ECLI:NL:RBGEL:2018:1572

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
05/800041-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier jongens voor openlijke geweldpleging op de Mandelabrug in Arnhem

Op 9 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland vier jongens van 15 tot 17 jaar veroordeeld voor openlijke geweldpleging op de Nelson Mandelabrug in Arnhem, gepleegd op 2 april 2017. De jongens stonden in de nacht op de brug toen twee mannen langsliepen. Na een woordenwisseling ontstond er een vechtpartij waarbij een van de mannen, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder het verlies van vijf voortanden. De rechtbank oordeelde dat de jongens in vereniging geweld hebben gepleegd, wat resulteerde in werkstraffen variërend van 80 tot 160 uur. De rechtbank concludeerde dat het geweld openlijk en in vereniging was gepleegd, en dat de bijdrage van de verdachte aan het geweld voldoende was om hem schuldig te verklaren. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat hij zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank achtte het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel, wat de strafmaat beïnvloedde. De rechtbank legde een werkstraf op van 160 uur, met aftrek van de tijd in voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer : 05/800041-17
vonnis op tegenspraak van de meervoudige kamer voor kinderstrafzaken d.d. 9 april 2018
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2017 en 26 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op
of aan de openbare weg, de Nelson Mandelabrug, in elk geval op of aan een
openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het slaan - al dan niet - met een hard voorwerp tegen de mond, althans in het gezicht van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf afgebroken, dan wel ernstig beschadigde voortanden, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Nelson Mandelabrug, in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het duwen, schoppen, trappen, slaan en/of stompen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] ;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 26 maart 2018 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. C.P. Dronkers, heeft ter terechtzitting zijn eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2), als gevolg waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie stelt verder dat ten aanzien van feit 1 niet kan worden bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 1] met een hard voorwerp heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich weliswaar schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 1] (feit 1), maar dat dit geweld geen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat [verdachte] daarvan moet worden vrijgesproken. Immers is het afbreken van vijf tanden niet zonder meer als zodanig te kwalificeren. Bovendien heeft niemand geslagen met een hard voorwerp.
Ten aanzien van het tezamen en in vereniging plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] (feit 2), heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De aanleiding
Op 2 april 2017 lopen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de Nelson Mandelabrug in Arnhem. [2] Zij komen daar [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
(hierna: de groep)tegen. [3] [naam 1] is de vijfde jongen van de groep. De strafzaak tegen hem is geseponeerd. Naar aanleiding van een opmerking uit die groep wordt tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de groep over en weer gescholden. [4] Terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na deze scheldpartij doorlopen, fietst [verdachte] achter ze aan. [5] Terwijl [verdachte] naast de mannen fietst, kijkt hij heel lang. [6]
[verdachte] stapt vervolgens van zijn fiets af en gaat op een kleine afstand breed en stoer tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan. Hij zegt tegen hen: “wat is er dan? Loop door!” [medeverdachte 3] kan dit op ongeveer tien meter afstand nog verstaan. [7] [slachtoffer 2] vindt dat [slachtoffer 1] op dat moment verbaal en fysiek agressief wordt benaderd door de jongen die achter hen aan is gefietst
(hierna: [verdachte] ). Hij duwt daarop als eerste [verdachte] bij [slachtoffer 1] weg, om hem tegen [verdachte] te beschermen. [8] [verdachte] wordt als eerste aangevallen door de blonde man
(hierna: [slachtoffer 2] ). [9] Op dat moment rennen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar [verdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en trekken hen uit elkaar. [10] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden hierdoor ook bij elkaar weggetrokken. [11]
De vechtpartij
[slachtoffer 2] wordt op dat moment door drie jongens vastgepakt, geslagen en geschopt. Dit gebeurt met de vuist en met de vlakke hand. [slachtoffer 2] wordt over zijn hele lichaam geraakt en valt hierdoor op de grond. Het slaan en schoppen blijft doorgaan terwijl [slachtoffer 2] op de grond ligt. [medeverdachte 2] duwt de man die [verdachte] als eerste heeft geduwd
(hierna: [slachtoffer 2] )weg. Hij trapt ook [slachtoffer 2] , waarbij hij hem raakt. [12] [medeverdachte 1] duwt één van de mannen weg. Hij doet dit door hem met beide handen vast te pakken en hem aan de kant te trekken. Hij trapt de andere man. [13] [medeverdachte 3] geeft [slachtoffer 2] een paar klappen. [14] [verdachte] slaat de andere man, niet de blonde
(hierna: [slachtoffer 1] ), met de vuist in het gezicht, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] op de grond valt. [verdachte] hoort dat [slachtoffer 1] zegt dat hij zijn tanden is verloren. [15]
[slachtoffer 1] voelt dat het bloed over zijn handen heen uit zijn mond stroomt. Hij voelt dat zijn boventanden weg zijn. [slachtoffer 1] roept: “ [slachtoffer 2] , mijn tanden zijn weg!”. [16] Hierop rent de groep jongens weg. [17] [slachtoffer 2] rent op dat moment achter de groep aan. [18] [medeverdachte 3] draait zich om en geeft de man die nog achter hen aanrent – [slachtoffer 2] – nog een duw met zijn beide handen tegen één van zijn schouders. [medeverdachte 1] komt terug en duwt [slachtoffer 2] weg van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] gooit ook nog een fiets tegen de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer 2] aan, waardoor [slachtoffer 2] op de grond valt. Hierdoor kunnen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] weg komen en eindigt het gevecht. [19]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat op de Nelson Mandelabrug in Arnhem een gevecht heeft plaatsgevonden tussen meerdere personen. Het gepleegde geweld kan daarbij worden gedefinieerd als openlijk geweld. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een voldoende bijdrage aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meerdere gewelddadige handelingen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] een voldoende bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Zijn bijdrage hieraan bestaat met name uit het geven van een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt verder vast dat, ondanks de keuze van de officier van justitie voor het ten laste leggen van het incident in twee afzonderlijke feiten – te weten openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] (feit 1) en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] (feit 2) – uiteindelijk sprake is geweest van één vechtpartij, waarbij aan de ene zijde vier jongens waren betrokken en aan de andere zijde twee mannen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van openlijk geweld tegen zowel [slachtoffer 1] (feit 1) als [slachtoffer 2] (feit 2).
Het letsel van [slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het letsel van [slachtoffer 1] moet worden gekwalificeerd als “zwaar lichamelijk letsel”. De rechtbank merkt het volgende daarover op.
[slachtoffer 1] voelt bloed uit zijn mond over zijn handen stromen en bemerkt dat zijn boventanden weg zijn. Uit de letselverklaring, opgesteld door forensisch arts [naam 2] , volgt dat het letsel van [slachtoffer 1] meer specifiek bestaat uit een bloeduitstorting van beide lippen, een scheurverwonding van slijmvlies en van de spier in de bovenlip en het verlies van vijf voortanden, met daarbij een beschadiging aan de tandkassen, waarvoor een bottransplantatie noodzakelijk is. Na deze bottransplantatie wordt een genezingsduur van 3 tot 4 maanden verwacht. Vervolgens moeten drie implantaten worden geplaatst die binnen 2 tot 3 maanden moeten integreren met het omliggende bot. Tot slot zal de eigen tandarts een boven structuur van kronen en bruggen gaan aanbrengen. [20] Er is aldus sprake van blijvend verlies van de oorspronkelijke tanden, waarvoor vaste tandprothesen moeten worden geplaatst. [21]
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt verder dat [slachtoffer 1] ten tijde van de terechtzitting op 26 maart 2018 – bijna een jaar na het feit – nog steeds geen vaste tandprothesen zijn geplaatst, waardoor hij nog steeds problemen ondervindt met onder andere eten en drinken. [22]
Een jaar na het feit ondervindt [slachtoffer 1] nog steeds hinder in de uitoefening van zijn normale bezigheden. Hij heeft inmiddels al twee operaties moeten ondergaan en hoopt dat de definitieve tandprothesen op korte termijn kunnen worden geplaatst. Er is sprake van blijvend verlies van zijn oorspronkelijke tanden. Bij deze langdurige gevolgen, doordat ook de tandkassen zijn aangetast en bottransplantatie noodzakelijk is, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Ontstaan van het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] (feit 1)
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden hoe het letsel van [slachtoffer 1] is ontstaan. Behoudens wat aangevers en verdachten zelf hebben verklaard over de aanwezigheid van een betonschaar bij de vechtpartij, heeft niemand van hen verklaard dat ook daadwerkelijk met een betonschaar is geslagen. Bovendien bevinden zich in het onderliggende dossier verder geen camerabeelden of verklaringen van ooggetuigen die de vechtpartij hebben gezien. De rechtbank kan dan ook niet met de benodigde mate van zekerheid vaststellen dat [slachtoffer 1] is geslagen met een betonschaar of met een ander hard voorwerp. De vraag is of dit letsel ook kan zijn ontstaan door een harde vuistslag van [verdachte] in het gezicht van [slachtoffer 1] .
In het rapport van het Forensisch geneeskundig onderzoek van forensisch arts [naam 3] van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) wordt de conclusie getrokken dat het ‘waarschijnlijker’ is dat [slachtoffer 1] het zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door één slag met een, doorgaans harde en zware, betonschaar, waarmee veel meer energieoverdracht kan plaatsvinden, dan door één slag met een doorgaans minder harde blote vuist, nu er een aanzienlijke krachtsinwerking nodig is om het letsel op te lopen. De rechtbank stelt vast dat de door het NFI gehanteerde classificatie (‘waarschijnlijker’) en de daaraan door het NFI gekoppelde ordegrootte van bewijskracht relatief zwak is. Het NFI hanteert bij dit soort onderzoeken immers een schaal met zes categorieën oplopend van ‘ongeveer even waarschijnlijk’ tot ‘extreem veel waarschijnlijker’. De categorie ‘waarschijnlijker’ heeft op deze oplopende schaal te gelden als derde categorie.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat bij de berekening van genoemd waarschijnlijkheidsoordeel de volgende feiten en omstandigheden niet zijn meegenomen.
Nadat [verdachte] [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen, hoort hij [slachtoffer 1] zeggen dat hij zijn tanden is verloren. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij direct na de vechtpartij allemaal bloed op zijn rechterhand had en dat dit kwam door de tanden van de man. [23] [verdachte] is met de verwondingen aan zijn hand in het ziekenhuis geweest. Daar werd geconstateerd dat zijn rechterhand fors gezwollen was en enkele wondjes zichtbaar waren op de handrug, met name tussen de knokkels van de middelvinger en de pink. [24] Dit letsel is ook zichtbaar op de foto’s die de dag na de vechtpartij door de verbalisanten van de hand van [verdachte] zijn genomen. [25]
[verdachte] heeft verder verklaard dat hij vanaf zijn negende levensjaar kickbokst. Hij doet dit zo’n vijf keer in de week. [26] De rechtbank concludeert op grond hiervan dat [verdachte] een geoefend vechtsporter is.
De forensisch arts [naam 2] is bij zijn getuigenverhoor met deze informatie geconfronteerd en kwam tot de volgende conclusie:
´Het letsel moet zijn toegebracht door een zware mechanische kracht. De zwaarte kan liggen in een voorwerp waarmee wordt geslagen, maar kan ook in de explosieve kracht achter een vuist zitten. Als dat in dit geval zo is dan heeft die vuistslag een andere betekenis dan normaal. Daarmee bedoel ik dat ongetrainde of ongeoefende mensen dit soort kracht niet kunnen uitoefenen. (…) Bij een geoefende vechter zit het letsel tussen wijs- en middelvinger en op het verloop tussen deze twee vingers op de handrug. (…) Een geoefend vechter slaat als het ware rechtdoor en kan daarmee een grotere kracht ontwikkelen dan een ongeoefende vechter, die de kracht van de klap zelf opvangt en daardoor niet rechtdoor slaat. Als ik kijk naar de foto’s die u mij toont van de hand van de verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) en ervan uitgaande dat het letsel dat daarop te zien is, is veroorzaakt door het toebrengen van een slag, dan is de klap vol op de hand opgevangen. Ik vind het in dit geval aannemelijk, ervan uitgaande dat de verdachte die zegt te hebben geslagen een geoefend vechtsporter is, dat het letsel kan zijn veroorzaakt door een vuist.’ [27]
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] is ontstaan door de vuistslag van [verdachte] .
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het slaan met een hard voorwerp dan ook niet bewezen. De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Eindconclusie
De rechtbank acht, op grond van al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (feit 2), terwijl dat geweld ten aanzien van [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (feit 1) ten gevolge heeft.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks2 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op
of aande openbare weg, de Nelson Mandelabrug,
in elk geval op of aan een openbare wegin vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het slaan
- al dan niet - met een hard voorwerptegen de mond
, althans in het gezichtvan die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf afgebroken
, dan welernstig beschadigde voortanden,
althans enig lichamelijk letselvoor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op
of omstreeks2 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op
of aande openbare weg, de Nelson Mandelabrug,
in elk geval op of aan een openbare wegin vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het duwen, schoppen, trappen, slaan en
/ofstompen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] ;

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Ten aanzien van feit 2:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

6.De strafbaarheid van de feiten

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, gedaan en verzocht om [verdachte] te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het eerste fysieke contact vanuit [slachtoffer 2] kwam. Dit was een wederrechtelijke aanranding waaraan [verdachte] zich niet kon onttrekken en waartegen hij zichzelf mocht verdedigen. [verdachte] heeft bovendien uit angst geslagen, omdat hij erg bang en in paniek was. Het enkele achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan fietsen door [verdachte] , is onvoldoende om aan te nemen dat hij zelf de confrontatie heeft opgezocht. Dit staat dus niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces moet worden afgewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [verdachte] zelf de confrontatie heeft opgezocht. Er was aldus geen sprake van een wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf waartegen hij zichzelf mocht verdedigen.
Beoordeling door de rechtbank
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt, ten aanzien van de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake was van noodweer, op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende relevante feiten en omstandigheden vast. Hierbij gaat de rechtbank vooral uit van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , nu zij consistent hebben verklaard en deze verklaringen grotendeels door [medeverdachte 3] worden bevestigd.
Zoals reeds is vastgesteld ontstaat naar aanleiding van een opmerking uit de groep van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een scheldpartij tussen hen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onttrekken zich aan deze situatie door verder te lopen.
Ondanks de door de scheldpartij ontstane spanningen tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de groep fietst [verdachte] achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. Terwijl hij naast hen fietst kijkt hij heel lang. [verdachte] stapt van zijn fiets af en loopt in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tot hij op een kleine afstand tegenover hen staat. [verdachte] gaat “breed en stoer” staan. Hij zegt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] : “Wat is er dan? Loop door!” Hij zegt dit hard, want [medeverdachte 3] kan hem op ongeveer tien meter afstand nog verstaan. [slachtoffer 2] vindt dat [slachtoffer 1] op dat moment verbaal en fysiek agressief benaderd wordt door [verdachte] . Hij duwt daarop [verdachte] bij [slachtoffer 1] weg, omdat hij ruimte wil creëren voordat het echt zal escaleren. Na deze duw escaleert het echter alsnog direct. Volgens [slachtoffer 2] zien de jongens zijn duw kennelijk als een aanval.
[medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat volgens hem alleen gescholden zou zijn, indien [verdachte] niet naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe zou zijn gefietst.
Beroep op noodweer
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [verdachte] en dus evenmin van een situatie waarin verdediging van [verdachte] gerechtvaardigd was.
De rechtbank overweegt daartoe dat [verdachte] zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ondanks de voorafgaande irritaties en gespannen verhouding tussen hen, opnieuw heeft opgezocht. Dit deed hij door, na de eerdere scheldpartij, achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te fietsen, lang te kijken, breed en stoer voor hen te gaan staan en hard te roepen “wat is er dan? Loop door!” [verdachte] benaderde [slachtoffer 1] daarmee verbaal en fysiek agressief, en wel zodanig dat [slachtoffer 2] het gevoel kreeg dat hij [slachtoffer 1] moest beschermen en hij [verdachte] een duw gaf. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] deze duw van [slachtoffer 2] dan ook zelf heeft uitgelokt door hem en [slachtoffer 1] te blijven provoceren. De rechtbank onderschrijft hiermee het vermoeden van [medeverdachte 3] , dat de scheldpartij niet zou zijn geëscaleerd in een gevecht indien [verdachte] niet achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan was gefietst.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de voormelde gedragingen van [verdachte] die aan de duw door [slachtoffer 2] zijn voorafgegaan in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces van [verdachte] .
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en op noodweerexces.
De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het tenlastegelegde – met uitzondering van het slaan met een hard voorwerp – zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het [verdachte] is die [slachtoffer 1] door een vuistslag het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Verder geldt als strafverzwarende omstandigheid dat de feiten gepaard zijn gegaan met discriminerende uitlatingen over de geaardheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Tot slot moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden, het feit dat [verdachte] geen strafblad heeft en de impact die de media-aandacht voor deze zaak op hem heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging dat de eis van de officier van justitie gematigd moet worden. Daartoe is aangevoerd dat voor zover de woorden ‘homo’ en ‘flikker’ al zijn gebruikt, deze niet als discriminerend zijn aan te merken. Aannemelijk is dat deze woorden tussen de jongens onderling zijn gebruikt, nu dit in de huidige maatschappij regelmatig gebeurt door jongeren. Bovendien zou de straf voor een belediging met deze woorden een geldboete opleveren van 150 euro. In dit perspectief is de verhoging van de officier van justitie met het oog op een discriminatoir aspect buitensporig hoog. Verder stellen zowel de Hoge Raad als de Europese Commissie dat in de strafmaat geen rekening mag worden gehouden met feiten die niet op de tenlastelegging staan. Tot slot dient in aanmerking te worden genomen dat [verdachte] geen strafblad heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- een plan van aanpak van de Jeugdreclassering van 17 mei 2017;
- een voorlichtingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 maart 2018;
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 februari 2018.
De feiten
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de nacht van 2 april 2017 op de Nelson Mandelabrug in Arnhem schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hierbij heeft de groep geduwd, geslagen en geschopt. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] daarbij een keiharde vuistslag gegeven waardoor [slachtoffer 1] vijf tanden is kwijtgeraakt. Doordat ook de tandkassen beschadigd zijn, heeft [slachtoffer 1] al 2 ingrijpende operaties moeten ondergaan. Hij heeft nog steeds geen implantaten. In zijn slachtofferverklaring heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat hij als gevolg van de mishandeling ook kampt met psychische klachten, waarvoor hij hulp heeft gezocht. Het geweld dat zich heeft voorgedaan is zinloos en heeft aldus een grote impact gehad op de slachtoffers.
Het motief
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de groep jongens – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] – geen strafbare feiten die verband houden met discriminatie, ten laste heeft gelegd. Het gemaakte verwijt op de dagvaarding is openlijke geweldpleging, zonder bijvoorbeeld belediging of discriminatie. Bij het bepalen van de strafmaat kan echter relevant zijn wat de context is waarin het geweld heeft plaatsgevonden. In die zin is begrijpelijk dat partijen zijn ingegaan op de vraag of homohaat als doelbewust motief voor de ruzie kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt in dat kader allereerst vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanaf het begin te kennen hebben gegeven dat zij in hun beleving in elkaar zijn geslagen wegens hun geaardheid. Zij baseren dit hoofdzakelijk op de omstandigheid dat zij aan het begin van het conflict zijn uitgescholden met woorden als ‘homo’s’ en ‘flikkers’. De rechtbank acht aannemelijk dat vanuit de groep is gescholden met woorden die raken aan de geaardheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Met het gegeven dat vanuit de groep tijdens de ruzie is gescholden met woorden als ‘homo’s’ en ‘flikkers’ staat echter nog niet vast dat de ruzie is ontstaan
omdat[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] homoseksueel zijn. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de groep er doelbewust op uit was om ruzie te zoeken met homo’s en deze zodoende in elkaar te slaan. Veel eerder komt uit het dossier het beeld naar voren dat de bewuste nacht ruzie is ontstaan tussen twee volwassen mannen – [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – die net uit waren geweest en over de brug naar huis liepen en een groep zeer onvolwassen jongens – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] – die op straat zwierven en voorbijgangers lastig vielen. [verdachte] heeft het initiatief genomen om na de eerste verbale aanvaring achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te fietsen en hen bijdehand en irritant aan te spreken. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben hem niet tegengehouden maar zijn meegegaan in de escalatie die toen plaatsvond. De rechtbank zal het discriminatoire aspect – anders dan de officier van justitie – dan ook niet meenemen in de bepaling van de strafmaat.
In de media is aan deze zaak uitgebreid aandacht besteed. Deze aandacht heeft vaak bestaan uit speculaties over de toedracht (wel of geen betonschaar) en het motief van het geweld (wel of geen homohaat). Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat het gebeuren impact heeft gehad op alle betrokkenen, zowel op de verdachten als de slachtoffers. De rechtbank ziet evenwel geen reden om het effect van deze aandacht mee te nemen in de bepaling van de strafmaat. Verdachte was immers in het holst van de nacht met een groep jongens op straat, waarbij een van die jongens zelfs een betonschaar bij zich had om met elkaar fietsen te gaan stelen. Dit is het kader waarbinnen de openlijke geweldpleging uiteindelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet de media-aandacht als een van de gevolgen van de keuzes die de groep in de nacht van 2 april 2017 heeft gemaakt.
Motivering van de straf
Naast de ernst van de feiten weegt de rechtbank in het voordeel van [verdachte] het volgende mee. [verdachte] heeft geen strafblad. Na dit feit heeft [verdachte] in een vrijwillig traject begeleiding gehad van de jeugdreclassering. Dit traject is goed verlopen. [verdachte] en zijn moeder hebben zich actief ingezet om meer zicht en duidelijkheid te verkrijgen. [verdachte] heeft zijn schooldiploma behaald en is aan een vervolgopleiding begonnen. Hij vult zijn tijd momenteel vooral met school, werk en sporten. De jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zien geen noodzaak om het contact met [verdachte] te handhaven, nu het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Het advies van de Raad is dan ook om te volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf. De rechtbank zal dit advies van de Raad overnemen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , de ernst van de feiten, waarbij één van hen door [verdachte] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, het feit dat het geweld tegen twee personen plaatsvond en zijn rol als aanstichter van de escalatie vindt de rechtbank met in achtneming van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting een werkstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden. Van deze werkstraf moet de tijd dat [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht worden afgetrokken, te weten 4 dagen (omgerekend: 8 uur).
De rechtbank stelt vast dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven telefoon toebehoort aan [verdachte] en is van oordeel dat die aan hem moet worden teruggegeven.
8a. De beoordeling van de civiele vorderingen
De benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding in verband met de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. De benadeelde partijen vorderen:
  • [slachtoffer 1] : € 12.632,30 (bestaande uit € 2.632,30 materiële schade – na wijziging ter terechtzitting – en € 10.000,- immateriële schade);
  • [slachtoffer 2] : € 5.993,99 (bestaande uit € 993,99 materiële schade en
€ 5.000,- immateriële schade).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 1] een bedrag van in totaal € 4.246,62 kan worden toegewezen. Volgens de officier van justitie kan de materiële schade met uitzondering van de kilometervergoeding voor fysiotherapie worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie dat deze schade moet worden gematigd tot € 2.000,-.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] stelt de officier van justitie dat een bedrag van in totaal € 1.241,86 kan worden toegewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat van de materiële schade het eigen risico van € 252,13 onvoldoende is onderbouwd, zodat dit bedrag niet voor toewijzing vatbaar is. De immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden gematigd tot € 500,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces vormen. De benadeelden moeten dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Subsidiair stelt de verdediging ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 1] dat de immateriële schade moet worden gematigd tot maximaal een bedrag van € 1.500,-, nu dit bedrag doorgaans wordt opgelegd in vergelijkbare strafzaken waarbij slachtoffers hun gebit of een deel van hun gebit hebben verloren.
Beoordeling door de rechtbank
Onevenredige belasting van het strafproces
De rechtbank is, anders dan de verdediging, niet van oordeel dat de vorderingen van de benadeelden een onevenredige belasting zijn voor het strafproces en zal de vorderingen dan ook inhoudelijk behandelen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Reiskostenvergoeding fysiotherapie
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat het rechtstreeks verband van deze schadepost met de openlijke geweldpleging onvoldoende is onderbouwd, zodat deze post niet voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Materiële schade
Nu de volgende materiële schadeposten door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist en deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat de vordering voor wat betreft onderstaande bedragen kan worden toegewezen:
  • CZ RJ eigen risico € 385,-;
  • CZ rekeningen € 997,-;
  • Apotheek [naam 4] € 53,25;
  • Parkeerkosten Rijnstate € 30,-
  • KM Rijnstate € 69,16;
  • KM psycholoog € 34,66;
  • Loonkosten RJ tot 31-01-18 € 500,90;
  • Afspraak advocaat € 165,68;
  • Parkeerkosten advocaat € 24,55;
  • Anders Medical Factoring € 16,41,
Totaal € 2.276,61.
Immateriële schade
Benadeelde heeft als gevolg van het feit zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een scheurverwonding van de spier in de bovenlip en het verlies van vijf voortanden met daarbij een beschadiging aan de tandkassen waarvoor een bottransplantatie noodzakelijk is. Benadeelde ondervindt hier tot op de dag van vandaag – bijna een jaar na het feit – nog steeds hinder van. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan benadeelde een vergoeding voor de geleden immateriële schade moet worden toegewezen. De rechtbank zal hierbij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en neemt hierbij mee dat de gevorderde immateriële schade vooral is gebaseerd op homohaat-gerelateerd geweld en het gebruik van een betonschaar. Nu de rechtbank beide aspecten niet bewezen acht, begroot zij de immateriële schade naar redelijkheid, net als de officier van justitie, op een bedrag van € 2.000,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van
€ 4.276,61 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
CZ eigen risico
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost uitsluitend ten aanzien van de kosten van € 77,23 voor het röntgenonderzoek voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, zodat de schadepost voor dit bedrag voor toewijzing vatbaar is. Voor het overige deel dat is gevorderd aan eigen risico zal de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard, wegens gebrek aan onderbouwing van dit deel van de kosten.
Overige materiële schade
Ten aanzien van de overige gevorderde materiële kosten (bestaande uit loonkosten en verlofdagen), is de rechtbank van oordeel dat geen rechtstreeks verband bestaat met de openlijke geweldpleging jegens benadeelde. Bovendien zijn deze kosten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Immateriële schade
Benadeelde heeft ten gevolge van het feit enig letsel opgelopen, waaronder diverse schaafwonden op zijn rug, linkerarm en handen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan benadeelde een vergoeding voor de geleden immateriële schade moet worden toegewezen. De rechtbank zal hierbij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en neemt hierbij mee dat de gevorderde immateriële schade vooral is gebaseerd op homohaat-gerelateerd geweld en het gebruik van een betonschaar. Nu de rechtbank beide aspecten niet bewezen acht en bovendien – gelet op het bewezenverklaarde – eigen schuld van benadeelde niet aanneemt, begroot zij de immateriële schade naar redelijkheid, net als de officier van justitie, op een bedrag van € 500,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 577,23 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 het verrichten van een werkstraf gedurende 160 (honderdzestig) uren;
 Bepaalt dat deze werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid;
 De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;
 Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
 Stelt deze vervangende jeugddetentie vast op 80 (tachtig) dagen;
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer­legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (1 dag = 2 uren) geheel in mindering worden gebracht, te weten acht uren.
Voor het beslag

Beveeltde teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon, aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 4.276,61(vierduizendtweehonderd zesenzeventig euro en eenenzestig cent);
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 4.276,61(vierduizendtweehonderd zesenzeventig euro en eenenzestig cent);
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 577,23(vijfhonderdzevenenzeventig euro en drieëntwintig cent);
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 577,23(vijfhonderdzevenenzeventig euro en drieëntwintig cent);
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Vierveijzer, als voorzitter/kinderrechter, mr. P.J.C. Cremers, kinderrechter, en mr. E. de Boer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2018.

Voetnoten

1.De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door de verbalisant [naam 5] van de regiopolitie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017148653, gesloten op 10 augustus 2017 met de onderliggende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.
2.De processen-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 76 en [slachtoffer 2] , p. 118 en het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, p. 8.
3.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
4.De processen-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 76 en [slachtoffer 2] , p. 119 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] p. 574.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 574.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 119.
9.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 558.
11.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 7 november 2017.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 490.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 632.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 2 maart 2018.
15.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
16.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 76 en 77 en het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 7 november 2017.
17.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 119.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 558 en 559 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 490.
20.Het schriftelijk bescheid, zijnde een letselverklaring van mr. drs. [naam 2] , d.d. 18 september 2017.
21.Het schriftelijk bescheid, zijnde een forensisch geneeskundig onderzoek, d.d. 2 maart 2018.
22.Het schriftelijk bescheid, zijnde de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , zoals voorgedragen en overgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 600.
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 601 en het schriftelijk bescheid zijnde een medische verklaring opgesteld door [naam 6] , chirurg, d.d. 2 april 2017.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 609 en 610 (zijnde foto’s van de hand van [verdachte] ).
26.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018.
27.Het proces-verbaal van verhoor deskundige [naam 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 2