ECLI:NL:RBGEL:2018:1752

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6741
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een nieuwe aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Eiseres had verzocht om een dwangsom vast te stellen, omdat zij van mening was dat verweerder niet tijdig de maatwerkvoorziening had verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatwerkvoorziening, die op 30 juni 2016 was toegekend, op 30 september 2017 was geëxpireerd. Eiseres had voor het aflopen van deze indicatie geen nieuwe aanvraag ingediend, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een nieuwe maatwerkvoorziening. De rechtbank oordeelde dat de wet, met name de Wmo 2015, voorschrijft dat een maatwerkvoorziening uitsluitend op aanvraag wordt verstrekt. Eiseres had niet tijdig een aanvraag ingediend, ook niet na een ingebrekestelling per e-mail op 6 oktober 2017, die door verweerder was geweigerd omdat deze niet ondertekend was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in gebreke was en dat er geen grond was voor het toekennen van een dwangsom. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: [naam] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchemte Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 11 december 2017, ontvangen 15 december 2017, heeft eiseres de rechtbank verzocht om een dwangsom vast te stellen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde T.I. Gerritsen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Verweerder heeft op 30 juni 2016 aan eiseres een maatwerkvoorziening toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) over de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 september 2017.
1.2.
Op 6 oktober 2017 is aan verweerder een e-mail gezonden, afkomstig van het e-mailadres van eiseres waarbij verweerder in gebreke is gesteld. Bij brief van 10 oktober 2017 heeft verweerder de e-mail geweigerd.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder, ook na daartoe in gebreke te zijn gesteld, niet tijdig de maatwerkvoorziening heeft verlengd. Verweerder is daartoe, volgens eiseres, wel gehouden. Verweerder is dan ook een dwangsom aan eiseres verschuldigd.
3. Verweerder voert aan dat de op 30 juni 2016 verstrekte indicatie is geëxpireerd op 30 september 2017, dat eiseres voor het aflopen van de indicatie geen nieuwe melding of nieuwe aanvraag heeft gedaan op grond waarvan verweerder een beslissing moest nemen over het al dan niet afgeven van een nieuwe indicatie en er derhalve geen sprake kan zijn van een overschrijding van enige beslistermijn.
De e-mail van 6 oktober 2017 heeft verweerder geweigerd, omdat deze niet door eiseres is ondertekend en eiseres desgevraagd in een telefoongesprek op 9 oktober 2017 heeft verklaard dat deze niet van haar afkomstig was.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de verstrekte maatwerkvoorziening expireert op de datum als neergelegd in de toekenningsbeschikking. De tekst van noch de toelichting op de Wmo 2015 leveren aanknopingspunten op voor het standpunt van eiseres dat verweerder (ambtshalve) moet beoordelen of eiseres wederom in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Integendeel, uit het systeem van de wet en dan met name de artikelen 2.3.2, negende lid, bezien in samenhang met artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 volgt dat een maatwerkvoorziening uitsluitend op aanvraag wordt verstrekt. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om (tijdig) een aanvraag in te dienen, óók als er in haar situatie niets is veranderd en zij nog steeds op ondersteuning is aangewezen. Dat zij al langer ondersteuning, al dan niet in de vorm van een maatwerkvoorziening, heeft ontvangen van verweerder maakt dat niet anders. Verder heeft eiseres niet met bijvoorbeeld medische stukken onderbouwd dat opnieuw aanvragen van een maatwerkvoorziening te belastend voor haar zou zijn.
4.2.
Niet is gebleken dat een aanvraag tot het (opnieuw) verstrekken van een maatwerkvoorziening door eiseres is gedaan. Anders dan eiseres stelt, lag er op 6 oktober 2017 geen aanvraag voor waarop verweerder vóór 30 september 2017 had behoren te beslissen. Zo de e-mail van 6 oktober 2017 al kan worden gezien als een ingebrekestelling, dan nog was daar geen grond voor.
4.3.
Dat verweerder de indicatie om hem moverende redenen ambtshalve heeft verlengd (in het kader van de eerdere discussie tussen partijen) doet aan het voorgaande niet af.
5. Dit leidt de rechtbank tot de slotsom dat er geen sprake van is dat verweerder in gebreke was een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder is dus ook geen dwangsom verschuldigd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 april 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.