ECLI:NL:RBGEL:2018:1633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
05/860086-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en haar te vinger. De feiten vonden plaats op 22 februari 2017 in Rheden, waar de verdachte en het slachtoffer in een auto op een afgelegen parkeerplaats werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet vrijwillig waren, gezien het leeftijdsverschil en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die op dat moment 15 jaar oud was en bekend stond als beïnvloedbaar en kwetsbaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, en dat de verklaring van het slachtoffer steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder DNA-materiaal. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/860086-17
Datum uitspraak : 12 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2017 te Rheden, in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en/of één van zijn vingers in haar vagina te brengen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer] door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en één van zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] te brengen. Volgens de officier van justitie moeten deze handelingen als ontuchtig worden aangemerkt. Zij heeft daarbij onder meer gewezen op het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , het verschil in sociaal-emotionele ontwikkeling tussen hen, de plek waar de handelingen hebben plaatsgevonden, te weten in een auto op een afgelegen parkeerplaats en tot slot op het feit dat de handelingen hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van een voor [slachtoffer] onbekende jongen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze onbetrouwbaar is. Zij heeft aanvankelijk verklaard dat de seks vrijwillig was en heeft pas later, wellicht beïnvloed door de vragen van de verbalisanten, verklaard dat het niet vrijwillig was. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu de seksuele handelingen geen ontuchtig karakter hebben. De seks heeft vrijwillig plaatsgevonden, het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] is gering en er is sprake geweest van normale seksuele handelingen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gevingerd, nu de verklaring van [slachtoffer] op dit punt niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen grond aanwezig is om de verklaring van aangeefster uit te sluiten van het bewijs. Haar verklaring vindt in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen, waarop hierna verder zal worden ingegaan.
Verdachte en [slachtoffer] hebben op 22 februari 2017 geslachtsgemeenschap gehad op de achterbank van een auto die geparkeerd stond op een parkeerplaats in Rheden. De neef van verdachte zat op dat moment op de bijrijdersstoel. Verdachte was toen 18 jaar oud en [slachtoffer] 15 jaar. [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar ook heeft gevingerd. [3] Verdachte ontkent dit, maar de rechtbank heeft geen reden om de verklaring van aangeefster op dit punt niet te volgen. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door het feit dat onder de nagels van de rechterhand van verdachte DNA-materiaal van [slachtoffer] is aangetroffen. [4]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer] in de gegeven omstandigheden een ontuchtig karakter had, als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr). Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de reikwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Zoals uit de hiervoor bedoelde wetsgeschiedenis blijkt, heeft de wetgever bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , die ten tijde van het tenlastegelegde respectievelijk 18 en 15 jaar oud waren, niet gering is. Verder hadden verdachte en [slachtoffer] geen affectieve relatie met elkaar. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij in het verleden een relatie heeft gehad met [slachtoffer] , weet hij zowel bij de politie als ter zitting niets over [slachtoffer] of die relatie te vertellen. Voorts heeft hij verklaard dat ze nadien geen contact meer hebben gehad. [5] [slachtoffer] verklaart dat ze verdachte kende van haar vorige school. Er is echter nooit sprake geweest van verkering of een relatie. [6]
Op de telefoon van verdachte zijn de volgende berichten aangetroffen, verstuurd en ontvangen door verdachte op 22-2-2017 tussen 19.37 en 19:42, dus kort voordat de politie hem met [slachtoffer] in de auto aantrof:
Ve: ‘raad waar ik ben hahhaa’
Ve: ‘bij iemand van [naam] haha’
Ander: ‘ [slachtoffer] ’
Ve: ‘ja hahaha’
Ander: ‘haham aak is foto’
Ve: ‘wil je haar zien’
Ander: ‘maak van haar gezicht’
Ander: ‘is ze lekkerder geworden’
Ve: ‘hahah zelfde’
Ve: ‘alleen grotere as hahah’
Ander: ‘stuur van haar kop’
Ve: ‘ze neuk hahah’ [7]
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte seksuele bedoelingen had bij de ontmoeting met [slachtoffer] . Dit terwijl zij al lange tijd geen contact met elkaar hadden en zij nooit een affectieve relatie met elkaar hebben gehad.
De rechtbank overweegt verder dat, naast het niet geringe leeftijdsverschil, de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] ook om de volgende redenen niet gelijkwaardig was. Op het moment dat de politie de auto met daarin verdachte en [slachtoffer] controleert en [slachtoffer] haar naam opgeeft, gaan bij een van de verbalisanten direct bellen rinkelen. Het is haar ambtshalve bekend dat [slachtoffer] beïnvloedbaar en derhalve erg kwetsbaar is. Zij is een meisje met veel problemen en zit op een school voor speciaal onderwijs. Ook heeft de verbalisant gehoord dat [slachtoffer] in het verleden betrokken is geweest bij een verkrachtingszaak. [8]
Tot slot wijzen de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden er op dat deze niet vrijwillig zijn geweest. De seksuele handelingen vonden plaats op de achterbank van een auto, op een afgelegen parkeerplaats, terwijl de neef van verdachte voorin de auto zat.
De politie ziet de auto waarin verdachte en [slachtoffer] blijken te zitten geparkeerd staan. Ze zien dat de ramen geheel beslagen zijn. Ze hebben het idee dat er mensen in de auto zitten die seks met elkaar hebben en om zeker te weten dat het goed met ze gaat, willen ze een praatje gaan maken met de inzittenden. Vlak voordat ze bij het voertuig staan, rijdt dit weg. Ze rijden er achteraan en na het geven van een stopteken, kunnen ze het voertuig alsnog controleren. Ze zien dan een meisje, naar later blijkt [slachtoffer] , stilletjes achterin zitten met de capuchon van haar jas verder over haar hoofd getrokken. Zij heeft een jas over haar benen. Een van de verbalisanten ziet een dames slipje op de passagiersstoel liggen en ziet dat [slachtoffer] met ontbloot onderlichaam zit. Ze vertelt dat ze de ene jongen kende van haar oude school en dat ze de andere jongen niet kende. Aanvankelijk vertelt [slachtoffer] dat ze vrijwillig seks heeft gehad met verdachte. Omdat de politie anders vermoedt, vragen zij door en na veel doorvragen vertelt [slachtoffer] uiteindelijk dat ze gedwongen was en dat ze geen seks wilde. [9]
Ook in haar aangifte heeft aangeefster verklaard dat zij meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat zij niet wilde. [10]
Gelet op al deze omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van vrijwillige seks tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan seksuele handelingen die een ontuchtig karakter hebben.
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtig handelen met de destijds 15-jarige [slachtoffer] , bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 februari 2017 te Rheden,
in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
één of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en
/oféén van zijn vingers in haar vagina te brengen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en indien noodzakelijk een ambulante behandelverplichting, en daarnaast tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte first offender is. Daarnaast is verdachte nog jong en betreft het een oud onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft de rechtbank gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 februari 2018, en een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 20 maart 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer. Deze ontuchtige handelingen hebben eruit bestaan dat verdachte geslachtsgemeenschap heeft gehad met haar en dat hij haar heeft gevingerd, terwijl zij dit niet wilde. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Hij heeft zich op een afgelegen parkeerplaats op de achterbank van een auto aan haar vergrepen, terwijl zijn neef voorin de auto zat. Dit is zeer ingrijpend voor het slachtoffer en het moet vernederend zijn geweest dat er een voor haar onbekende jongen bij zat die niet ingreep. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en kennelijk niet nagedacht over de gevolgen van zijn gedrag. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zal de rechtbank deze straf voor een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk opleggen. Deze straf is aanzienlijk hoger dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank vindt het enkel opleggen van een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doen aan de ernst van het feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van 3 jaren verbinden.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van de meldplicht, de verplichting om zich te laten onderzoeken en, indien noodzakelijk, een behandelverplichting, zoals is geadviseerd door de reclassering.
Ten aanzien van het beslag
Nu zowel de officier van justitie als de raadsvrouw zich niet heeft uitgelaten over de inbeslaggenomen kassabon en de rechtbank van oordeel is dat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, zal de rechtbank overgaan tot teruggave de inbeslaggenomen kassabon aan de rechthebbende.
7b. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.039,22.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2017. Zij heeft ook verzocht de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het beoordelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsvrouw merkt op dat niet valt uit te sluiten dat een eerdere verkrachting van het slachtoffer een rol speelt bij de bepaling van de hoogte van de vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is er geen medische informatie overgelegd. Daarnaast is het plaatsen van het feit in categorie 3 onvoldoende onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het gevorderde bedrag wegens materiële schade overweegt de rechtbank dat een gedeelte van € 32,60 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde misdrijf en daaraan ook in het geheel is toe te rekenen. Een gedeelte van € 6,62 wegens reiskosten naar advocaat en de zitting kan worden beschouwd als gemaakte proceskosten.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Aan de wettelijke vereisten voor toekenning van smartengeld is voldaan. Gelet op de aard en de ernst van verdachtes schadeveroorzakende gedragingen en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, getuige hetgeen in de vordering met bijlagen is vermeld, acht de rechtbank naar billijkheid in elk geval een bedrag van € 3.000,00 aan smartengeld toewijsbaar. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen en zich beperkt tot (voor zover thans in te schatten) het deel van de schade dat in elk geval aan verdachte valt toe te rekenen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde aan immateriële schade acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu voor de behandeling van dat deel van de vordering een andere onderbouwing nodig is. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen om het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij aan de Staat te voldoen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 februari 2017, zijnde de datum van het bewezenverklaarde feit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
5 maanden niet ten uitvoer zal worden
gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden
voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
4. zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, tussen 09.00 en 11.00 uur, zal melden bij Reclassering Nederland (Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem, 088-8041401) en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang de instelling dat noodzakelijk vindt;
5. zich zal laten onderzoeken en zich indien nodig zal laten behandelen bij forensische psychiatrische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving
van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
(artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
beveeltdat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht.
 gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, aan de rechthebbende, te weten: de kassabon.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Wijst de vordering ten dele toe
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan verdachte
  • bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. S.H. Keijzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.J.A. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017084753, gesloten op 27 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. Het bewijs is tevens te vinden het proces-verbaal met nummer PL0600-2017440434, opgemaakt door de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, gesloten op 30 oktober 2017. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2018; proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 59 en 61.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 62.
4.NFI-rapport d.d. 30 juni 2017 met zaaknummer 2017.04.12.202, p. 2, zoals opgenomen bij het proces-verbaal met nummer PL0600-2017440434.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 116.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 64.
7.What’s app berichten, p. 95-97.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49-50.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49-51.
10.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.62.