ECLI:NL:RBGEL:2018:155

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
C/05/329430 / KG ZA 17-574
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot levering van een kavel door een besloten vennootschap aan een eiser in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een besloten vennootschap (gedaagde). De eiser vorderde dat de gedaagde gehouden zou worden om aan hem juridisch te leveren een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, zoals eerder bepaald in een vonnis van 9 augustus 2017. De eiser stelde dat de gedaagde onrechtmatig handelde door niet mee te werken aan de levering van de kavel, die hem toekwam op basis van eerdere afspraken met de broer van de gedaagde, die ook bestuurder van de gedaagde was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door haar bestuurder, verplicht was om de kavel te leveren, ondanks dat de gedaagde stelde dat zij niet in staat was om de kavel vrij van hypotheek te leveren. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiser toe, maar zonder het opleggen van een dwangsom, omdat de medewerking van de hypotheekhouder noodzakelijk was voor de levering. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/329430 / KG ZA 17-574
Vonnis in kort geding van 4 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe,
eiser,
advocaat mr. W.J.M. van Ophuizen te Lienden, gemeente Buren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 29 van 13 december 2017
  • een e-mailbericht met ongenummerde bijlagen van 19 december 2017 van [gedaagde]
  • een e-mailbericht met productie 14 van 20 december 2017 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 21 december 2017
  • de pleitnota namens [eiser]
  • de pleitnota namens [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [broer eiser] (hierna: [broer eiser] ) zijn broers van elkaar. Zij zijn tot 2004 vennoten geweest van [naam VOF] (hierna: [naam VOF] , gevestigd aan [adres VOF] , in welke vennootschap zij voor gelijke delen waren gerechtigd.
2.2.
Op 31 mei 2007 is [gedaagde] opgericht door [broer eiser] en zijn levenspartner, [naam levenspartner] In de door [gedaagde] overgelegde akte van oprichting is onder meer het volgende bepaald:

VERTEGENWOORDIGING
Artikel 17
I. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan:
a. iedere bestuurder met de titel van algemeen directeur afzonderlijk;
b. twee gezamenlijk handelende bestuurders.
2. In alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer bestuurders wordt de vennootschap niettemin op de hiervoor gemelde wijze vertegenwoordigd.”
2.3.
Bij de verdeling van het vermogen van de vof tussen [eiser] en [broer eiser] is onder meer overeengekomen dat beide partijen voor hun bedrijf het gebruik van het terrein aan de Broekdijk te Kesteren behielden tot aan de onteigening daarvan in verband met mogelijke nieuwbouwplannen van de gemeente. [broer eiser] heeft daarbij toegezegd een stuk grond op een door hem nieuw te verwerven perceel aan [eiser] te zullen aanbieden.
2.4.
Eind 2011 begin 2012 kwam de onteigening van de Broekdijk te Kesteren aan de orde. [broer eiser] had toen als vervangend perceel een terrein aan de [adres percelen] op het oog. Op 4 en 5 januari 2012 hebben [broer eiser] en [eiser] per e-mail met elkaar gecorrespondeerd over het maken van afspraken over de verkoop van een deel van dit door [broer eiser] aan te kopen perceel aan [eiser] .
2.5.
Bij akte van 31 januari 2012 zijn twee percelen aan de [adres percelen] , kadastraal aangeduid als [kadastrale gegevens] , aan [gedaagde] geleverd.
2.6.
[eiser] en [broer eiser] hebben in het kader van de financiële afwikkeling van de vof de heer [naam adviseur 1] en mevrouw [naam adviseur 2] ingeschakeld om hen als onafhankelijke derden te adviseren. In het definitieve verslag van [naam adviseur 1] en [naam adviseur 2] van 12 oktober 2012 is onder meer het volgende vermeld:

Samenvatting en advies
- A ( [eiser] , toevoeging voorzieningenrechter) betaalt € 50.000 voor 4.000 m2 grond aan de [adres percelen] .
Daarnaast betaalt A de kosten, die uitsluitend op zijn deel van het perceel betrekking hebben. Op basis van de overlegde facturen is dit een bedrag van € 15.000.”
2.7.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 oktober 2013 (C/05/241868 / HA ZA 13-250), gewezen tussen [broer eiser] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en [eiser] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie, is voor recht verklaard dat [broer eiser] jegens [eiser] gehouden is de verplichtingen uit hoofde van het bindend advies van 12 oktober 2012, dat als een overeenkomst tussen partijen dient te worden aangemerkt, na te komen.
2.8.
Beide partijen hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). Ter comparitie van partijen bij het hof van 8 mei 2014 hebben [eiser] en [broer eiser] een minnelijke regeling getroffen, welke regeling is vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie. In dit proces-verbaal is het volgende vermeld:
“Partijen komen ter beëindiging van hun geschil, bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.141.166, het volgende overeen:
1. [eiser] koopt van [broer eiser] 4000m2 grond van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] voor een bedrag van € 65.000,00. De 4000m2 betreft een zodanig deel van het gehele perceel dat daarop door [eiser] een, voor leveranciers bereikbaar bedrijfsgebouw, van in ieder geval 15 bij 25 meter kan worden gebouwd.
2. Levering van het onder 1 genoemde stuk vindt plaats bij een nader door [eiser] aan te wijzen notaris, in de week van 16 juni 2014. De kosten van de notariële levering komen voor rekening van [eiser] .
3. [eiser] heeft het recht om bij voorrang gebruik te maken van de op het in 1 genoemde perceel rustende bestemming:
Ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”, de gronden tevens bestemd zijn voor een tuincentrum met bijbehorende modeltuinen en voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen.
4. De kosten voor de verwezenlijking van zijn bedrijf op het onder 1 genoemde perceel van [eiser] komen, met uitzondering van het onder 1 genoemde bedrag, voor zijn rekening.
5. Alle kosten voor de realisering van de bedrijven van partijen op het onder 1 genoemde perceel komen vanaf heden voor rekening van elke partij zelf.
6. Partijen verklaren reeds nu dat zij, na voldoening van voormelde schuld, over een weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben ter zake van de in het geding zijnde kwestie en zij verlenen elkaar reeds nu en voor alsdan over en weer finale kwijting. (…) ”
2.9.
Vervolgens is tussen [eiser] en [broer eiser] een geschil ontstaan over de vorm en de locatie van het door [eiser] van [broer eiser] te kopen stuk grond op het perceel aan de [adres percelen] . Daarop heeft [eiser] [broer eiser] in kort geding gedagvaard. [broer eiser] heeft daarbij een vordering in reconventie ingesteld. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 30 juni 2014 (C/05/264836 / KG ZA 14-247) beide vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat in kort geen plaats is voor nadere bewijslevering, zodat niet kon worden vastgesteld welke tekening ten grondslag heeft gelegen aan de ter comparitiezitting van 8 mei 2014 gemaakte afspraken.
2.10.
De percelen gelegen aan de [adres percelen] , kadastraal aangeduid als sectie [kadastrale gegevens] , zijn op enig moment hernummerd naar [hernummerde kadastrale gegevens] .
2.11.
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 augustus 2017 (C/05/269151 / HA ZA 14-459 / 167), gewezen tussen [eiser] als eiser en [broer eiser] als gedaagde, is voor recht verklaard dat [broer eiser] uit hoofde van de tussen partijen op 8 mei 2014 getroffen regeling gehouden is aan [eiser] juridisch te leveren een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [adres percelen] , kadastraal bekend als [hernummerde kadastrale gegevens] , conform de als productie 49 overgelegde en aan dat vonnis gehechte tekening, waarbij het aan [eiser] te leveren stuk grond rechts achter de daarop ingetekende woning van [broer eiser] is gelegen met vrij uitzicht op de [adres percelen] en links van het daarop ingetekende bedrijfsgebouw van [broer eiser] , zodat beide bedrijfsgebouwen naast elkaar gesitueerd worden, tegenover de verplichting van [eiser] om aan [broer eiser] de koopprijs van € 65.000,00 te voldoen.
Voorts is bepaald dat voormeld vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats van de notariële leveringsakte zal treden, indien [broer eiser] niet vrijwillig medewerking verleent om op het eerste verzoek van [eiser] aan hem binnen een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van dat vonnis juridisch te leveren een kavel zoals daarvoor omschreven, en met de bepaling van de in artikel 3:301 lid 1 sub b BW bedoelde termijn op veertien dagen.
2.12.
Op 16 augustus 2017 is voormeld vonnis betekend aan [broer eiser] .
2.13.
Bij brief van 24 augustus 2017 heeft [broer eiser] aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“Bij deze verklaar ik, [broer eiser] als persoon, vrijwillig medewerking te zullen verlenen aan de juridische levering van de grond, aan [eiser] zoals bedoeld, in het vonnis van de rechtbank van 9 augustus jl. Wil overigens wel benadrukken dat ik als persoon het recht van een evt. hoger beroep en het recht van voortvloeiende schades wil behouden.
Op uw verzoek heb ik contact opgenomen met [medewerker notariskantoor] werkzaam bij [naam notariskantoor] . Die volgens u ondersteuning zou gaan bieden aan de uitvoering van de juridische levering van deze grond.
Heb inmiddels [medewerker notariskantoor] het volgende laten weten:
  • Het vonnis stelt dat [broer eiser] in persoon, binnen 14 dagen vrijwillig mee moet werken aan de juridische levering van de grond.
  • Maar de aan [eiser] te leveren grond, is in eigendom van [gedaagde] en niet in eigendom van [broer eiser] in persoon (privé).
  • Deze Beheer B.V. heeft overigens meerdere aandeelhouders, waarvan tenminste 1 aandeelhouder, niet akkoord hoeft te gaan met de levering van de grond aan [eiser] conform het vonnis van de rechtbank. Zij is immers op geen wijze partij in deze.
  • Hetgeen ook geld voor onze huisbankier de ING-bank, de bank heeft een hypotheekrecht op de betreffende grond en gaat naar alle waarschijnlijkheid ook niet akkoord met de levering van de grond aan [eiser] conform het vonnis van de rechtbank.
(…)
2.14.
Bij e-mailbericht van 12 september 2017 heeft notaris [naam notaris] onder meer het volgende geschreven:
“In verband met de overdracht van het perceel grond aan de [adres percelen] hebben wij een verzoek tot gedeeltelijke doorhaling van de hypotheek bij de bestaande hypotheekhouder ingediend.
Vandaag ontving ik van de hypotheekhouder bericht dat zij nog niet meewerken aan het verzoek aangaan het perceel te [adres percelen] .
Zij deelde mij daartoe ondermeer mede: “
Op dit moment kunnen wij nog niet meewerken aan uw verzoek aangaande het perceel te [adres percelen] .
Ten eerste stemt onze relatie, en eigenaar van de gronden, [gedaagde] hier niet mee in en daarnaast heeft zij dit verzoek ook niet gedaan. E.e.a. komt voort uit een rechterlijke uitspraak die eerst geïnterpreteerd dient te worden door verschillende partijen waaronder ING.
Wij gaan eerst onderzoeken wat de uitspraak inhoudt, wat deze betekend voor partijen voornamelijk ING en wat de consequenties zijn en inhouden.”
Zonder medewerking van de hypotheekhouder is het niet mogelijk het perceel vrij van hypotheken te leveren.
(…)”
2.15.
Bij e-mailbericht van 20 oktober 2017 heeft de ING-bank aan de advocaat van [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“U verzoekt spoedig van ING te vernemen of ING bereid is haar medewerking te verlenen aan het door uw cliënt, de heer [eiser] , gewenste (gedeeltelijk) royement van het ten gunste van ING gevestigde hypotheekrecht op het perceel gelegen aan de [adres percelen] . U geeft aan dat een gedeelte van het perceel gelegen aan de [adres percelen] aan uw cliënt moet worden geleverd. Tevens geeft u aan dat indien u niet van ING verneemt, uw cliënt zich genoodzaakt ziet een kort geding procedure tegen ING te starten.
Anders dan u doet voorkomen, is ING niet verplicht om medewerking te verlenen aan gedeeltelijk royement. Evenmin is het van ING’s medewerking aan gedeeltelijk royement afhankelijk of levering van een gedeelte van het perceel gelegen aan de [adres percelen] aan uw cliënt kan plaatsvinden. (…)
Bovenstaande neemt niet weg dat ING bereid is om serieus in overweging te nemen of zij bereid is tot medewerking aan het gedeeltelijk van haar hypotheekrecht/gedeeltelijk royement als partijen hier overeenstemming over hebben.
Of ING daadwerkelijk daartoe bereid is, hangt onder meer af van:
  • De hoogte van de koopsom die aan ING moet worden betaald ter (gedeeltelijke) aflossing van hetgeen ING van [gedaagde] te vorderen heeft. De hoogte van deze koopsom zal overeen moeten stemmen met de waarde van stuk perceel dat aan de heer [eiser] wordt geleverd, zoals bevestigd is een waardebepaling uitgezet;
  • De waarde van het resterende gedeelte van het perceel: wat betekent verkoop van een deel van het perceel voor de waarde van het resterende gedeelte? Hoe is de ontsluiting van het resterende perceel? Wat is de bestemming ervan?;
  • Wordt het te verkopen en leveren gedeelte van het perceel gesplitst en verkrijgt de heer [eiser] de eigendom van het (af)gesplitste deel? Of krijgen de heren [broer eiser] en [eiser] gemeenschappelijke eigendom van het perceel, waarbij beide broers een aandeel in het geheel krijgen? Wij hebben van de notaris begrepen dat het te leveren stuk perceel aan de heer [eiser] zal worden (af)gesplitst.
(…)”
2.16.
Bij brief van 27 oktober 2017 is namens [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Middels onderhavige brief wordt [gedaagde] het verzoek gedaan om
binnen drie dagen na dagtekening van onderhavige briefschriftelijk te bevestigen dat zij – voor zoveel nodig – haar medewerking verleent aan de uitvoering van voornoemd vonnis althans aan de levering van het daarin genoemde perceel aan cliënt.
Verneem ik niet of niet tijdig dan zal tegen [gedaagde] rechtsmaatregelen worden getroffen en zal zij in rechte worden betrokken.
(…)”
2.17.
Bij e-mailbericht van 31 oktober 2017 heeft [broer eiser] aan de advocaat van [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Onze reactie op dit schrijven is; Dat de brief ZEER suggestieve is. Compleet met onwaarheden en onjuistheden die zomaar gesteld worden, mijn inziens overtreft alle omgangsnormen.
Een andere reactie komt, maar uiteraard niet binnen de door u ingestelde 3 dagen (over omgangsnormen gesproken), wat ons niet een de ruimte geeft om te reageren
(…)”
2.18.
Bij brief van 3 november 2017 is namens [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat, nu zij geen toezegging tot medewerking heeft gedaan, een kort geding procedure zal worden gestart.
2.19.
Op 8 november 2017 is namens [broer eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 9 augustus 2017.
2.20.
Op 17 november 2017 heeft de griffier van deze rechtbank desgevraagd aan [eiser] meegedeeld dat in het rechtsmiddelenregister niet is ingeschreven dat tegen het vonnis van 9 augustus 2017 hoger beroep is ingesteld.
2.21.
[broer eiser] is naast bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] ook bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] De vennootschappen vormen een fiscale eenheid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat [gedaagde] gehouden is aan hem juridisch te leveren, vrij van hypotheek en beslag, een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [adres percelen] , kadastraal bekend als [hernummerde kadastrale gegevens] , zoals bepaald in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2017 en conform de aan dat vonnis gehechte tekening, met vrij uitzicht op de [adres percelen] , tegenover de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] de koopprijs van € 65.000,00 te voldoen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijkt aan het te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, de nakosten en de wettelijke rente over genoemde (proces)kosten, te rekenen vanaf de vijftiende dag na de dag van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de levering van de kavel zoals in het vonnis van de rechtbank van 9 augustus 2017 is bepaald. [eiser] voert daartoe aan dat [broer eiser] in het kader van de afwikkeling van de beëindiging van de vof de verplichting op zich heeft genomen om aan hem een gedeelte van een nieuw aan te kopen perceel aan te bieden, zodat hij, [eiser] , daar zijn hoveniersbedrijf kan voortzetten. [broer eiser] heeft er kennelijk voor gekozen om het perceel via [gedaagde] aan te kopen, maar heeft volgens [eiser] in de gevoerde gerechtelijke procedures nimmer een voorbehoud gemaakt ter zake van de gemaakte afspraken. Nu [gedaagde] blijkt eigenaar te zijn van de kavel en zij weigert mee te werken om de kavel aan hem te leveren, ondanks het feit dat zij van meet af aan wist van de met [broer eiser] gemaakte afspraken over het leveren van de kavel, handelt zij onrechtmatig jegens hem, als gevolg waarvan hij schade lijdt, aldus [eiser] . De schade die hij lijdt bestaat eruit dat hij niet de kavel verkrijgt, die hem op basis van het vonnis van 9 augustus 2017 toekomt, en dat hij derhalve nog altijd niet op de aangewezen locatie zijn onderneming kan voortzetten. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat sprake is van vereenzelviging tussen [broer eiser] en [gedaagde] [broer eiser] maakt volgens [eiser] misbruik van het identiteitsverschil tussen hem als privépersoon en [gedaagde] als rechtspersoon, door te stellen dat niet hij, [broer eiser] , maar [gedaagde] eigenaar is van de kavel en dat [gedaagde] geen partij is bij het vonnis van de rechtbank van 9 augustus 2017, zodat de kavel niet aan [eiser] kan worden geleverd. Meer subsidiair stelt [eiser] dat hij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [broer eiser] bij de totstandkoming van de afspraken van 8 augustus 2014 (tevens) handelde namens [gedaagde] en daartoe ook bevoegd was. [broer eiser] heeft immers aan [eiser] een zeer specifieke kavel aangeboden en daarvoor een koopprijs geaccepteerd, waarvan [gedaagde] eigenaar is. [broer eiser] heeft volgens [eiser] op geen enkele wijze ter zake daarvan een voorbehoud gemaakt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vorderingen volgt uit de stellingen van [eiser] en is ook niet weersproken door [gedaagde]
4.2.
In het kader van dit kort geding geldt als uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige vordering het tussen [eiser] en [broer eiser] gewezen vonnis van deze rechtbank van 9 augustus 2017, waarbij kort gezegd is bepaald dat [broer eiser] een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [adres percelen] , kadastraal bekend [hernummerde kadastrale gegevens] (hierna: de kavel) dient te leveren aan [eiser] . Of de vordering van [eiser] in dit vonnis op juiste gronden is toegewezen, ligt niet aan de voorzieningenrechter voor en dient eventueel beoordeeld te worden in hoger beroep door het hof. Gelet op de mededeling van de griffier van deze rechtbank dat op 17 november 2017 het ingestelde hoger beroep niet was ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, moet er echter vooralsnog van worden uitgegaan dat het hoger beroep van [broer eiser] tegen dat vonnis door het hof ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.3.
De vraag die in dit kort geding voorligt is of [gedaagde] gehouden is uitvoering te geven aan hetgeen is bepaald in voormeld vonnis van 9 augustus 2017 en of zij de kavel aan [eiser] dient te leveren.
4.4.
Vast staat dat [broer eiser] en [naam levenspartner] beiden bestuurder en aandeelhouder zijn van [gedaagde] Voorts heeft [broer eiser] ter zitting verklaard dat hij algemeen directeur is van de vennootschap. Daarnaast hebben [broer eiser] en [naam levenspartner] ter zitting desgevraagd verklaard dat [broer eiser] 60 procent van de aandelen van [gedaagde] houdt en [naam levenspartner] 40 procent. Op grond van het bepaalde in artikel 17 sub a van de akte van oprichting van 31 mei 2007 is [broer eiser] , als bestuurder en algemeen directeur, zelfstandig bevoegd om [gedaagde] te vertegenwoordigen. Op grond van lid 2 van voormeld artikel geldt deze wijze van vertegenwoordiging ook indien de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer van haar bestuurders.
[broer eiser] is in deze kort geding procedure als vertegenwoordiger van [gedaagde] verschenen en heeft tijdens de zitting het woord gevoerd.
4.5.
Sinds 2013 worden tussen [eiser] en [broer eiser] gerechtelijke procedures gevoerd over onder meer (de levering van) de kavel. [gedaagde] heeft bij monde van [broer eiser] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij in deze eerdere gerechtelijke procedures met [eiser] is opgetreden in de rol van bemiddelaar van [gedaagde] met beperkte bevoegdheden. Ten aanzien van die beperkte bevoegdheden als bemiddelaar heeft [broer eiser] ter zitting slechts toegelicht dat hij niet bevoegd was [gedaagde] zelfstandig te vertegenwoordigen, indien de andere bestuurder zou worden benadeeld. Indien [gedaagde] de kavel aan [eiser] dient te leveren, wordt de andere bestuurder, [naam levenspartner] , benadeeld omdat dat het einde zou betekenen van de hele onderneming, aldus [broer eiser] ter zitting.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit artikel 17 van de akte van oprichting van [gedaagde] volgt dat [broer eiser] bevoegd was en is om zelfstandig de vennootschap te vertegenwoordigen. Van enige statutaire beperking van die bevoegdheid is niet gebleken. Daarom moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat [broer eiser] zelfstandig bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen en bindende afspraken te maken over de aan [gedaagde] in eigendom toebehorende kavel. Of de andere bestuurder van [gedaagde] , [naam levenspartner] , mogelijk wordt benadeeld door levering van de kavel aan [eiser] , kan dan ook in het midden blijven.
4.7.
Voorts is niet gesteld of gebleken dat [broer eiser] in de tussen hem en [eiser] gevoerde procedures - in het bijzonder in de procedure bij het hof die heeft geleid tot de in het proces-verbaal van 8 mei 2014 neergelegde afspraken - enig voorbehoud heeft gemaakt dat niet hij, [broer eiser] , maar [gedaagde] moest worden aangesproken met betrekking tot de levering van de kavel. Evenmin is in die procedures door [broer eiser] aangevoerd dat de verkeerde partij in rechte was betrokken. Gelet op de door [gedaagde] thans ingenomen stellingen, dat zij sinds 2012 eigenaar is van de kavel en dat [broer eiser] niet bevoegd was zelfstandig namens haar te handelen, had het op de weg van [broer eiser] , als vertegenwoordiger van [gedaagde] , gelegen om in de eerdere procedures een voorbehoud te maken ten aanzien van afspraken over de kavel om geschillen hieromtrent te voorkomen. Nu [broer eiser] dat heeft nagelaten, terwijl hij naar eigen zeggen van [gedaagde] in die procedures optrad als haar bemiddelaar en krachtens de oprichtingsakte ook bevoegd was om haar zelfstandig te vertegenwoordigen, dient het ervoor te worden gehouden dat [broer eiser] (mede) namens [gedaagde] de met [eiser] ter comparitie bij het hof op 8 mei 2014 gemaakte afspraken over de levering van de kavel heeft gemaakt. Dat [eiser] , zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist, op de hoogte was van het feit dat de kavel in 2012 geleverd was aan [gedaagde] , maakt dit niet anders. Nu [broer eiser] deze afspraken (mede) namens [gedaagde] heeft gemaakt, dient [gedaagde] deze afspraken na te komen.
4.8.
In de procedure tussen [eiser] en [broer eiser] , die heeft geleid tot het vonnis van deze rechtbank van 9 augustus 2017, ging het om de vraag op welke wijze de in het proces-verbaal van 8 mei 2014 gemaakte afspraken moesten worden uitgelegd. De rechtbank heeft in voormeld vonnis bepaald dat deze afspraken moeten worden uitgelegd in de door [eiser] gestelde zin en voor recht verklaard dat [broer eiser] gehouden is de kavel, zoals vermeld in het dictum van dat vonnis (hiervoor weergegeven onder 2.11), aan [eiser] te leveren. Nu [broer eiser] destijds heeft gehandeld (mede) namens [gedaagde] en daartoe ook bevoegd was, is [gedaagde] op grond van de op 8 mei 2014 gemaakte afspraken gehouden de in het dictum van het vonnis van 9 augustus 2017 omschreven kavel aan [eiser] te leveren. Dat [gedaagde] formeel geen partij was bij die procedure en dat het vonnis van 9 augustus 2017 tegen [broer eiser] is gewezen, doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de weigering van [gedaagde] om voormelde kavel aan [eiser] te leveren en aldus geen uitvoering te geven aan dat vonnis, onder de hiervoor vermelde omstandigheden, in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dus moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad jegens [eiser] .
4.9.
De stelling van [gedaagde] , dat niet alleen zij maar ook de andere twee vennootschappen failliet zullen gaan als zij wordt veroordeeld mee te werken aan de levering van de kavel aan [eiser] , leidt niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van het feit dat deze door [eiser] betwiste stelling niet is onderbouwd, neemt een dergelijke omstandigheid ondanks de eventuele grote gevolgen niet weg dat [gedaagde] op grond van het voorgaande is gehouden de kavel aan [eiser] te leveren.
4.10.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Op grond van artikel 6:103 BW kan de rechter schadevergoeding in een andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen. De primaire vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen, behoudens het navolgende.
4.11.
Op het perceel, waarvan de aan [eiser] te leveren kavel deel uitmaakt, rust een hypothecaire lening bij de ING-bank. Uit de overgelegde correspondentie met de ING-bank blijkt dat de medewerking van de ING-bank aan (gedeeltelijke) royement van het op de kavel rustende hypotheekrecht afhankelijk is van diverse omstandigheden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit die correspondentie niet zonder meer blijkt dat de ING-bank haar medewerking aan een royement zal verlenen, indien de vordering van [eiser] jegens [gedaagde] wordt toegewezen. Dat is immers afhankelijk van de bereidheid van de ING-bank en van de door haar gestelde voorwaarden. De voorzieningenrechter zal daarom geen dwangsom verbinden aan de veroordeling van [gedaagde] tot levering van de kavel aan [eiser] , nu een dwangsom dient als extra prikkel voor de schuldenaar om de hoofdveroordeling na te komen en het niet louter in de macht van [gedaagde] ligt om de kavel vrij van hypotheek te leveren, aangezien zij daarvoor de medewerking van de ING-bank behoeft. De door [eiser] gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.
4.12.
Aan de overige door partijen ingenomen stellingen wordt niet toegekomen, nu de primaire vordering van [eiser] als na te melden wordt toegewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,76
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.205,76
4.14.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] gehouden is aan [eiser] juridisch te leveren, vrij van hypotheek en beslag, een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [adres percelen] , kadastraal bekend als [hernummerde kadastrale gegevens] , zoals is bepaald in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2017 en conform de aan het vonnis gehechte tekening, met vrij uitzicht op de [adres percelen] , tegenover de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] de koopprijs van
€ 65.000,00 te voldoen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.205,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.