ECLI:NL:RBGEL:2018:1463

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
05/740135-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling van politieagent en rijden onder invloed met bijkomende straffen

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 maart 2017 in Nijmegen, Ewijk en Winssen betrokken was bij een incident waarbij hij met een auto op politieagenten inreed. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft geprobeerd te ontkomen aan de politie, wat resulteerde in een aanrijding met een van de agenten, [slachtoffer 2], die daarbij letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot zware mishandeling van de agenten, met name [slachtoffer 2], en dat de verdachte bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte werd ook beschuldigd van het verlaten van de plaats van een ongeval en rijden onder invloed. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, een werkstraf van 180 uur, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden. Daarnaast moest de verdachte een schadevergoeding van 800 euro betalen aan [slachtoffer 2]. De rechtbank weigerde de verdachte vrij te spreken van de beschuldigingen tegen [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op deze agent had ingereden. De uitspraak benadrukt de ernst van het gedrag van de verdachte en de impact op de betrokken politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740135-17
Datum uitspraak : 30 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. A.M. Smetsers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 20 maart 2017 in de gemeente Nijmegen en/of te Ewijk en/of te Winssen en/of in de gemeente Beuningen, in ieder geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 2] (aspirant van politie eenheid Oost-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- als bestuurder van een auto (met hoge snelheid) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl die [slachtoffer 2] is geraakt tegen zijn (rechter)knie en/of [slachtoffer 1] (ternauwernood) opzij kon springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 maart 2017 in de gemeente Nijmegen en/of te Ewijk en/of te Winssen en/of in de gemeente Beuningen, in ieder geval in Nederland, ambtenaar, [slachtoffer 2] (aspirant van politie eenheid Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- als bestuurder van een auto (met hoge snelheid) op die [slachtoffer 2] is ingereden, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl die [slachtoffer 2] is geraakt tegen zijn (rechter)knie;
en/of hij op of omstreeks 20 maart 2017 in de gemeente Nijmegen en/of te Ewijk en/of te Winssen en/of in de gemeente Beuningen, in ieder geval in Nederland [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 2] (aspirant van politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend - als bestuurder van een auto (met hoge snelheid) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is
ingereden, terwijl die [slachtoffer 2] is geraakt tegen zijn (rechter)knie en/of [slachtoffer 1] (ternauwernood) opzij kon springen om een aanrijding te voorkomen;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2017, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Winssen in de gemeente Beuningen op/aan de Notaris Stephanus Roesstraat, in ieder geval op de openbare weg, op of omstreeks 05.00 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [bedrijf] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2017 in de gemeente Nijmegen en/of te Ewijk en/of te Winssen en/of in de gemeente Beuningen, in ieder geval in Nederland als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto (gekentekend [kenteken] ), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 385 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te
zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 20 maart 2017 omstreeks 04.40 uur als bestuurder in een Audi. Hij werd vanaf Nijmegen, vanwege zijn rijgedrag (het met een behoorlijke snelheid oversteken van een kruising en het negeren van rood licht), achtervolgd door drie verbalisanten in een dienstvoertuig, onder wie de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Teneinde de auto van verdachte te doen stoppen is het dienstvoertuig in Ewijk, gemeente Beuningen, schuin voor de auto van verdachte gezet, waarna de auto tot stilstand kwam. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn direct naar de auto van verdachte gelopen, [slachtoffer 1] naar de bestuurderszijde en [slachtoffer 2] naar de bijrijderszijde. Vervolgens gaf verdachte gas en reed hij hard achteruit. Hierbij heeft de rechter voorbumper van de auto van verdachte de rechterknie van [slachtoffer 2] geraakt. Verdachte is verder achteruit gereden, gekeerd en weggereden. [2] De knie van [slachtoffer 2] is als gevolg van de aanrijding gekneusd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij heeft daarbij vooropgesteld dat zij uitgaat van de lezing die deze verbalisanten hebben geschetst van het incident, en niet van de lezing van verdachte. Zij waren immers, anders dan verdachte, nuchter en zijn goed opgeleid om waar te nemen.
In de visie van de officier van justitie was sprake van een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten. Verdachte is immers, onder invloed van alcohol en terwijl hij in paniek was, heel hard gas gaan geven en, al slingerend, heel hard weggereden. Daarbij is [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk aangereden. Omdat hij zo dicht bij de auto van verdachte stond, had hij kunnen vallen en onder een wiel terecht kunnen komen. Hetzelfde geldt voor [slachtoffer 1] . Daarbij hadden door letsel aan kwetsbare onderdelen van het lichaam, zoals hoofd en romp, interne bloedingen kunnen optreden.
Verdachte heeft volgens de officier van justitie die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard, waarbij zij in aanmerking heeft genomen het gevaarlijke rijgedrag van verdachte, in het donker, zijn paniek en de omstandigheid dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de verbalisanten. Hij heeft immers oogcontact gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde en gedeeltelijke vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde, voor zover verdachte daarbij wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd. Wat betreft het subsidiair tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbende op verbalisant [slachtoffer 2] , refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hiertoe heeft de verdediging, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Verdachte is achteruit gereden, zich verwijderend van de verbalisanten. Hij is niet op hen ingereden. In die situatie bestond geen kans dat de verbalisanten letsel zouden oplopen die naar ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden aangemerkt. Van belang daarbij is nog dat van een door verdachte tijdens het achteruit rijden gemaakte slingerbeweging uit de bewijsmiddelen niet blijkt.
Voorts was, juist door weg te rijden van de verbalisanten, van een (doel)bewuste (gewelds)handeling jegens hen geen sprake. Verdachte heeft de auto niet als wapen gebruikt, ook niet in voorwaardelijke zin. Verder heeft verdachte van meet af aan aangegeven dat hij zich enkel van de aanwezigheid van verbalisant [slachtoffer 2] bewust was, zijnde de verbalisant met wie hij oogcontact heeft gehad (
rechtbank: de raadsman noemt in de pleitnota in dit verband verbalisant [slachtoffer 1] , maar ter terechtzitting is gebleken dat hij hier verbalisant [slachtoffer 2] bedoeld). Ook daarom is, naast het ontbreken van een aanmerkelijk kans, van enige bewuste aanvaarding van die kans ten aanzien van verbalisant [slachtoffer 1] geen sprake.
Wat betreft de ten laste gelegde bedreiging van verbalisant [slachtoffer 1] heeft de verdediging bovendien nog naar voren gebracht dat onmiskenbaar geen sprake is geweest van inrijden op [slachtoffer 1] . Verdachte is achteruit van [slachtoffer 1] weggereden en heeft de auto naar rechts, weg van de positie van [slachtoffer 1] , gestuurd. Van belang daarbij is de apert fysieke onmogelijkheid [slachtoffer 1] te raken. Dat [slachtoffer 1] in concreto de situatie als bedreigend heeft ervaren, is wat betreft het antwoord op de vraag of sprake is van een bedreiging ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht van beperkt belang. Van belang is of, onder de gegeven omstandigheden, het van [slachtoffer 1] wegsturen van de auto in het algemeen een redelijke vrees kon opwekken. De verdediging meent dat dat niet zo is.
Beoordeling door de rechtbank
In aanvulling op wat hiervóór (onder de feiten) is vastgesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen nog het navolgende.
Verbalisant [slachtoffer 2] kwam, nadat hij uit zijn dienstvoertuig was gestapt, meteen bij de voorzijde van de Audi (verder te noemen: de auto). Hij had kort oogcontact met de bestuurder (verder te noemen: verdachte) en keek hem recht in zijn gelaat. Verbalisant [slachtoffer 1] kwam van de zijkant aan en wilde het bestuurdersportier openen. [slachtoffer 2] wilde het bijrijdersportier openen. Beiden bemerkten dat de portieren op slot waren. [slachtoffer 1] keek verdachte van de zijkant in zijn gelaat. Vervolgens zagen en hoorden zij dat verdachte gas gaf en dat de voorwielen van de auto begonnen te spinnen en te roken. De auto reed achteruit, waarbij verdachte een sturende beweging maakte in hun richting, kennelijk om weg te komen. [slachtoffer 2] voelde dat de rechtervoorbumper van de auto zijn rechterknie raakte en hij moest wegspringen om te voorkomen dat hij verder aangereden zou worden. [slachtoffer 1] stond op dat moment aan de andere zijde en door het draaien aan het stuur door verdachte zag hij dat de auto ook op hem afkwam. Hij moest aan de kant springen om niet aangereden te worden. Bij beiden bestond de overtuiging dat verdachte voornemens was te ontvluchten. Vervolgens zagen zij dat verdachte hard achteruit reed, dat hij keerde en met hoge snelheid richting Beuningen reed. [4]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vlak bij de auto stond omdat hij geprobeerd had het portier te openen. Hij wilde net omlopen toen de auto met hoge snelheid achteruit reed al slingerend. Hij stond gestrekt met zijn knieën in de richting van de auto en voelde dat de bumper van de auto tegen zijn gestrekte rechterknie aan kwam, waardoor deze naar achteren werd geduwd. Hij voelde pijn en sprong opzij om erger letsel te voorkomen. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij “gisterenavond” (
de avond van 19 maart 2017)tussen 21.30 uur en 22.30 uur speed heeft gebruikt, heel weinig. Hij is om 01.30 uur naar bed gegaan en om 04.00 uur opgestaan om naar zijn werk te gaan. Onderweg zag hij de politie en het stopbordje op de politieauto. Hij raakte toen in paniek en wilde zo snel mogelijk naar huis rijden. Hij was bang, omdat hij “gisterenavond” (
de avond van 19 maart2017) van 23.00 uur totdat hij naar bed ging twee halve liters bier op had en hij in april een EMA‑cursus moet volgen. Hij was bang dat dit nog van invloed was. Ook is hij in paniek geraakt omdat hij de auto van zijn vader had gepakt terwijl zijn vader daar niets van wist. [6]
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij maar één politieagent heeft gezien. [7] Hij heeft maar één agent zien uitstappen. Deze stond op ongeveer één meter van zijn auto. Hij is toen achteruit gaan rijden. Hij zag de agent aan de bijrijderskant. [8]
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is, zodra hij de politie had opgemerkt, in paniek geraakt en wilde ontkomen. Hij was onder invloed van alcohol. Nadat hij tot stoppen was gebracht, heeft verdachte gezien dat verbalisant [slachtoffer 2] zich aan de bijrijderszijde van zijn auto bevond. Vanuit stilstand is verdachte vervolgens met hoge snelheid achteruit gereden. Op dat moment bevond [slachtoffer 2] zich op zeer korte afstand van de auto, aan de rechterzijde, ergens tussen het bijrijdersportier en de rechtervoorzijde van de auto. Verdachte heeft tijdens het achteruit rijden een stuurbeweging gemaakt, zodanig dat de rechtervoorzijde van de auto zich in de richting van [slachtoffer 2] heeft bewogen.
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van verdachte in de gegeven situatie, zoals hiervóór omschreven, een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat verbalisant [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking de algemene ervaringsregels met betrekking tot de gevolgen van aanrijdingen tussen auto’s en voetgangers en de kwetsbaarheid van het menselijk lichaam ten opzichte van een auto. Door de zeer korte afstand tussen de auto en [slachtoffer 2] , en doordat verdachte vanuit stilstand plotseling hard achteruit reed en daarbij de rechtervoorzijde van de auto stuurde in de richting van [slachtoffer 2] , was de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer 2] , die niet bedacht was op een in beweging komende auto, zodanig zou worden geraakt dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij komt nog dat het donker was en dat verdachte in beschonken toestand verkeerde (zoals hierna ook bij de bespreking van feit 3 zal blijken), wat nog bijdraagt aan het risicovolle karakter van zijn handelen.
Willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 2] zich op korte afstand aan de rechterzijde van de auto bevond. Niettemin is hij op zeer risicovolle wijze achteruit gereden, daarbij zodanig manoeuvrerend dat de rechtervoorzijde van de auto in de richting van [slachtoffer 2] bewoog. Zoals hij heeft verklaard, en zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het ook hebben ervaren, wilde hij ontkomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank een grote mate van bewust handelen van verdachte en dit handelen, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, vormt een bevestiging dat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen bewust heeft aanvaard. Er is dan ook sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbende op verbalisant [slachtoffer 2] , wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde, primair en subsidiair, voor zover betrekking hebbende op verbalisant [slachtoffer 1] . Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij alleen de verbalisant aan de bijrijderszijde van de auto heeft gezien. [slachtoffer 1] , die zich aan de bestuurderszijde bevond, heeft geen melding gemaakt van oogcontact met verdachte en ook voor het overige bevatten de bewijsmiddelen onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte ook [slachtoffer 1] heeft of moet hebben gezien. Daarmee ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich tijdens het achteruit rijden bewust was van het feit dat ook [slachtoffer 1] zich (dicht) bij zijn auto bevond. Om die reden kan niet gezegd worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] dan wel op het bedreigen van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , met bijlagen, p. 50-53;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , namens [bedrijf] , p. 55 en 56;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2018.
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal rijden onder invloed, met als bijlagen een afdruk van de uitslag van het ademanalyseapparaat en kopieën van voor- en achterzijde van het rijbewijs van verdachte, p. 58-65;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 34-36;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2018.
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
of omstreeks20 maart 2017
in de gemeente Nijmegen en/ofte Ewijk
en/of te Winssen en/ofin de gemeente Beuningen
, in ieder geval in Nederlandter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 1] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) en/of[slachtoffer 2] (aspirant van politie eenheid Oost-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- als bestuurder van een auto (met hoge snelheid)
op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, in ieder gevalin de richting van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] is ingereden, terwijl die [slachtoffer 2] is geraakt tegen zijn (rechter)knie
en/of [slachtoffer 1] (ternauwernood) opzij kon springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks20 maart 2017, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Winssen in de gemeente Beuningen op
/aande Notaris Stephanus Roesstraat,
in ieder geval op de openbare weg, op of omstreeks 05.00 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [bedrijf] )
letsel en/ofschade was toegebracht;
3.
hij op
of omstreeks20 maart 2017 in de gemeente Nijmegen en
/ofte Ewijk en
/ofte Winssen
en/ofin de gemeente Beuningen,
in ieder geval in Nederland,als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto (gekentekend [kenteken] ), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 385 microgram
, in elk geval hoger dan 88 microgramalcohol per liter uitgeademde lucht bleek te
zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van psychische overmacht en om die reden verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de verdediging erop gewezen, kort gezegd, dat verdachte een IQ heeft van 71 en dat sprake is van PDD-NOS. Uit de (reeds ten behoeve van de inbewaringstelling overgelegde) stukken blijkt dat sprake is van een beperkte belastbaarheid en een risico op paniekreacties in situaties waarin verdachte overprikkeld raakt en overvraagd wordt. Hij reageert dan impulsief en raakt in paniek. De verdediging is van mening dat de situatie die uiteindelijk heeft geleid tot het ongeval in Winssen is aan te merken als een situatie waarin verdachte in toenemende mate overvraagd werd en, daarmee, in afnemende mate in staat was in volle vrijheid zijn wil te bepalen, althans (in concreto) te besluiten na het ongeval bij het voertuig te blijven. De aanleiding voor de ontstane stress-situatie is zonder meer aan verdachte te wijten, maar het vervolgens ontstaan van een voor verdachte volstrekt onbeheersbare panieksituatie, waarin hij op geen enkele wijze meer grip had op zijn handelen, is het gevolg van zijn (bijzondere) geestelijke beperkingen.
De officier van justitie is van mening dat zich niet een situatie van psychische overmacht voordoet, waartoe zij heeft aangevoerd dat verdachte zich zelf in de ontstane situatie heeft gebracht, na alcohol en speed te hebben gebruikt, en dat hij al een groot deel van zijn leven leeft met de hem bekende psychische problemen. Van een externe druk waartegen geen weerstand kon worden geboden, was geen sprake. Verdachte is daarom (ook) voor feit 2 strafbaar.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een zodanige van buiten komende druk dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en redelijkerwijze niet van de verdachte gevergd kan worden weerstand te bieden aan die druk. Gezien de geschetste persoonlijkheidsproblematiek van verdachte wil de rechtbank wel aannemen dat bij hem direct vóór en na het ongeval, als gevolg van de daaraan voorafgegane gebeurtenissen, heftige emoties hebben gespeeld en ook een zekere mate van onmacht om adequaat met de ontstane situatie om te gaan. Dat de wilsvrijheid van verdachte was aangetast zodanig dat hij aan de aanwezige druk geen weerstand kon bieden, is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. Integendeel, zoals de rechtbank hiervóór al heeft overwogen, blijkt uit de bewijsmiddelen van een grote mate van bewust handelen van verdachte. Hij wilde, omdat hij gedronken had en naar eigen zeggen “geen zin had in nog meer gezeik”, koste wat kost uit handen van de politie blijven en heeft zich daar ook naar gedragen. Dit (overwegend) bewuste handelen van verdachte staat in de weg aan een geslaagd beroep op psychische overmacht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank concludeert dat verdachte voor alle bewezen verklaarde feiten strafbaar is. Er zijn geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van feit 1 primair, en de feiten 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met aftrek, en met een proeftijd van drie jaren, dit onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde, inhoudende de verplichting om mee te werken aan een leefstijltraining. Ter zake van feit 1 heeft de officier van justitie voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds is ingevorderd, en ter zake van feit 3 een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, maar een werkstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 5 februari 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 18 januari 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, terwijl hij nog maar enkele jaren in het bezit was van een rijbewijs, onder invloed van alcohol een auto bestuurd en daarbij, omdat hij uit handen van de politie wilde blijven, zeer risicovol rijgedrag vertoond, met gevaar voor andere weggebruikers. Zelfs toen hij tot stoppen was gedwongen, heeft hij zich (opnieuw) onttrokken aan de politie en is hij gevlucht, waarbij hij letsel heeft toegebracht aan een van de politieagenten en de kans op zwaar letsel voor deze agent op de koop heeft toegenomen. De door verdachte veroorzaakte dreigende situatie heeft een enorme impact gehad op deze politieagent, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Daarbij komt dat hij nog altijd pijn heeft in zijn knie en bang is om een “mindere knie” aan de aanrijding over te houden. Ook de andere politieagent heeft de situatie als zeer dreigend ervaren, wat wel blijkt uit de omstandigheid dat hij zich genoodzaakt zag een waarschuwingsschot te lossen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de beide politieagenten in deze positie heeft gebracht. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte schade heeft toegebracht aan anderen, waarna hij zich nog altijd niet gewonnen gaf en is weggelopen.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met het feit dat hij vaker met justitie in aanraking is gekomen ter zake van rijden onder invloed van alcohol. Aan verdachte zijn hiervoor in juli 2013 en in februari 2017 geldboetes opgelegd en (in februari 2017) ook een ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze straffen hebben kennelijk niet het beoogde effect gehad.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat hij ter terechtzitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag. Hij had ook contact willen opnemen met de betrokken politieagenten, maar zover is het, omdat hem dit vooralsnog is afgeraden, niet gekomen. Blijkens het reclasseringsrapport functioneert verdachte (inmiddels) goed op diverse leefgebieden. Hij werkt fulltime, heeft geen schulden en is, ook gezien zijn gevoel van verantwoordelijkheid voor zijn pasgeboren zoon, gemotiveerd om zijn best te doen om te voorkomen dat hij nogmaals in de fout gaat. Wel ziet de reclassering aanwijzingen voor problematisch alcoholgebruik en zij acht daarom een leefstijltraining, gericht op het maken van keuzes met betrekking tot alcoholgebruik, aangewezen. Zij adviseert de rechtbank deze training als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf op te leggen. Een nieuw toezicht is volgens de reclassering niet nodig.
Alles overziende acht de rechtbank een werkstraf van 180 uur passend, met aftrek van (twee dagen voorarrest, zijnde) vier uren, en bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank, als stok achter de deur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen, met een proeftijd van drie jaren, en met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde. Tevens ziet de rechtbank aanleiding voor feit 1, primair, dat is begaan met een auto, een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds is ingevorderd, en voor feit 3 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden. De reden dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de officier van justitie heeft geëist, is gelegen in het feit dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling dan wel bedreiging van verbalisant [slachtoffer 1] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit 1. Gevorderd wordt een bedrag van € 800,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig toewijsbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering betwist en daartoe het volgende aangevoerd. De benadeelde partij heeft gesteld last te hebben ondervonden als gevolg van het feit, welke vooral bestond uit het niet kunnen werken, het moeten bezoeken van een huisarts en een orthopeed en het niet (als normaal) kunnen sporten. Juist deze schade is materieel van aard. Aan de behandeling door huisarts/orthopeed zullen kosten verbonden zijn die onderbouwd kunnen worden met nota’s en het ziekteverzuim zal op vergelijkbare wijze benaderd kunnen worden. Wat echter niet onderbouwd wordt is de gestelde “enorme impact” als rechtvaardiging voor de immateriële schade. Daarmee is de gevraagde schade niet, althans niet zonder meer, eenvoudig vast te stellen en leent de vordering zich niet voor behandeling binnen het strafproces. Verzocht wordt daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit 1, primair, immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht, op grond van wat de benadeelde partij heeft beschreven in zijn vordering en wat naar voren komt uit zijn aangifte, aannemelijk dat het incident een grote impact op hem heeft gehad, terwijl hij daarbij voorts letsel heeft opgelopen met tot op heden aanhoudende (en mogelijk blijvende) klachten. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 800,00 redelijk en billijk en zal de vordering in zijn geheel toewijzen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 20 maart 2017.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 45, 57, 91, 302 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 7, 8, 176, 178, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt
4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenheeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde gedurende de proeftijd verplicht is deel te nemen aan een gedragsinterventie, te weten een GI-GGZ Leefstijltraining.
Veroordeelt verdachte voorts tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze
vervangende hechtenisvast op
90 (negentig) dagen.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel
in minderingwordt gebracht, te weten
4 (twee) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
Ontzegt veroordeelde ten aanzien van het
onder 1 primair bewezenverklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
10 (tien) maanden
Bepaalt, dat de
tijd, gedurende welke het rijbewijsvan de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden,
ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf
geheel in minderingzal worden gebracht.
Ontzegt veroordeelde ten aanzien van het
onder 3 bewezenverklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
2 (twee) maanden.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1, primair, tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], ten bedrage van
€ 800,00 (achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en
mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Berk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2017139860, gesloten op 10 mei 2017, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34-36, het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 22, tweede alinea van onderaan, en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2018.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , met bijlage, p. 47 en 48.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 45 en 46.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 25.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 22, twee alinea van onderaan pagina.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, p. 1 en 2, en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2018.