1.9Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft verweerder eisers pgb over het jaar 2015 vastgesteld op een lager bedrag dan was toegekend.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de motivering aangepast en de beslissing om goedkeuring aan de zorgovereenkomst tussen eiser en Lunteren te weigeren gehandhaafd, omdat LunterenZorg geen verantwoorde zorg levert en eiser daardoor niet kan voldoen aan zijn verplichtingen om kwalitatief goede zorg in te kopen. Volgens verweerder mogen de kosten van de zorgverlener daarom niet ten laste van het pgb worden gebracht.
3. Volgens eiser is er voor 1 december 2015 geen sprake van een ministeriële beschikking op grond waarvan LunterenZorg geen Wlz-zorg meer mag leveren. Voor die tijd is inderdaad sprake geweest van een aanwijzing, maar niet van een verbod om Wlz-zorg te leveren. De zorg die door LunterenZorg is geleverd is steeds Wlz-zorg geweest en mag ten laste van een pgb worden gebracht. Het enkele feit dat de staatssecretaris een aanwijzing heeft gegeven aan een andere vennootschap betekent niet dat de zorg die door LunterenZorg is geleverd kwalitatief onverantwoord is geweest. Per saldo ging de last onder dwangsom pas in op 1 december 2015. Vanaf dat moment heeft LunterenZorg geen zorg meer geleverd aan Wlz-cliënten.
4. De rechtbank heeft in eerste instantie onderzocht of eiser een (proces)belang heeft. Zoals in de heropeningsbeslissing is vermeld, heeft de rechtbank geconcludeerd dat eiser voldoende belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij heeft besloten dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van de door eiser in bezwaar gemaakte kosten. Daarom komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 5.18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (Rlz). De rechtbank is van oordeel dat het genoemde wetsartikel geen grondslag biedt voor het weigeren van goedkeuring aan een voorgelegde zorgovereenkomst. In het genoemde artikel staan immers verplichtingen vermeld die aan een verzekerde worden opgelegd bij verlening van het pgb. Als de verzekerde zich aan die verplichtingen niet houdt, kan dit er op grond van artikel 5.20, tweede lid, van de Rlz toe leiden dat de verleningsbeschikking wordt ingetrokken of gewijzigd. Uit de wet- en regelgeving volgt niet dat verweerder op grond van deze bepaling bevoegd is zijn goedkeuring aan een zorgovereenkomst te onthouden als door het sluiten van die zorgovereenkomst een of meerdere van die verplichtingen wordt geschonden.
6. Op grond van wat is overwogen onder 5 heeft verweerder voor het bestreden besluit niet de juiste wettelijke grondslag gehanteerd. Daardoor lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd.
7. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in wezen artikel 3.6.4 van het Besluit langdurige zorg (Blz) en de artikelen 5.16 en 5.18 van de Rlz gezamenlijk ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Artikel 5.16 was al aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. Ook heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gesteld dat op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) op een verzekerde de verplichting rust om met het pgb kwalitatief goede zorg in te kopen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.