ECLI:NL:RBGEL:2018:1497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
05/840516-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens hennepteelt, valsheid in geschrift en witwassen met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was beschuldigd van hennepteelt, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 737.204,84. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met de ontdekking van een hennepkwekerij. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2016 en 2018, werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en gebruik maakte van valse geschriften om een hypothecaire lening te verkrijgen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, toegewezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte legale inkomsten had, maar dit werd niet onderbouwd met concrete bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel correct was vastgesteld op basis van een eenvoudige kasopstelling die door de politie was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de berekeningen van het openbaar ministerie te twijfelen en dat de verdachte geen legale inkomsten had kunnen aantonen die het wederrechtelijk verkregen voordeel konden verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840516-14 (ontneming)
Datum uitspraak: 3 april 2018
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te : [adres 1] .
Raadsman: mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.
Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
4 oktober 2016, 27 januari 2017, 13 oktober 2017, 9 en 21 maart 2018.

1.De procedure

Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van vandaag is veroordeelde tot straf veroordeeld ter zake van de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten, voor zover van belang gekwalificeerd als:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Gewoontewitwassen.
Ten aanzien van de ontnemingsvordering heeft voorafgaand aan de terechtzitting van 9 maart 2018 een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de verdediging.

2.Vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het verkregen wederrechtelijk voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat voordeel, aanvankelijk geschat op € 647.971,-.
Ter zitting van 13 oktober 2017 heeft de officier van justitie gesteld dat na het uitbrengen van bovenstaande vordering is gebleken dat het hierop vermelde bedrag niet correct is en dat het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 272,- hoger ligt blijkens het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 26 juli 2016. Niettemin zal voor de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel worden uitgegaan van het bedrag op de vordering, te weten € 647.971,-, aldus de officier van justitie.
Bij e-mailbericht van 17 november 2017 heeft de officier van justitie aangekondigd dat het eerder geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 647.971,- zal worden verhoogd met het berekende voordeel uit transactieberekening (profijtvoordeel) van
€ 88.961,84, alsmede met bovenstaande correctie van € 272,- zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden bepaald op € 737.204,84.
Tijdens de schriftelijke rondes met conclusiewisselingen heeft de officier van justitie het standpunt van de verdediging, dat het bedrag van € 272,- niet mag worden meegenomen vanwege het eerder door het openbaar ministerie gewekte vertrouwen, alsnog gevolgd. Ten aanzien van de verhoging met het berekende voordeel uit de transactieberekening van
€ 88.961,84 is dit vertrouwen echter niet gewekt, zodat deze verhoging legitiem is, aldus de officier van justitie. Volgens de officier van justitie dient het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel daarom te worden vastgesteld op (afgerond) € 736.933,-. Ter zitting van 9 maart 2018 heeft de officier van justitie bij dit standpunt gepersisteerd. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde legale contante inkomsten heeft verworven uit handel, kamer- en autoverhuur en de verkoop van sieraden zodat deze gestelde legale contanten terecht niet zijn betrokken bij de eenvoudige kasopstelling. Evenmin heeft de verdediging onderbouwd dat de door haar genoemde facturen niet (door of namens veroordeelde) zijn betaald en dus ten onrechte zouden zijn meegenomen in de berekening van feitelijke contante uitgaven.

3.Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot voordeelsontneming dient te worden afgewezen. Primair is daartoe verwezen naar de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat veroordeelde geen wederrechtelijk gekregen voordeel heeft genoten, waarbij is verwezen naar hetgeen in de schriftelijke rondes uiteen is gezet.
Veroordeelde heeft vanaf jonge leeftijd gewerkt in branches waar veel contant geld werd uitbetaald, hij is erg handig, heeft oog voor handel en heeft altijd op legale wijze geld verdiend. Ook heeft hij legale inkomsten verworven uit onder meer kamer- en autoverhuur en de verkoop van sieraden uit een nalatenschap. Dat veroordeelde dit niet met documenten kan onderbouwen, kan hem niet worden tegengeworpen omdat hij, mede gelet op artikel 6 van het EVRM, niet kon weten dat hij na ommekomst van ruim tien jaar alsnog moet aantonen dat zijn destijds genoten inkomsten een legale herkomst hebben. Bovendien volgt uit artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de daarin genoemde bewijsvermoedens hoogstens zes jaar teruggaan zodat de eenvoudige kasopstelling over een periode van ruim tien jaar niet voor alle feiten (geheel) kan worden gebruikt. Tot slot is door de raadsman betwist dat een aantal specifieke bij de eenvoudige kasopstelling betrokken facturen is voldaan zodat deze in zijn optiek ten onrechte zijn meegenomen bij de berekening van de feitelijke contante uitgaven.
4. Overwegingen over de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
Op basis van de ter terechtzitting gehouden onderzoeken, in samenhang met de inhoud van het procesdossier, de schriftelijke conclusiewisseling, het vonnis in de onderliggende strafzaak en de daaraan ontleende bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan (onder meer) het telen van hennep(planten), het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening en gewoontewitwassen. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat veroordeelde door bovenstaand strafbaar handelen inkomsten heeft verworven en aldus wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De politie heeft een eenvoudige kasopstelling opgemaakt over de periode van 1 januari 2004 tot 1 augustus 2014, waarin de contante inkomsten en contante uitgaven van veroordeelde zijn opgenomen. Ten gunste van veroordeelde zijn de kosten voor levensonderhoud, kosten van verblijf in het buitenland en onbekende verbouwingskosten buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de contante uitgaven. In bovenstaande eenvoudige kasopstelling is de volgende berekening gemaakt: [2]
Beginsaldo contant geld
€ -
+/+ Legale contante ontvangsten (inclusief bankopnames)
€ 493.574,-
-/- Eindsaldo contant geld
€ -
Beschikbaar voor het doen van contante uitgaven
€ 493.574,-
-/- Feitelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen)
€ 1.141.817,- -
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 648.243,- -
Uit bovenstaande kasopstelling blijkt dat veroordeelde over de periode van 1 januari 2004 tot 1 augustus 2014 € 648.243,- méér contant heeft uitgegeven dat hij op basis van beschikbare legale contante gelden kan verklaren.
Verder heeft het openbaar ministerie bij de uiteindelijke vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel betrokken dat veroordeelde met de uit misdrijf verkregen hypothecaire lening binnen de onderzoeksperiode de woning aan de [adres 2] heeft gekocht en deze vervolgens met winst heeft verkocht. Deze winst, die als vervolgprofijt is aangemerkt, is als volgt berekend. [3]
Verkoopopbrengst
Aankoopkosten
Verkoopkosten
Investeringskosten
€ 223.010,58
€ 113.741,52-
€ 307,22-
€ 20.000,00- -
Verschil verkoopopbrengst minus (aankoop)kosten
€ 88.961,84
Daar veroordeelde bovenstaand vervolgprofijt giraal heeft ontvangen, valt dit bedrag buiten de eenvoudige kasopstelling. Het voorgaande brengt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op € 648.243,- + € 88.961,84 = € 737.204,84.
De rechtbank ziet op grond van hetgeen de verdediging heeft ingebracht en ook overigens geen reden om aan de juistheid van bovenstaande berekeningen van het openbaar ministerie te twijfelen. Evenmin ziet zij reden om het vervolgprofijt buiten de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te laten. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat bij de berekening van het vervolgprofijt uit is gegaan van een te hoog bedrag aan renovatie/investeringskosten, leidt dit niet tot een andere uitkomst. Vermindering van de kosten voor contante uitgaven in de kasopstelling leidt immers tot een overeenkomstige vermindering van de aftrekbare kosten in de berekening van het vervolgprofijt.
Verder ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de verdediging, geen reden om op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel eerder genoemd bedrag van € 272,- in mindering te brengen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het berekende voordeel afkomstig uit de eenvoudige kasopstelling reeds in juli 2016 was bepaald op € 648.243,- en niet op € 647.971,- zodat de verdediging hiervan tijdig kennis heeft kunnen nemen en hierdoor dus niet in haar belangen is geschaad. Voorts acht de rechtbank zich niet gebonden aan de toezegging van de officier van justitie om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vanwege een kennelijke vergissing van het openbaar ministerie te verlagen met
€ 272,-.
De rechtbank overweegt dat eerst in het kader van deze ontnemingsprocedure door veroordeelde verweren zijn gevoerd met betrekking tot de voordeelsberekening.
Het verweer dat veroordeelde op regelmatige basis tevens legale contante inkomsten heeft verkregen uit handel (in van alles en nog wat, zoals de verdediging heeft aangevoerd), kamer- en autoverhuur en de verkoop van sieraden afkomstig uit een nalatenschap en dat deze gelden ten onrechte niet zijn betrokken bij de berekening van zijn contante ontvangsten, wordt bij gebrek aan iedere concrete en verifieerbare onderbouwing verworpen.
Daarbij komt tevens betekenis toe aan het feit dat veroordeelde blijkens zijn politieverhoren in de hoofdzaak heeft verklaard dat hij geen andere inkomsten heeft gehad dan uit zijn eigen bedrijf en van het UWV, dat hij geen erfenissen of noemenswaardige schenkingen heeft ontvangen en evenmin prijzen heeft gewonnen. Bovendien heeft veroordeelde bij zijn politieverhoren in de hoofdzaak een beroep gedaan op zijn zwijgrecht toen hem werd gevraagd welke legale bron van inkomsten een verklaring vormt voor de grote bedragen aan contante stortingen. Ook toen veroordeelde werd uitgenodigd voor verhoor met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft hij geen verklaring willen afleggen.
Ook faalt het betoog van de raadsman dat is verzuimd een contant bedrag van € 150,- afkomstig uit de verkoop van de auto met kenteken [kenteken] te betrekken bij de berekening. Immers, uit het dossier blijkt dat de opbrengst van de auto is verrekend met de onbekende en vermoedelijk hogere aanschafkosten van de auto, aangekocht binnen de onderzoeksperiode. [4] Verder heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat een groot aantal bij de kasopstelling betrokken facturen, onder meer van [naam bedrijf 1] (door of namens veroordeelde) zijn voldaan en daarom ten onrechte zijn aangemerkt als contante uitgaven. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de betreffende facturen betrekking hebben op veroordeelde en ook door of namens hem contant zijn voldaan. Hiertoe acht zij van belang dat de facturen in de woning van veroordeelde zijn aangetroffen, betrekking hebben op bouwkosten [5] , veroordeelde in de op de facturen genoemde periode een huis voor eigen rekening bouwde [6] en de omstandigheid dat de op de facturen genoemde betalingstermijn reeds lange tijd is verstreken. Ook hetgeen de verdediging specifiek naar voren heeft gebracht ter betwisting van de betaling van de facturen van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , alsmede van de uitbetaling van [naam bedrijf 4] zal de rechtbank bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing terzijde schuiven. Evenmin volgt de rechtbank de raadsman in het standpunt dat veroordeelde de door hem betaalde borg ten behoeve van de huur van het pand aan de [adres 3] contant heeft terugontvangen en dat dit bedrag daarom bij de legale ontvangsten zou moeten worden opgeteld. Immers, [naam] , de verhuurder van het pand heeft verklaard dat de te door veroordeelde ontvangen borg destijds is verrekend met de verschuldigde huur en de rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te twijfelen. [7]
De rechtbank stelt net als in de hoofdzaak vast dat de redelijke termijn is overschreden en verwijst naar hetgeen zij daarover in het vonnis in de hoofdzaak heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat met deze vaststelling kan worden volstaan omdat in de gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering is toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn. Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd is onvoldoende onderbouwd en kan niet leiden tot een ander oordeel.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op afgerond
€ 737.204,-.
In de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging van de betalingsverplichting. De rechtbank zal de betalingsverplichting dan ook vaststellen op
€ 737.204,-.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
 stelt het geschat wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 737.204,-
(zevenhonderdzevenendertigduizend tweehonderdvier euro);
 legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 737.204,-(zevenhonderdzevenendertigduizend tweehonderdvier euro).
Aldus gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2018.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaalnummer 2014100250/WVV/02, gesloten op 26 juli 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, nummer 2014100250/WVV/02, van 26 juli 2016, m.n. p. 15-2020, tevens (deels) opgenomen in het requisitoir.
3.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, nummer 2014100250/WVV/02, van 26 juli 2016, m.n. p. 22, bijlage 09.12: PV van bevindingen [adres 2] , nr. 51, p. 2163 e.v.
4.Bijlage m.b.t. kasopstelling nr. 09.10, proces-verbaal van bevindingen 41, p. 2148-2151.
5.Proces-verbaal van bevindingen nr. 69, p. 1619-1620 met bijlagen p. 1621-1630, voor de betreffende zie p. 1632-1633, 1650, 1817, 1837-1841, 1858-1868.
6.Verklaring van veroordeelde afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2018.
7.Proces-verbaal van bevindingen nr. 44, p. 2157-2158.