ECLI:NL:RBGEL:2018:1632

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
6548414 CV EXPL 17-5988
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verschuldigde premie na beëindiging aansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap N.V. Univé Schade en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij, Univé, vorderde betaling van een verschuldigde premie van € 362,94, vermeerderd met wettelijke rente, na beëindiging van de aansprakelijkheidsverzekering van de gedaagde. Univé stelde dat de verzekering was beëindigd vanwege wanbetaling en dat de gedaagde in gebreke was gebleven met het betalen van de premies over een bepaalde periode.

De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij de auto waarvoor de verzekering was afgesloten, op 14 december 2016 had verkocht. Hij overhandigde bewijsstukken, waaronder een overzicht uit het kentekenregister en een groene kaart, waaruit bleek dat de auto op naam van een derde was gezet. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde vanaf de verkoopdatum geen eigenaar of houder van de auto meer was en dat er derhalve geen civiele aansprakelijkheid meer op hem rustte. Dit leidde tot de conclusie dat er geen risico was gelopen door de verzekeraar, Univé, en dat er op basis van artikel 7:938 lid 1 BW geen premie verschuldigd was.

De kantonrechter wees de vordering van Univé af en stelde dat Univé de proceskosten moest dragen, welke op nihil werden vastgesteld, aangezien de gedaagde in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over verzekeringspremies en de voorwaarden waaronder deze verschuldigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 6548414 CV EXPL 17-5988
Afschrift aan: beide partijen
Verzonden d.d.
vonnis d.d. 28 maart 2018 van de kantonrechter
in de zaak van
de naamloze vennootschap N.V. Univé Schade,
gevestigd te Assen,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Univé en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 december 2017,
- de conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
1.2
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

[gedaagde] heeft bij Univé een aansprakelijkheidsverzekering voor zijn auto afgesloten. Univé heeft bij brief van 8 mei 2017 aan [gedaagde] laten weten dat de verzekering met ingang van
27 mei 2017 wordt beëindigd vanwege wanbetaling.

3.De vordering en het verweer

3.1
Univé vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Univé te betalen de verschuldigde som van € 362,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom gerekend vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Univé legt, bezien tegen de achtergrond van voormelde feiten en voor zover van belang, aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met tijdige voldoening van de verschuldigd geworden premies. Over de periode van 29 januari 2017 tot en met 28 juni 2017 zijn de premies vervallen van in totaal € 304,97. [gedaagde] is hierover de wettelijke rente verschuldigd, vanaf 1 juli 2017 tot 15 december 2017 berekend op € 2,61.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing, op welk verweer zo nodig in het navolgende zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is de premies over de periode na de door hem gestelde verkoop van zijn auto aan Univé te betalen.
4.2
[gedaagde] heeft gesteld dat hij de auto op 16 december 2016 heeft verkocht.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een overzicht uit het kentekenregister van de RDW overgelegd, waaruit blijkt dat op 14 december 2016 de auto op een andere naam, die van [naam], is gezet. Ook heeft [gedaagde] een groene kaart op naam van [naam] in het geding gebracht, waarop ASR als verzekeraar is genoemd en als ingangsdatum van de geldigheid 14 december 2016 is vermeld. De kantonrechter gaat ervan uit dat de door [gedaagde] genoemde datum van 16 december 2016 daarom op een vergissing berust en dat hij heeft bedoeld te stellen dat hij de auto op 14 december 2016 heeft verkocht. Univé heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist; de enkele verwijzing naar de correspondentie tussen partijen waaruit blijkt dat door haar aan [gedaagde] is verzocht een vrijwaringsbewijs te overleggen aan welk verzoek [gedaagde] niet heeft kunnen voldoen, is onvoldoende. Er moet daarom worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat op 14 december 2016 de auto door hem is verkocht (aan [naam]).
4.3
[gedaagde] was dus vanaf 14 december 2016 geen eigenaar meer van de auto. Hij was evenmin houder van de auto omdat het kenteken vanaf die datum op naam van [naam] stond en dat [gedaagde] anderszins houder van de auto was is niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat vanaf dat moment op [gedaagde] geen civiele aansprakelijkheid meer rustte ex artikel 185 WVW voor met de auto toegebrachte schade.
4.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:938 lid 1 BW is geen premie verschuldigd indien in het geheel geen risico is gelopen door de verzekeraar of de tot uitkering gerechtigde.
4.4.1
Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt, dat door [gedaagde] geen risico is gelopen.
4.4.2
Ook Univé heeft na de verkoop tot aan het moment dat de verzekeringsovereenkomst door haar is beëindigd geen risico meer gelopen.
In artikel 12 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) is bepaald dat de verzekering met betrekking tot een motorrijtuig dat een kenteken behoeft, eindigt, wanneer de verplichting tot verzekering op een ander overgaat. Door Univé is niet gesteld dat van deze bepaling in de verzekeringsovereenkomst is afgeweken, zodat deze hoofdregel tussen partijen geldt.
De verplichting tot verzekering rust ingevolge het bepaalde in artikel 2 WAM op de bezitter en de kentekenhouder van de auto. Door Univé is niet betwist dat dit vanaf 14 december 2016 [naam] was. Hieruit volgt dat de verzekering van [gedaagde] op dat moment is geëindigd.
De verplichtingen van Univé ten opzichte van een eventuele benadeelde zijn ook geëindigd vanaf het moment dat voor de auto een nieuwe WAM-verzekering van kracht is geworden. Dat [naam] voor de auto per 14 december 2016 een dergelijke verzekering (bij ASR) heeft afgesloten, is evenmin door Univé betwist. Dit betekent dat ook vaststaat dat Univé niet het na-risico als bedoeld in artikel 13 WAM heeft gelopen.
4.5
Omdat noch [gedaagde], noch Univé enig risico heeft gelopen vanaf 14 december 2016 heeft Univé geen recht op premie. Dat [gedaagde] niet de melding zou hebben gedaan als bedoeld in artikel 12 WAM is niet relevant. Uit het voorgaande volgt dat het antwoord op de vraag of [gedaagde] wel of niet heeft opgezegd of aan Univé heeft doorgegeven de verzekering te willen schorsen, evenmin van belang is voor de beoordeling van het geschil zodat hierop verder niet wordt ingegaan.
De vordering van Univé zal dus worden afgewezen.
4.6
De door partijen aangevoerde argumenten, die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.7
Univé wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Aangezien [gedaagde] in persoon procedeert en is gesteld noch gebleken van door haar gemaakte kosten als bedoeld in artikel 238 Rv, zullen die worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vordering van Univé af;
5.2
veroordeelt Univé in de kosten van deze procedure, welke worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.
(ldj)