ECLI:NL:RBGEL:2018:1679

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
05/740429-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarige jongens

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarige jongens. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 377 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam aan het licht na aangiften van de slachtoffers, die beiden minderjarig waren en onder de zorg van de verdachte stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de jongens, die zich hebben voorgedaan in de periode van oktober 2016 tot mei 2017. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte in overweging genomen, evenals het psychologisch rapport dat de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aantoont. De rechtbank heeft de strafeisen van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor die specifieke handelingen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers voor de geleden immateriële en materiële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, die als eigenaar van een restaurant de slachtoffers in een kwetsbare positie heeft gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740429-17
Datum uitspraak : 10 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1962 te [geboorteplaats 1] , wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 mei 2017 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2000, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] gepijpt en/of afgetrokken;
- zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of (al dan niet deels) in de mond genomen
terwijl die [slachtoffer 1] (als leerling-kok) aan de zorg en/of opleiding van verdachte was toevertrouwd;
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 22 mei 2017 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door
- die [slachtoffer 2] over en/of onder diens kleding aan diens geslachtsdelen te betasten;
- hem te zoenen en/of
- zogenaamde neukbewegingen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 2] te maken,
terwijl die [slachtoffer 2] (als werknemer) aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 naar voren gebracht dat er alleen voldoende bewijs bestaat voor het betasten van de geslachtsdelen van [slachtoffer 2] . De overige handelingen hadden geen ontuchtig karakter.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 22 tot en met 28;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2018.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte vanaf begin 2017 handtastelijk werd en dat dit stopte op 22 mei 2017. Verdachte heeft vele malen over de kleding van [slachtoffer 2] aan zijn ballen en penis gezeten. [2] Daarnaast heeft verdachte één of twee keer onder de kleding aan de geslachtsdelen van [slachtoffer 2] gezeten. Ook heeft verdachte neukbewegingen tegen het onderlichaam van [slachtoffer 2] gemaakt en hem één keer op de mond gezoend.
Verdachte heeft bekend dat hij de geslachtsdelen van [slachtoffer 2] heeft betast, dit is alleen over de kleding van [slachtoffer 2] gebeurd. [3] Verdachte heeft ontkend dat hij neukbewegingen tegen het onderlichaam van [slachtoffer 2] heeft gemaakt en hem zou hebben gezoend op de mond.
De rechtbank overweegt dat het dossier geen verklaringen bevat van getuigen die aanwezig waren bij de door [slachtoffer 2] omschreven seksuele handelingen. De rechtbank moet dus uitgaan van de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte. Nu verdachte heeft bekend dat hij de geslachtsdelen van [slachtoffer 2] over diens kleding heeft betast, acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Vanwege de ontkenning van verdachte van de overige in de tenlastelegging omschreven seksuele handelingen, kan de rechtbank niet anders dan verdachte vrijspreken van het betasten van de geslachtsdelen onder de kleding en van de onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde seksuele handelingen, te weten het zoenen van [slachtoffer 2] en het maken van zogenaamde neukbewegingen tegen zijn lichaam. Omtrent het zoenen overweegt de rechtbank dat verdachte heeft ontkend [slachtoffer 2] op de mond te hebben gezoend, maar dat hij [slachtoffer 2] wel eens op de wang zou hebben gekust. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat een dergelijke kus op de wang geen ontuchtig karakter heeft.
Voorts overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] weliswaar als werknemer in dienst was van verdachte maar dat er geen omstandigheden zijn gebleken waaruit blijkt dat hij aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2016 tot en met 21 mei 2017 te Apeldoorn,
in ieder geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2000, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] gepijpt en
/ofafgetrokken;
- zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en
/of
- de penis van die [slachtoffer 1] betast en
/of(al dan niet deels) in de mond genomen
terwijl die [slachtoffer 1] (als leerling-kok) aan de
zorg en/ofopleiding van verdachte was toevertrouwd;
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot en met 22 mei 2017 te Apeldoorn,
in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
één of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, door
- die [slachtoffer 2] over
en/of onderdiens kleding aan diens geslachtsdelen te betasten;
- hem te zoenen en/of
- zogenaamde neukbewegingen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 2] te maken,

terwijl die [slachtoffer 2] (als werknemer) aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen (gelijk aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest) en een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden; een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uur geëist.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit met de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Tevens heeft de raadsman naar voren gebracht dat voor het opleggen van een werkstraf geen beletsels bestaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, als eigenaar van het restaurant waar de slachtoffers werkten, ontucht met hen gepleegd. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit gemaakt. Daarnaast heeft verdachte hiermee op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers en ook hun ouders, in verdachte hadden. Het bewezenverklaarde heeft grote impact gehad op de slachtoffers, zoals is gebleken uit het op de terechtzitting door hen uitgeoefende spreekrecht. De slachtoffers zijn, op hun jonge leeftijd, het vertrouwen in andere mensen kwijtgeraakt. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Verdachte is door een psycholoog onderzocht om te bepalen of er bij hem wellicht sprake is van (verminderde) toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport van 18 december 2017, opgemaakt door [naam 1] . Uit het rapport komt, zakelijk weergegeven, naar voren dat er momenteel bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Ten tijde van de delicten was er wel sprake van een ziekelijke stoornis te weten een aanpassingsstoornis (met een gemengde stoornis van emoties en gedrag) en een stoornis in alcoholgebruik, beide thans in remissie. Verdachte was verminderd in staat zijn wil in vrijheid te bepalen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als matig aangezien detentie een duidelijk afschrikeffect op verdachte heeft gehad. Verder lijkt zijn leefsituatie te zijn gestabiliseerd waardoor er veel beschermende factoren aanwezig zijn. De belangrijkste risicofactoren zijn het beperkte zelfinzicht en probleembesef, de neiging van verdachte de feiten te bagatelliseren en zijn copingmechanismen. Gunstig is dat hij positief staat tegenover een ambulante behandeling.
De rechtbank verenigt zich voor wat betreft de problematiek van verdachte met voormelde conclusies en neemt die over. De rechtbank is daarom van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het opleggen van de straf. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte en zijn procesopstelling waarbij hij uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven en zijn spijt heeft betuigd.
Uit de reclasseringsrapportage van 15 maart 2018 en de door verdachte overgelegde behandelovereenkomst blijkt dat verdachte reeds is begonnen met een dagbehandeling bij [naam 3] . De reclassering acht het van belang dat deze behandeling wordt voortgezet in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal dit advies volgen.
Alles overwegende vindt de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist, hoewel de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan door hem is betoogd, passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1), bijgestaan door mr. D.W. Jansen en de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2), bijgestaan door mr. M.J. Ellenbroek, hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben een bedrag van € 3.500,- gevorderd voor immateriële schade. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] een bedrag van € 14.312,92 gevorderd voor materiële schade (studievertraging, verlies van arbeidsvermogen en reiskosten).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen, met uitzondering van mogelijk toekomstige reiskosten van [slachtoffer 2] , toe te wijzen. Tevens heeft de officier van justitie verzocht dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat een bedrag van € 2.500,-- voor immateriële schade passend is voor beide benadeelde partijen. Verdachte biedt uitdrukkelijk aan om dit bedrag aan de benadeelde partijen te voldoen.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade door [slachtoffer 2] heeft de raadsman naar voren gebracht dat het civielrechtelijke causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade onvoldoende uit de stukken is gebleken.
Beoordeling door de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verdachte heeft uitdrukkelijk aangeboden om aan benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag van € 2.500,- voor immateriële schade te betalen. De rechtbank vindt dit bedrag passend bij de ernst van het bewezenverklaarde feit en het door de benadeelde partij opgelopen psychische letsel. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel nog aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017 ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verdachte heeft ook aan benadeelde partij [slachtoffer 1] uitdrukkelijk aangeboden om een bedrag van € 2.500,- voor immateriële schade te betalen. Nu de vordering tot deze hoogte niet is betwist, dient deze tot dit bedrag te worden toegewezen.
Voor wat betreft de materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat [slachtoffer 2] verlies van arbeidsvermogen heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer 2] heeft, nadat hij vanwege het misbruik was gestopt met werken bij [bedrijf 2] , enige tijd nodig gehad om nieuw werk te zoeken. De rechtbank zal daarom het hierdoor geleden verlies van arbeidsvermogen van € 600,- toewijzen. Ook zal de rechtbank een bedrag van € 47,32 aan proceskosten (reiskosten voor bezoeken aan de advocaat, de officier van justitie en de rechtbank) toewijzen.
De rechtbank zal [slachtoffer 2] in zijn vordering voor wat betreft het gevorderde bedrag voor reiskosten vanwege een eventuele zitting in hoger beroep, niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schade (nog) niet is geleden. Ook zal de rechtbank [slachtoffer 2] in zijn vordering voor wat betreft de studievertraging niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde schade wegens studievertraging levert een onevenredige belasting van het strafgeding op nu niet eenvoudig vast te stellen is dat deze schade voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
Wat betreft het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. Benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De vergoeding voor proceskosten ten bedrage van € 47,32 is daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
377 (driehonderdenzevenenzeventig)dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
365 (driehonderdenvijfenzestig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene- en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie)jaren wordt bepaald;
stelt als
algemenevoorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzonderevoorwaarden dat verdachte:
- zich uiterlijk binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland te [plaats] . Hierna moet verdachte zich gedurende de proeftijd blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen voor zijn problematiek bij Forensische Polikliniek [naam 3] – of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling - zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen met de slachtoffers:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats 2] , [adres 2]
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2001 te [geboorteplaats 3] , [adres 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 legt op een taakstraf gedurende
240 (tweehonderdenveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdentwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 1, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 2.500,- (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van
€ 2.500,- (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 35 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 2, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 3.100,-(éénendertighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op
€ 47, 32 (zevenenveertig euro en tweeëndertig cent);
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van
€ 3.100,-(éénendertighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 41 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Zuil (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn, mr. S.A. van Hoof (rechters) in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher (griffier) en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door brigadier [naam 2] van de politie Oost Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017505651, gesloten op 1 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 94, 96 en 97.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2018.