijd behandeling in een groep, omdat hij ervan overtuigd is dat dit geen meerwaarde zal hebben. Indien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is, heeft de raadsvrouw verzocht om een werkstraf op te leggen. Verdachte heeft op dit moment huisvesting onder begeleiding, met daarbij de mogelijkheid om steeds zelfstandiger te worden. Een gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 19 februari 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 29 augustus 2017;
- een trajectconsult van het NIFP, gedateerd 2 oktober 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Iriszorg, gedateerd 15 november 2017;
- een Pro Justitia rapportage van drs. [naam 1] , GZ-psycholoog, gedateerd 21 december 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Iriszorg, gedateerd 24 maart 2018.
Verdachte heeft op 27 augustus 2017 zijn toenmalige vriendin ernstig mishandeld. Hij heeft haar, na een ruzie die enkele dagen voortduurde, op straat aangevallen. Hierbij heeft hij haar geslagen en gebeten. Ook heeft hij haar in een halsomstrengeling vastgehouden. Omstanders hebben ingegrepen en verdachte bij zijn vriendin weggehaald. Een getuige heeft verklaard dat het niet normaal was hoe verdachte te keer ging. De rechtbank begrijpt hieruit dat het geweld dat verdachte tegen zijn vriendin gebruikte fors was. Hierbij heeft verdachte niet alleen het vertrouwen dat zijn vriendin in hem mocht hebben ernstig geschaad, maar heeft hij haar ook veel letsel toegebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Ook houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte een ziekelijke stoornis heeft in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en afhankelijkheid van cannabis, cocaïne en diazepam. Verder is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en narcistische trekken. Dit was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde hem toen. Samengevat kan volgens de psycholoog worden gesteld dat de geconstateerde psychopathologie en de bijbehorende dynamiek duidelijke in stand houdende factoren zijn voor het instabiel functioneren van betrokkene. Hij heeft hier zelf wel enig zicht op, waar hij hulp bij vraagt, maar hij heeft er onvoldoende grip op als de spanning toeneemt. Dit kan hem niet worden toegerekend. Hij maakt ook bewuste keuzes die hem wel kunnen worden toegerekend, zoals bijvoorbeeld het aangaan van een risicovolle relatie, soms middelen te gebruiken en zijn daginvulling niet op orde krijgen. De rapporteur heeft de rechtbank geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico is volgens de rapporteur hoog.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de psycholoog en neemt deze over.
De psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, ambulante behandeling voor de agressie- en persoonlijkheidsproblematiek, waaronder een kortdurende klinische opname bij een terugval in middelengebruik, en begeleid wonen. Zij hebben geadviseerd om de ambulante behandeling, in de vorm van een deeltijd behandeling als bijzondere voorwaarde op te nemen. Ook is medicamenteuze behandeling nadrukkelijk geadviseerd door de psycholoog. TBS met dwangverpleging achten zij (nog) niet aan de orde, gezien de (relatieve) ernst van het feit en het alternatief van een deeltijd behandeling. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan ambulante behandeling, maar zegt daarbij dat hij geen heil ziet in een deeltijd behandeling in een groep.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er sprake is van forse persoonlijkheidsproblematiek en een hoog recidiverisico, een passende en intensieve behandeling geboden is. Een klinische behandeling zou de recente ontwikkelingen, te weten het vinden van huisvesting bij Stichting Onderdak en het onder begeleiding uitbreiden van zijn verantwoordelijkheden, doorkruisen. De deskundigen hebben gesteld dat deeltijd behandeling (die, zoals de rechtbank begrijpt, altijd in een groep plaatsvindt) nodig is om het recidiverisico te verminderen en daarom zal de rechtbank deze als bijzondere voorwaarde opleggen.
Verder acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte bij een verdere toename van drugsgebruik kortdurend klinisch kan worden opgenomen. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte binnen een half jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis, indien naar het oordeel van de ambulante zorginstelling in overleg met de reclassering van een crisissituatie sprake is, éénmalig voor de maximale duur van 7 weken klinisch kan worden opgenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard hier mee in te stemmen.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de crisisopname vrijheidsbenemend is en daarom alleen door de rechter kan worden opgelegd. In dit geval staat nog niet vast of, wanneer en waar deze opname zal plaatsvinden. Het karakter van een crisisopname verzet zich tegen een dergelijke concretisering op voorhand. Maar nu de maximale duur van de opname door de rechtbank wordt vastgesteld, de gevallen waarin de reclassering op deze voorwaarde een beroep kan doen voldoende helder zijn en het overduidelijk het belang van verdachte dient en verdachte hiermee heeft ingestemd, zal de rechtbank ook deze bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen, echter onder de bepaling dat die opname slechts één keer kan plaatsvinden binnen een half jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Anders wordt immers de totale opnameduur alsnog door een ander dan de rechter bepaald. Mocht na een dergelijke opname alsnog een opname nodig zijn, dan zal daarvoor eerst de weg van een wijziging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 14f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, bewandeld moeten worden.
De rechtbank zal ook de overige geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de ernst van de feiten en de recidive van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Maar gezien het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht en recent huisvesting heeft gevonden, zal de rechtbank de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, naast een onvoorwaardelijke werkstraf.
De officier van justitie is bij het formuleren van haar eis uitgegaan van een poging tot zware mishandeling. Ondanks dat de rechtbank de handelingen van verdachte niet kwalificeert als een poging tot zware mishandeling, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, gezien alle omstandigheden van het geval. Verdachte heeft namelijk binnen de relationele sfeer en op straat, fors geweld gebruikt dat slechts door omstanders tot een einde lijkt te zijn gebracht.
De rechtbank zal, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, opleggen. Daarnaast wordt een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis opgelegd.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen met één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de feiten waarvan verdachte wordt verdacht dermate anders zijn dan het feit waarvoor hij is veroordeeld, dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar.
Beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, kan van de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 11 januari 2017 (parketnummer 05/841268-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf de tenuitvoerlegging worden gelast. Omdat verdachte recent huisvesting heeft gevonden en de aard van het feit waarvoor hij nu wordt veroordeeld (een mishandeling) verschilt van het feit waarvoor hij eerder is veroordeeld (een diefstal), is de rechtbank van oordeel dat het niet opportuun is de tenuitvoerlegging op dit moment te gelasten. De rechtbank zal daarom de vordering afwijzen en de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 60 (zestig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Iriszorg op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem (telefoonnummer 088-6061311) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Huisbezoeken en urinecontroles kunnen deel uitmaken van het reclasseringstoezicht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de reclassering nader te bepalen zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressie en persoonlijkheidsproblematiek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Iriszorg of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik kan veroordeelde worden verplicht tot een eenmalige klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisisbestrijding, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek binnen het ambulante behandeltraject, indien de reclassering dit in overleg met de zorgverlener binnen de eerste zes maanden van de proeftijd noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal verblijven bij Stichting Onderdak of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 6 maart 2018, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 11 januari 2017 (parketnummer 05/841268-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) dagen;

verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter te Gelderland van 11 januari 2017 (parketnummer 05/841268-16)
met een termijn van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2018.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017416839, gesloten op 7 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2018; het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 24.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 20.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 21.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 24.
6.Het aanvullend proces-verbaal met proces-verbaalnummer PL060-2017398945-10, p. 2.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 29.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 31.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 39.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 40.