ECLI:NL:RBGEL:2018:1494

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
05/840516-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens hennepteelt, valsheid in geschrift en witwassen

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt, valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1956 en woonachtig in Dinxperlo, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van 470 hennepplanten in een gehuurde woning. De politie ontdekte de hennepkwekerij op 21 mei 2014, waar de verdachte ook illegaal elektriciteit afnam. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het gebruik van valse documenten om een hypotheek en huurcontract te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank de bewijsvoering grondig analyseerde. De verdachte had geen overtuigende verklaring voor de herkomst van grote contante bedragen die hij had gestort op zijn bankrekeningen, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840516-14
Datum uitspraak : 3 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 oktober 2016, 27 januari 2017, 13 oktober 2017, 9 en 21 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op 21 mei 2014, te Dinxperlo, gemeente Aalten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 470 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 470 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2014 tot en met 21 mei 2014, te Dinxperlo, gemeente Aalten, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en/of (vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken);
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2004 tot en met
1 augustus 2005, te Eindhoven en/of te Heerlen en/of te Dinxperlo, gemeente Aalten, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften, te weten een arbeidsovereenkomst van [naam 1] gedateerd 16 maart 2004 en/of een een werkgeversverklaring van [naam 1] gedateerd 11 mei 2004 en/of 11 juni 2005 en/of een salarisspecificatie [naam 2] week 2004-29, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door die geschriften te (laten) verstrekken aan [naam 3] voor het verkrijgen van een hypotheek en/of voor het verkrijgen van een huurcontract voor een woning aan de [adres 2] te Dinxperlo, heeft overhandigd en/of verstrekt aan een medewerker van [naam 4] ;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met
1 augustus 2014, te Breda, en/of Eindhoven en/of Aalten (Dinxperlo) althans te Nederland,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt),
(immers)
heeft verdachte, (telkens)
-een (cash) geldbedrag ten hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro, althans enig(e) (cash) geldbedrag(en), verworven, en/of voorhanden gehad en/of
- een (cash) geldbedrag ter hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro, althans enig(e) (cash) geldbedrag(en), omgezet (telkens van cash naar giraal en/of telkens naar goederen en/of diensten en/of uitgaven ivm verbouwingkosten en/of
-van een geldbedrag ten hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Ter zake van feit 1 heeft de officier van justitie zich verder op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hennep(planten) in vereniging heeft geteeld zodat hij in zoverre dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie specifiek gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het standpunt van de verdediging
Ter zake van feit 1 en 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de woning had onderverhuurd en dat hij niets te maken heeft met de aangetroffen hennepkwekerij. Dat er een verplaatsbaar DNA-spoor van hem is aangetroffen in de kwekerij, zegt niets over zijn aanwezigheid daar zodat hij van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Ter zake van feit 3 is voor wat betreft [naam 3] primair aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de inhoud van de stukken zodat het opzet op het gebruiken van valse dan wel vervalste stukken ontbreekt. Subsidiair wordt betwist dat de inhoud van de in de tenlastelegging genoemde documenten onjuist is zodat ook om die reden in zoverre vrijspraak moet volgen. Voor wat betreft het overleggen van de werkgeversverklaring ten behoeve van het verkrijgen van het huurcontract, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ter zake van feit 4 heeft de raadsman primair aangevoerd dat geen sprake is van geld afkomstig uit misdrijf. Subsidiair is betoogd dat geen sprake is van verhullende of verbergende handelingen zodat de ten laste gelegde gedragingen volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen. Gelet hierop dient verdachte ter zake van feit 4 te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en 2
Gelet op de samenhang tussen feit 1 en 2 zal de rechtbank de van belang zijnde bewijsmiddelen gezamenlijk behandelen, waarbij elk bewijsstuk slechts is gebruikt ten aanzien van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Op 21 mei 2014 is de politie een woning gelegen aan de [adres 2] te Dinxperlo (gemeente Aalten) binnengetreden. In een kast trof de politie een geheime ingang naar de kelder van het pand aan. [2] In deze kelder werd een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit twee kweekruimtes met in totaal 470 planten. In kweekruimte A stonden 285 hennepplanten en in ruimte B stonden 185 hennepplanten. Verbalisant herkende de planten als hennepplanten op basis van de verschijningsvorm en de geur. [3] Onderzoek op basis van de MMC Narcotic Identification Test, waarbij gebruik wordt gemaakt van testbuisjes ten behoeve van het testen van cannabis, heeft uitgewezen dat de aangetroffen hennepresten kennelijk THC bevatten. [4] Verder bleek de woning beperkt te zijn ingericht; op de eerste verdieping werd in de kasten geen kleding aangetroffen. [5]
Op 21 mei 2014 heeft verbalisant een sigarettenpeuk met DNA-materiaal (speeksel), aangetroffen in een asbak op een plank in de kwekerij, veiliggesteld ( [nummer 1] ). Het NFI heeft het op de peuk aangetroffen enkelvoudige DNA-profiel ( [nummer 2] ) vergeleken met het DNA-profiel van verdachte ( [nummer 3] ). Daarbij heeft het NFI geconstateerd dat het DNA-profiel op bovenstaande peuk afkomstig kan zijn van verdachte en dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel op de peuk kleiner is dan één op één miljard. [6]
Een op 19 juli 2005 ondertekende huurovereenkomst tussen verhuurder [naam 5] en huurder [verdachte] betreffende de woonruimte gelegen aan de [adres 2] in Dinxperlo, ingaande op 01-08-2005. [7]
Verhuurder [naam 5] heeft verklaard dat de trap naar de kelder niet was afgesloten bij aanvang van de huur van het pand door verdachte
. [8]
Getuige [getuige 1] , woonachtig direct tegenover de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen, heeft het volgende verklaard. Vanaf het begin dat [verdachte] , de rechtbank begrijpt verdachte, de woning huurde, waren er lamellen voor het raam en was alles potdicht. [verdachte] kwam drie of vier keer per maand in de woning. Vaak kwam [verdachte] ’s avonds laat en soms was hij ‘s morgens vroeg al weer weg. [9]
Getuige [getuige 2] , woonachtig schuin tegenover de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen, heeft het volgende verklaard. Soms hoorde zij ’s avonds de auto van [verdachte] , de rechtbank begrijpt verdachte, aankomen. Zijn auto heeft een opvallend hard geluid. De volgende dag was [verdachte] vaak weer weg. Soms was [verdachte] een paar dagen in de woning. [10]
Bij de politie heeft verdachte op 14 en 15 juni 2014 verklaard dat hij vanaf 2005 het pand aan de [adres 2] in Dinxperlo huurde, dat hij bovenstaand huurcontract heeft ondertekend, dat hij de bewoner van het pand was en dat hij de huur en de stroom voor het pand betaalde. De laatste tijd kwam hij om de twee weken in de woning. [11]
Namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangever [naam 6] verklaard dat [slachtoffer] vanaf 31 juli 2005 met [verdachte] een overeenkomst heeft betreffende de aansluiting en het transport van elektriciteit naar het perceel aan de [adres 2] in Dinxperlo. Op
21 mei 2014 heeft [slachtoffer] onderzoek gedaan naar de aansluiting in bovenstaand perceel. Daarbij werd geconstateerd dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Te zien was dat de aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepplantage liep en deze voorzag van elektriciteit. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Verder is uit het onderzoek gebleken dat er in bovenstaand perceel in ieder geval in de periode van april 2014 tot 21 mei 2014 een hennepplantage was ingericht. Aangever heeft berekend dat er minimaal 27.450 kWh illegaal is weggenomen ten behoeve van de kwekerij is (kosten € 3.195,25). [12]
Het onderzoek van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat er illegaal stroom werd afgenomen ten behoeve van de kwekerij. [13]
Bewijsoverwegingen feit 1
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte vanaf 2005 het pand aan de [adres 2] te Dinxperlo huurde, waar de politie op 21 mei 2014 in de kelder, bereikbaar via een geheime toegangsdeur in een kast, een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen met in totaal 470 hennepplanten. Tevens is uit bovenstaande bewijsmiddelen op te maken dat de woning niet (permanent) bewoond werd. Verder volgt uit de verklaringen van verdachte en bovengenoemde getuigen dat verdachte met enige regelmaat en altijd vrij kortstondig in de woning verbleef. Ook is uit de verklaringen van verdachte op te maken dat hij in mei 2014, voordat de politie de hennepkwekerij aantrof, nog in de woning is geweest. Voorts is er in de hennepkwekerij, aldus op de plaats delict, een peuk met DNA-materiaal aangetroffen, waarbij het verkregen DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte met de daarbij vermelde, naar het oordeel van de rechtbank bijzonder hoge zeldzaamheidswaarde, zodat, mede gezien voornoemde informatie over verdachte in relatie tot de woning, geconcludeerd wordt dat dit DNA-profiel afkomstig is van verdachte. Aan deze peuk komt, hoewel een verplaatsbaar voorwerp, naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bewijswaarde toe in delictgerelateerde zin omdat de trap naar de kelder waarin de hennepkwekerij zich bevond na aanvang van de huur door verdachte van een geheime toegang is voorzien; bovendien was verdachte huurder en gebruiker van de woning.
Dat niet verdachte maar de door hem gestelde (onder)huurders genaamd [naam 7] (hierna: [naam 7] ) en [naam 8] (hierna: [naam 8] ), verantwoordelijk zouden zijn voor de in de woning aangetroffen hennepkwekerij, zoals de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daarbij acht zij van belang dat [naam 7] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij nooit een (onder)huurcontract tussen hem en verdachte voor de [adres 2] in Dinxperlo heeft ondertekend en dat de handtekening op het aan hem getoonde op zijn naam staande (onder)huurcontract voor bovenstaand adres, aangetroffen in de woning van verdachte, vals moet zijn. Ook [naam 8] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij bovenstaande woning nooit heeft gehuurd. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van [naam 7] en [naam 8] te twijfelen. Daarbij betrekt zij tevens dat het dossier een brief van de gemeente Aalten van 12 mei 2011 bevat, gericht aan de bewoners van [adres 2] in Dinxperlo, waarop uitsluitend de gegevens van verdachte met pen zijn ingevuld bij “op dit adres woonachtige personen”, en voorts dat deze brief is ondertekend door de hoofdbewoner, zijnde verdachte. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte tijdens een verhoor op 17 juni 2014 op vragen van de politie wie er bij deze woning in Dinxperlo komen, een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de ten laste gelegde datum opzettelijk een grote hoeveelheid van meer dan 200, te weten 470, hennepplanten heeft geteeld, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Evenals de officier van justitie acht zij niet bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd in vereniging met een of meer anderen. Evenmin ziet zij aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte het feit heeft gepleegd in de uitoefening van een bedrijf of beroep, nu de ten laste gelegde pleegperiode zich na wijziging van de tenlastelegging uiteindelijk beperkt tot één dag en het dossier daartoe verder onvoldoende gegevens bevat. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen feit 2
Vast staat dat verdachte in de ten laste gelegde periode de woning aan de [adres 2] te Dinxperlo heeft gehuurd en dat er in die periode een hoeveelheid elektriciteit is weggenomen van [slachtoffer] door het verbreken van de zegels van de hoofdaansluitkast en het maken van een elektriciteitsaansluiting aan de bovenzijde buiten de meter om. Verder had verdachte een contract met [slachtoffer] voor de aansluiting en het transport van elektriciteit in de woning zodat hij in beginsel aansprakelijk is voor het elektriciteitsgebruik in de woning. Dit geldt te meer nu, gelet op hetgeen onder feit 1 is overwogen, niet aannemelijk is geworden dat de woning in de ten laste gelegde periode werd gebruikt/bewoond door een ander dan verdachte. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het telen van (een grote hoeveelheid) hennep(planten) gepaard gaat met het verbruik van een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit ten behoeve van onder meer het regelen van het juiste groeiklimaat voor de planten zoals licht en warmte. Nu verdachte, zoals hierboven onder feit 1 is vastgesteld, in de ten laste gelegde periode hennep heeft geteeld in de woning, moet de stroom op zijn minst genomen met medeweten van verdachte (deels) illegaal zijn afgetapt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal.
Feit 3 [14]
Bewijsmiddelen
Voor beoordeling van dit feit heeft de rechtbank acht geslagen op de navolgende stukken.
Stukken afkomstig uit het hypotheekdossier van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) [15]
Een namens de directeur van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) ondertekende brief inzake arbeidsovereenkomst met dagtekening 18 maart 2004 - volgens de hierop aangebrachte poststempel bij [naam 3] binnengekomen op 8 oktober 2004 - waarin staat dat [verdachte] sinds 18 maart 2004 bij hen in vaste dienst is en dat zijn bruto jaarsalaris € 77.566,11 (incl. vakantietoeslag) bedraagt. [16]
Een op 11-05-2004 namens [naam 1] ondertekende ingevulde werkgeversverklaring - blijkens de hierop aangebrachte poststempel bij [naam 3] binnengekomen op 8 oktober 2004 - waarin staat dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , sinds 18-03-2004 in dienst is als projectbegeleider, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en dat zijn bruto jaarsalaris € 74.474,40 (excl. vakantietoeslag) bedraagt. [17]
Salarisspecificatie van [naam 2] op naam van [verdachte] over weeknummer 2004-29 (29/01), datum 19072004, waarop staat dat het basisuurloon € 18,37 bedraagt en het loon (SVW) € 1.432,20. [18]
Een offerte van [naam 3] in [plaats 1] , van 25 november 2004 ten behoeve van aanvrager [verdachte] inzake het verstrekken van een hypothecaire lening voor een bedrag van € 687.000,-. [19]
Een door de notaris ondertekende hypotheekakte van 30 november 2004 tussen geldgever [naam 3] en geldnemer/hypotheekgever [verdachte] , waarin de geldnemer verklaart ter leen te hebben ontvangen van geldgever en mitsdien aan geldgever schuldig te zijn een bedrag van € 687.000,-. [20]
Stukken afkomstig uit het huurdossier van [naam 4] (hierna: [naam 4] ) [21]
Een op 19-07-2005 door partijen ondertekende huurovereenkomst tussen [naam 5] , verhuurder, en [verdachte] , huurder, betreffende de woonruimte gelegen aan de [adres 2] in Dinxperlo, ingaande op 01-08-2005, en een maandelijkse huur van
€ 750,-. [22]
Een door verdachte overgelegde ingevulde werkgeversverklaring van [naam 1] , blijkens de hierop met pen aangebrachte wijziging ondertekend op 11-06-2005, waarin staat dat [verdachte] sinds 18-03-2004 in dienst is, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en dat zijn bruto jaarsalaris € 74.474,40 (excl. vakantietoeslag) bedraagt. [23]
Afgelegde verklaringen
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat [naam 4] destijds heeft bemiddeld bij de totstandkoming van bovenstaande huurovereenkomst betreffende de [adres 2] in Dinxperlo. [24] Aan de hand van looninkomsten/afschriften van de huurder, toetste [naam 4] of de huurder, in casu verdachte, voldoende financiële middelen had om de huur te voldoen. [25]
Verdachte heeft ter zitting van 9 maart 2018 verklaard dat hij in het jaar 2005 in het geheel niet meer heeft gewerkt voor [naam 1] , dat hij destijds stukken heeft opgevraagd bij [naam 1] ten behoeve van het aanvragen van een hypotheek en dat hij degene zal zijn geweest die de datum op bovenstaande werkgeversverklaring van [naam 1] heeft gewijzigd van 11-05-2004 in 11-06-2005. [26]
Stukken afkomstig van de Belastingdienst [27]
Uit een door de Belastingdienst ontvangen belastingaangifte over 2004 blijkt dat door of namens verdachte is opgegeven dat hij in 2004 (€ 14.911 en € 5.917) in totaal € 20.828,- aan inkomsten uit loon van [naam 1] heeft ontvangen. [28]
Uit een door de Belastingdienst ontvangen belastingaangifte over 2005 blijkt dat door of namens verdachte is opgegeven dat hij in 2005 in het geheel geen inkomsten uit loon heeft ontvangen. [29]
In de woning van verdachte aangetroffen stukken [30]
Uit twee bij verdachte aangetroffen jaaropgaven over 2004, werkgever [naam 1] , blijkt dat zijn fiscaal loon over 126 dagen € 14.911,- bedraagt en dat zijn fiscaal loon over de overige 55 dagen € 5.917,- bedraagt. [31]
Een bij verdachte aangetroffen ondertekende uitzendovereenkomst tussen [naam 1] en [verdachte] , waarin staat dat hij met ingang van 18-03-2004 bij opdrachtgever te werk zal worden gesteld voor bepaalde tijd (…) maximaal 26 weken. Het salaris is vastgesteld op € 497,20 bruto per week (excl. ploegen- en vakantietoeslag). [32]
Een bij verdachte aangetroffen ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [naam 1] en [verdachte] , ingangsdatum 19-09-2004, uiterlijke einddatum 05-12-2004. Het salaris is vastgesteld op € 497,20 bruto per week (excl. ploegen- en vakantietoeslag). [33]
Bij verdachte aangetroffen salarisspecificaties van [naam 1] op naam van [verdachte] over (onder meer) de weken 2004-12 tot en met 2004-38, waarin een basisuurloon van € 12,29 staat vermeld. Blijkens de specificatie van week 2004-38 bedraagt het fiscale loon tot en met deze afrekening (cumulatief) € 14.911,78. [34]
Bij verdachte aangetroffen salarisspecificaties van [naam 1] op naam van [verdachte] over (onder meer) de weken 2004-39 tot en met 2004-51, waarin een basisuurloon van € 12,43 staat vermeld. Blijkens de specificatie van week 2004-51 bedraagt het fiscale loon tot en met deze afrekening (cumulatief) € 5.917,99. [35]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van [naam 3]
De rechtbank constateert dat bovenstaande door of namens verdachte aan [naam 3] verstrekte documenten onjuiste gegevens bevatten. De onjuistheid heeft betrekking op het ontvangen salaris en op de aard van het dienstverband.
Hiertoe wordt overwogen dat in de brief van 18 maart 2014 en de werkgeversverklaring van 11-05-2004 staat dat het jaarsalaris van verdachte bij [naam 1] € 77.566,11 (incl. vakantie-toeslag) dan wel € 74.470,40 (excl. vakantietoeslag) bedraagt, terwijl uit bovenstaande bij verdachte aangetroffen jaaropgaven over 2004 blijkt dat zijn fiscaal loon bij [naam 1] in totaal (€ 14.911 en € 5.917) ‘slechts’ € 20.828,- bedroeg.
Laatstgenoemd loonbedrag staat tevens vermeld op de door of namens verdachte gedane belastingaangifte over 2004. Ook op de bij verdachte aangetroffen salarisspecificaties van [naam 1] over de weken 2004-38 en 2004-51 staat een loonbedrag van € 14.911,- respectievelijk € 5.917,-. Bovendien staat op de bij verdachte aangetroffen contracten een bruto weeksalaris van € 497,20 vermeld, wat aansluit bij het loonbedrag vermeld in bovenstaande jaaropgaven. Voorts komt het basisuurloon van € 18,37 vermeld op de door [naam 3] ontvangen salarisspecificatie van [naam 1] over week 2004-29 niet overeen met het basisuurloon van € 12,29 en € 12,43 vermeld op bovenstaande bij verdachte aangetroffen salarisspecificaties over 2004.
Verder staat op bovenstaande aan [naam 3] overlegde documenten dat verdachte een vast dienstverband heeft bij [naam 1] , terwijl in de woning van verdachte uitsluitend twee tijdelijke, kortlopende, contracten van [naam 1] zijn aangetroffen. Ook overigens is niet gebleken van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen verdachte en [naam 1] .
Gezien het bovenstaande concludeert de rechtbank dat op bovenstaande door [naam 3] ontvangen stukken ten onrechte een aanzienlijk hoog en daarmee onjuist gebleken jaarsalaris en basisuurloon van verdachte is vermeld. Ook de vermelding dat verdachte een vast dienstverband heeft bij [naam 1] is aantoonbaar onjuist. De stelling van verdachte dat hij naast het op de jaaropgaven vermelde loonbedrag tevens een (aanmerkelijk) contant bedrag aan salaris heeft ontvangen van [naam 1] en aldus aanzienlijk meer heeft verdiend dan
€ 20.828,-, wordt bij gebrek aan iedere onderbouwing verworpen. Ook overigens bevat het dossier geen nadere stukken waaruit blijkt dat het bruto jaarsalaris van verdachte bij [naam 1] meer dan € 20.828,- - laat staan zo’n € 74.000,- bedroeg.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ten behoeve van het verkrijgen van de door hem bij [naam 3] aangevraagde hypothecaire lening en ter misleiding van [naam 3] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van bovenstaande valselijk opgemaakte documenten. Ook indien verdachte deze stukken niet zelf aan [naam 3] heeft verstrekt, is hij als aanvrager verantwoordelijk voor de documenten die ter ondersteuning van zijn hypotheekaanvraag worden overgelegd. Dit geldt te meer nu deze stukken op zijn verzoek zijn opgesteld. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat verdachte er alle belang bij had dat de door hem aangevraagde hypothecaire lening werd verstrekt. Verder concludeert de rechtbank dat [naam 3] de verzochte hypothecaire lening hoogstwaarschijnlijk niet aan verdachte had verstrekt, indien bovenstaande documenten niet waren overlegd. Immers, het werkelijke jaarsalaris van verdachte bij [naam 1] over 2004 bedroeg ‘slechts’ € 20.828,-, aldus minder dan een derde van het – onjuist - opgegeven jaarsalaris. Ook overigens blijkt uit de door [naam 3] ontvangen stukken niet dat verdachte over een dusdanig inkomen beschikte. Bovendien was geen sprake van een vast arbeidscontract, maar slechts van twee tijdelijke contracten met een looptijd van niet meer dan enkele maanden. Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van [naam 4]
Verder stelt de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte aan [naam 4] ten behoeve van het sluiten van bovenstaande huurovereenkomst voor de [adres 2] in Dinxperlo onder meer bovenstaande werkgeversverklaring van [naam 1] , blijkens de hierop met pen aangebrachte wijziging ondertekend op 11-06-2005, heeft overgelegd.
Ter zitting van 9 maart 2018 heeft verdachte verklaard dat hij in 2005 niet langer werkzaam was voor [naam 1] , wat wordt bevestigd door de belastingaangifte van verdachte waarin is aangegeven dat hij in 2005 jaar in het geheel geen inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Verder maakt de rechtbank uit hetgeen verdachte ter zitting van 9 maart 2018 heeft verklaard op dat hij degene is geweest die de datum op bovenstaande werkgeversverklaring heeft gewijzigd in 11-06-2005. Het voorgaande leidt de rechtbank reeds tot de conclusie dat de aan [naam 4] overgelegde werkgeversverklaring van [naam 1] vals is. Ook overigens bevat deze verklaring onjuiste gegevens, waarbij verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder [naam 3] is overwogen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat bovenstaande werkgeversverklaring bestemd was en opzettelijk door verdachte is gebruikt voor het sluiten van bovenstaande huurovereenkomst. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat de totstandkoming van deze huurovereenkomst in zijn belang was.
Mede gelet op de verklaringen van getuige [naam 5] , dat [naam 4] vooraf aan de hand van loonafschriften en dergelijke toetste of de huurder voldoende financiële middelen had om de huurprijs te voldoen, concludeert de rechtbank dat bovenstaande huurovereenkomst hoogstwaarschijnlijk niet tot stand zou zijn gekomen, indien bovenstaande vervalste werkgeververklaring niet was overgelegd. Dat verdachte aan [naam 4] ook een op zijn naam gesteld bankrekeningafschrift van 23 mei 2005 heeft verstrekt, waarop twee op 5 mei 2005 door hem verrichte bijschrijvingen van ieder € 45.000,- zijn te zien, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, deze informatie heeft uitsluitend betrekking op de financiële situatie van verdachte op die specifieke datum en biedt daardoor redelijkerwijs onvoldoende financiële garantie. Door de bovenbeschreven handelswijze heeft verdachte zich ook ten aanzien van [naam 4] schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, zoals onder 3 ten laste is gelegd.
Feit 4
Bewijsmiddelen
Financiële gegevens
Uit informatie van de Belastingdienst over de jaren 2004 tot en met 2014 blijkt dat verdachte in 2004 voor het laatst inkomsten uit loon heeft ontvangen, te weten bovenstaand bedrag van (in totaal) € 20.828,-; verwezen wordt naar de bewijsmiddelen bij feit 3 die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Voorts blijkt dat verdachte over de jaren 2005 tot en met juli 2014 uitsluitend inkomen uit UWV-uitkering heeft ontvangen, oplopend van € 5.523 tot maximaal € 28.856,- per jaar. [36]
Uit een de door de politie opgemaakte eenvoudige kasopstelling en de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt dat de legale contante inkomsten van verdachte over de periode van
1 januari 2004 tot 1 augustus 2014 in totaal € 493.574,- bedroegen en dat zijn feitelijke contante uitgaven over die periode € 1.141.817,- bedroegen zodat sprake is van een negatief kasverschil van € 648.243,-. [37]
In de periode van 1 januari 2004 tot 1 november 2004 zijn op de bankrekeningen van verdachte contante stortingen gedan tot een totaalbedrag van € 57.025,61 [38] .
Vervolgens, in de periode van 1 november 2004 tot 1 augustus 2014, zijn op de bankrekeningen van verdachte contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van
€ 931.929,57 [39] .
Gegevens betreffende onroerende zaken
Een door de notaris ondertekende akte (nummer [nummer 4] ) van 7 januari 2002 tussen (…) verkoper, en verdachte, koper, betreffende de levering van de eigendom van een perceel grond ten behoeve van de bouw van een woning met aanhorigheden, gelegen te Breda (….) plaatselijk bekend als gemeente Princenhage [nummer 5] , [40] na bebouwing/later tevens bekend als [adres 1] in Breda. [41]
Een brief van [naam 9] notarissen van 30 november 2004, gericht aan verdachte, betreffende hypotheek t.b.v. [naam 3] , waarin onder meer staat dat het te ontvangen bedrag op hypotheek van [naam 3] € 687.000,- bedraagt en dat het totaal door verdachte te ontvangen bedrag € 341.144,64 bedraagt. [42]
Een rekeningafschrift van [naam 9] van 01-12-2004, waaruit onder meer blijkt dat:
- op 01-12 € 327.239,24 is overgeboekt naar [nummer 6] t.g.v. Rabobank Breda spoedopdracht [nummer 7] tnv [verdachte] ;
- op 01-12-2004 € 341.144,64 is overgemaakt naar [nummer 8] tgv [verdachte] . [43]
Een door de notaris ondertekende akte van 1 september 2005 tussen (…) verkoper, en verdachte, koper, betreffende de levering van het woonhuis en verdere aanhorigheden gelegen aan de [adres 3] , [plaats 2] , koopprijs € 105.0000. [44]
Een op 2 juni 2007 ondertekende koopovereenkomst registergoed tussen verkoper, zijnde verdachte, en koper (…) betreffende de (hoek)woning met aanhorigheden plaatselijk bekend [adres 3] , [plaats 2] , totale koopprijs € 227.000,-, gelezen in onderlinge samenhang met de akte van levering van 1 augustus 2007. [45]
Voorts bevat het dossier een groot aantal facturen die betrekking hebben op de contante aankoop van bouwmaterialen en de contante betaling van overige bouwkosten. [46] Verdachte heeft ter zitting van 9 maart 2018 verklaard dat hij de bouw van zijn woning aan de [adres 1] in Breda zelf heeft bekostigd. [47]
Bewijsoverwegingen
Op basis van voormelde eenvoudige kasopstelling en de daaraan ten grondslag liggende processen-verbaal met bijlagen stelt de rechtbank vast dat de feitelijke contante uitgaven van verdachte over de periode van 1 januari 2004 tot 1 augustus 2014 de via legale weg verkregen contante ontvangsten ruimschoots overtreffen, te weten met een bedrag van
(€ 493.574,- minus € 1.141.817,- =) € 648.243,-. Het inkomen van verdachte in diezelfde periode bestond grotendeels uit uitkeringen van het UWV. Toch heeft hij met grote regelmaat grote hoeveelheden contant geld gestort op zijn bankrekeningen.
Noch in het voorbereidend onderzoek, noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte (afdoende) kunnen uitleggen hoe het kan dat iemand met zijn (beperkte) inkomenspositie (structureel) over zoveel en zo grote contante geldstromen heeft kunnen beschikken. Contant geld in hoeveelheden, dat zijn inkomen ruimschoots overschrijdt.
De uiteindelijk namens verdachte aangevoerde verklaringen dat hij op regelmatige basis legale contante inkomsten heeft verkregen uit handel (in van alles en nog wat, zoals de verdediging heeft aangevoerd), kamer- en autoverhuur en de verkoop van sieraden afkomstig uit een nalatenschap en dat deze gelden ten onrechte niet zijn betrokken bij de berekening van zijn contante ontvangsten, wordt bij gebrek aan iedere concrete en verifieerbare onderbouwing verworpen.
Daarbij komt tevens betekenis toe aan het feit dat verdachte blijkens zijn politieverhoren in de hoofdzaak heeft verklaard dat hij geen andere inkomsten heeft gehad dan uit zijn eigen bedrijf en van het UWV, dat hij geen erfenissen of noemenswaardige schenkingen heeft ontvangen en evenmin prijzen heeft gewonnen. Bovendien heeft verdachte bij zijn politieverhoren in de hoofdzaak een beroep gedaan op zijn zwijgrecht toen hem werd gevraagd welke legale bron van inkomsten een verklaring vormt voor de grote bedragen aan contante stortingen. Ook toen verdachte werd uitgenodigd voor verhoor met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft hij geen verklaring willen afleggen.
Verdachte heeft voor het berekende negatieve kasverschil en de herkomst van het geld geen aannemelijke, geloofwaardige verklaring gegeven zodat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan dat dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – niet legaal is verkregen. Nu verdachtes verklaringen niet concreet, niet min of meer verifieerbaar maar zelfs op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn, komt de rechtbank tot de conclusie dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Hoewel gelet op de hiervoor onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten blijkt dat verdachte zich op enig moment heeft bezig gehouden met een lucratief strafbaar feit, is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende duidelijk geworden uit welk concreet misdrijf die (contante, onverklaarbare) geldstromen afkomstig zijn. Dit doet aan de bewezenverklaring (en kwalificatie) echter niet af.
In de ten laste gelegde periode zijn veelvuldig grote contante stortingen gedaan op rekeningen van verdachte, welke grotendeels geen legale herkomst hebben, waardoor verdachte contant geld heeft omgezet in giraal geld. Tevens concludeert de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte in de ten laste gelegde periode bouwmaterialen en overige bouwkosten, gebruikt voor de bouw van zijn woning aan de [adres 1] in Breda, contant heeft voldaan. Hierdoor heeft verdachte een groot bedrag aan contant geld afkomstig uit eigen misdrijf omgezet naar goederen en diensten. Vervolgens heeft verdachte de woning gerenoveerd en op 1 augustus 2007 verkocht voor € 226.000,-. Gelet op het verschil tussen de aankoopkosten (€ 114.048,74) en de verkoopopbrengst
(€ 223.010,58), van bovenstaande woning, alsmede in aanmerking genomen de door verdachte gestelde renovatiekosten van € 20.000,-, bedraagt het bedrag wederrechtelijk (vervolg)profijt uit de verkoop van bovenstaande woning € 88.961,84. [48] De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de aankoop van de woning aan de [adres 3] geld afkomstig uit eigen misdrijf heeft omgezet.
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande handelingen van verdachte, het omzetten van contant geld, gericht waren op het verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het geld en de werkelijke aard ervan zodat sprake is van witwassen zoals onder feit 4 ten laste is gelegd. Gelet op de frequentie en de lange duur van de gepleegde handelingen, is de rechtbank tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 21 mei 2014, te Dinxperlo, gemeente Aalten,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 470 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 470 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in
of omstreeksde periode van 17 april 2014 tot en met 21 mei 2014, te Dinxperlo, gemeente Aalten, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking (door een of meer (ijk)zegel(s)
en/of het deksel van de elektriciteitsmeterte verbreken
en/of verwijderenen
/of(vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven-
en/of buitenzijde,
in elk gevalbuiten de meter om, te maken);
3.
hij op een of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 08 oktober 2004 tot en met
1 augustus 2005,
te Eindhoven en/of te Heerlen en/of te Dinxperlo, gemeente Aalten,
althansin Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte
en/of vervalstegeschriften, te weten een arbeidsovereenkomst van [naam 1] gedateerd
16maart 2004 en/of
eeneen werkgeversverklaring van [naam 1] gedateerd 11 mei 2004 en/of 11 juni 2005 en/of een salarisspecificatie [naam 2] week 2004-29, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door die geschriften te (laten) verstrekken aan [naam 3] voor het verkrijgen van een hypotheek en/of voor het verkrijgen van een huurcontract voor een woning aan de [adres 2] te Dinxperlo, heeft
overhandigd en/ofverstrekt aan een medewerker van [naam 4] ;
4.
hij op één of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2004 tot
en met
1 augustus 2014,
te Breda, en/of Eindhoven en/of Aalten (Dinxperlo) althanste Nederland,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt),
(immers)
heeft verdachte, (telkens)
-een (cash) geldbedrag ten hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro,
althans enig(e) (cash) geldbedrag(en),verworven, en
/ofvoorhanden gehad en
/of
- een (cash) geldbedrag ter hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro,
althans enig(e) (cash) geldbedrag(en),omgezet (telkens van cash naar giraal en/of telkens naar goederen en/of diensten en/of uitgaven ivm verbouwingkosten en
/of
-van een geldbedrag ten hoogte van (tenminste ongeveer) 648.243 euro,
althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Gewoontewitwassen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Het standpunt van de verdediging
In geval van strafoplegging is matiging van de strafeis van de officier van justitie bepleit. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en van oudere feiten. Verder wordt betwist dat verdachte de feiten heeft gepleegd voor persoonlijk gewin.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is onder meer gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 januari 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een grote hoeveelheid, te weten 470, hennep(planten) heeft geteeld in een door hem gehuurde woning. Door zijn handelen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het illegale hennepcircuit, waarin snel veel geld wordt verdiend en waarin het gebruik van geweld en intimidatie niet wordt geschuwd. Bovendien zijn hennepkwekerijen gevaarzettend (brandgevaar en wateroverlast). Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten leiden tot negatieve maatschappelijke gevolgen en sociale overlast. Bovendien is de uit hennepplanten verkregen stof THC schadelijk voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door deze buiten de elektriciteitsmeter om af te nemen. Verdachte heeft hierdoor forse financiële schade veroorzaakt voor de betreffende energieleverancier en geen respect getoond voor de eigendom van een ander.
Verder heeft verdachte opzettelijk een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring, waarin onder meer een onjuist, meer dan drievoudig jaarinkomen is vermeld, gebruikt ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning en voor het sluiten van een huurcontract voor de woning waarin hij vervolgens hennep heeft geteeld.
Tot slot heeft verdachte jarenlang over zeer grote bedragen aan contant geld beschikt terwijl hij voor de herkomst van dat geld geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven. Die herkomst moet dan ook illegaal zijn. Hij heeft dat contante geld witgewassen door hiermee een woning aan te kopen en (deels) de bouw van een andere woning in Breda te financieren. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan; het is ondermijnend.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij bovenstaande strafbare feiten doelbewust heeft gepleegd voor eigen financieel gewin en zich niets heeft aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn gedragingen voor anderen en de samenleving.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt.
Verder weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat de bewezenverklaarde feiten dateren van vier tot veertien jaar geleden en dat verdachte sindsdien niet meer is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Verdachte is op 14 juni 2014 aangehouden en in verzekering gesteld in verband met bovenstaande feiten. Op deze datum is aldus de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank is van oordeel dat dit tijdsverloop niet voor rekening van verdachte dient te komen, nu dit grotendeels is ontstaan door tussentijds stilleggen van het financieel onderzoek door het openbaar ministerie. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Gelet hierop en in aanmerking genomen de aard en de omvang van de feiten, neemt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden als globaal uitgangspunt. Daarbij heeft zij aansluiting gezocht bij de toepasselijke LOVS-oriëntatiepunten voor witwassen. In deze zaak wordt verdachte veroordeeld voor meer dan alleen dat feit.
De rechtbank zal echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat. Daarom acht zij voor de afdoening van deze strafzaak een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden. Met een lagere straf of een andere strafmodaliteit kan gezien de ernst en het ondermijnend karakter van de feiten niet worden volstaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57
,91, 311, 225, 311, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2018.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0644-2014060537, gesloten op 29 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 114 met bijlage p. 118-119, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van bevindingen p. 63.
3.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij p. 3-5.
4.Proces-verbaal p. 74-75.
5.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij p. 5.
6.Proces-verbaal p. 60, gelezen in onderlinge samenhang met proces-verbaal sporenonderzoek p. 61-62 en het rapport van het NFI van 18 juli 2014 p. 71-73.
7.Huurovereenkomst p. 99-102.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 96-97
9.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 94-95.
10.Proces-verbaal verhoor getuige p. 103-104.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 22, 107-108, 110 en 128.
12.Aangifte p. 77-78.
13.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij p. 5.
14.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie-eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014100250, gesloten op 10 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
15.Proces-verbaal bevindingen uitlevering van bescheiden en gegevens p. 755-756.
16.Brief arbeidsovereenkomst, p. 853.
17.Werkgeversverklaring p. 854.
18.Salarisspecificatie p. 855.
19.Offerte met bijlage p. 758-764.
20.Hypotheekakte p. 765-768.
21.Proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden en gegevens, p. 1126-1127
22.Huurovereenkomst woonruimte p. 1147-1150.
23.Werkgeversverklaring p. 1123, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal p. 1121 en de brief van verdachte van 25 mei 2005, p. 1130.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 1144.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 356-357.
26.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2018.
27.Brief van de Belastingdienst van 21-07-2014, p. 21.
28.Belastingformulier p. 123
29.Belastingformulier p. 131-132.
30.Proces-verbaal van bevindingen p. 844-847.
31.Jaaropgaven 2004 p. 899 en 929.
32.Uitzendovereenkomst p. 867-868.
33.Arbeidsovereenkomst p. 909-910.
34.Salarisspecificaties p. 870-897.
35.Salarisspecificaties p. 915-927.
36.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens p. 20 en 169, gelezen in onderlinge samenhang met de brief van de Belastingdienst p. 21 met bijlagen Belastingformulieren p. 22-163 en p. 170-243.
37.Eenvoudige kasopstelling p. 1415, gelezen in onderlinge samenhang met de p-v’s van bevindingen nr. 74, 72, 69 en 73 met bijlagen en de daaraan ten grondslag liggende stukken (bankafschriften van verdachte).
38.Proces-verbaal van bevindingen nr. 47 met bijlagen.
39.Proces-verbaal van bevindingen nr. 72 met bijlagen.
40.Akte p. 464-467.
41.Kadastraal bericht object p. 432.
42.Brief p. 1170.
43.Rekeningafschrift p. 1171-1172.
44.Akte van levering p. 484-493.
45.Koopovereenkomst p. 1248-1256 en akte van levering p. 495-502.
46.P-v van bevindingen nr. 69 met bijlagen p. 1382-1393 en de betreffende facturen.
47.Verklaringen van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2018.
48.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. [adres 3] p. 1190-1192.