ECLI:NL:RBGEL:2018:1460

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
05/720367-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen tegen het hoofd van een roerloos slachtoffer

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 3 december 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd schopte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en medische rapporten die de ernst van de verwondingen van het slachtoffer bevestigden. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 3.201,19 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720367-17
Datum uitspraak : 30 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
Raadsman: mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 03 december 2017 te Apeldoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, - die [slachtoffer] (terwijl hij roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag) meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen diens hoofd en/of gelaat heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 december 2017 te Apeldoorn, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en gebroken oogkas, heeft
toegebracht door: -die [slachtoffer] (terwijl hij roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag) meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen diens hoofd en/of gelaat te schoppen en/of te trappen;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 03 december 2017 te Apeldoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, - die [slachtoffer] (terwijl hij roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag) meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen diens hoofd en/of gelaat heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 3 december 2017 rond 04.20 uur zagen meerdere leden van het Openbare Orde Team van de politie Team Apeldoorn dat er op de Kapelstraat te Apeldoorn, ter hoogte van [naam 1] , een ruzie plaatsvond die escaleerde naar een vechtpartij tussen verscheidene personen. Zij troffen daarbij een jongen aan, naar later bleek [slachtoffer] (hierna: aangever), die op de grond lag met aangezichtsletsel. Uit het onderzoek dat ter plaatste werd ingesteld bleek dat onder andere [verdachte] als verdachte kon worden aangemerkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Ook van voorwaardelijk opzet daartoe kan niet worden gesproken. De vereiste wetenschap van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, is niet uit het bewijs af te leiden. Gezien de inhoud van het dossier is evenmin komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht om verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrij te spreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu dit gevolg niet uit de beschikbare medische gegevens kan worden afgeleid. Derhalve dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de meer subsidiaire tenlastelegging.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat hij op 3 december 2017 met zijn vrienden in het centrum van Apeldoorn was. Tegen sluitingstijd liep hij met zijn vrienden door de Kapelstraat. Daar liepen zij een groep van ongeveer vijf mensen tegen het lijf, die hij niet kende. Hij had meteen de indruk dat die groep ruzie zocht. Ze liepen tegen vrienden van hem aan. Aangever probeerde de boel te sussen. Hij zag dat de groep dicht bij zijn vrienden kwam staan. Aangever is er tussenin gaan staan. Ineens werd aangever door vier jongens vastgegrepen. Hij voelde dat ze aan zijn kleding trokken en dat ze hem naar de grond trokken. Toen hij op de grond lag, voelde hij meerdere trappen tegen zijn hoofd. Hij kon niets terug doen. Hoe vaak hij tegen zijn hoofd is getrapt of hoe lang het duurde, kon hij zich nadien niet herinneren. Hij had wel pijn aan de linkerkant van zijn hoofd. Zijn neus bleef maar bloeden en hij kon zijn linkeroog niet goed openen. [2]
Uit de medische gegevens van de KNO-arts betreffende [slachtoffer] komt naar voren dat hij een neusfractuur had die onder locale verdoving is rechtgezet. [3]
De medische gegevens van de Spoedeisende Hulp vermelden dat [slachtoffer] een nasale fractuur had en een fractuur benige septum en een fractuur orbitabodem links. [4]
Getuige [getuige 1] heeft op 3 december 2017 om 04:30 uur verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Hij zag dat een jongen [slachtoffer] meermalen met volle kracht tegen zijn hoofd schopte. [getuige 1] is naar [slachtoffer] gelopen om hem te helpen en de jongen bij hem weg te halen. [5] De dader was een getinte jongen met een zwarte jas. Die jongen is door de politie aangesproken en aangehouden. [6]
[getuige 1] heeft twee dagen later (op 5 december 2017) verklaard dat hij zag dat er iemand tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte, terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Dat ging met kracht. [slachtoffer] werd geraakt op zijn hoofd. Getuige weet zeker dat die jongen [slachtoffer] één keer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Verder heeft hij het niet gezien. Na een zoektocht op Facebook heeft getuige een foto van de jongen die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt, gevonden. Deze jongen heet [verdachte] . Hij herkent deze jongen voor 100% als de jongen die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. [7]
Getuige [getuige 2] heeft op 3 december 2017 om 04:18 uur verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] op de grond terecht kwam en dat hij door iemand werd vastgehouden. [slachtoffer] werd vervolgens door een jongen zeker drie keer in zijn gezicht getrapt. Dit gebeurde met kracht, het leek alsof de jongen tegen een voetbal aan trapte. Hij raakte [slachtoffer] vol in zijn gezicht. Hij kon dit niet aanzien en is toen naar de jongen toegerend. Hij heeft de jongen met zijn schouder met veel kracht op de grond geduwd, want hij wilde dat het stopte. Hij heeft de jongen aangewezen aan de politie en de jongen is aangehouden. [8]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat de door getuige [getuige 2] aan de politie aangewezen en door de politie aangehouden jongen de verdachte betreft. [9]
Getuige [getuige 3] heeft op 5 december 2017 verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] op de grond kwam te liggen. Zij zag dat [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen werd geschopt door een jongen. Zij schat dat die jongen hem vijf keer raakte op zijn hoofd. De jongen schopte [slachtoffer] met kracht. [slachtoffer] lag in een soort foetushouding met zijn armen voor zijn gezicht. Zij kon aan de lichaamsbewegingen van [slachtoffer] zien dat hij steeds werd geraakt. Zijn lichaam bewoog op die momenten. Zij hoorde [slachtoffer] ook kreunen. [getuige 2] heeft de schoppende jongen bij [slachtoffer] weggehaald met een soort snoekduik. [10]
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt dat verdachte zogenaamd “vol” opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft meerdere malen, met geschoeide voet met veel kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt, toen die [slachtoffer] op de grond lag. Getuige [getuige 2] heeft met betrekking tot het schoppen verklaard dat dat met kracht ging en dat het leek alsof verdachte tegen een voetbal schopte. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] met kracht schopte. Zij kon aan de lichaamsbewegingen van [slachtoffer] kon zien dat hij steeds werd geraakt. Zijn lichaam bewoog op die momenten en zij hoorde [slachtoffer] ook kreunen. Bovendien komt uit het dossier naar voren dat [slachtoffer] letsel op meer dan één plaats in zijn gezicht heeft opgelopen. Verdachte heeft het schoppen pas gestaakt nadat hij door [getuige 2] van [slachtoffer] werd weggeduwd.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt temeer indien het slachtoffer zulk geweld wordt aangedaan terwijl hij roerloos op de grond ligt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte is zich daarvan bewust geweest, zo heeft hij ter zitting verklaard [11] . Dat het geweld niet tot fatale gevolgen heeft geleid, is niet aan verdachte te danken.
Resteert de vraag, of verdachte de door hem onderkende aanmerkelijke kans op de dood van de aangever door zijn handelen, ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Wat uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt, is dat verdachte aangever meermalen en met kracht heeft geschopt, en ook uitsluitend gericht op het hoofd van aangever. Wat dat laatste betreft: uit de aangifte en uit de getuigenverklaring van [getuige 2] leidt de rechtbank af dat aangever naar de grond is gebracht en dat verdachte meermalen tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Het was daarbij volgens getuige [getuige 2] alsof verdachte tegen een voetbal trapte. Het schoppen tegen het hoofd is pas gestopt toen verdachte door [getuige 2] van [slachtoffer] werd weggeduwd. Verder stelt de rechtbank vast dat het letsel uitsluitend aan het gezicht van aangever is toegebracht en niet aan andere plaatsen op of aan het lichaam van aangever.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verrichte geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer waren gericht op de dood van het slachtoffer dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de (aanmerkelijke) kans dat de aangever daardoor zou komen overlijden, op dat moment bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft steeds volgehouden – tegenover de politie en ook tijdens de terechtzitting – dat hij zich door een kennelijke black-out niets meer van het geweld kan herinneren. De rechtbank overweegt dat er voor die verklaring geen steun is te vinden in het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks03 december 2017 te Apeldoorn,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, - die [slachtoffer]
(terwijl hij roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag
)meermalen,
althans eenmaal (met kracht
)tegen diens hoofd en/of gelaat heeft
geschopt en/ofgetrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van primair:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. Het door de reclassering geadviseerde uitgaansverbod is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd, zodat dit niet aan verdachte hoeft te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarbij een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld in haar rapport van 21 februari 2018. Tot slot heeft de raadsman verzocht in raadkamer te betrekken het verzoek om de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 januari 2018;
- voorlichtingsrapportages van de reclassering, gedateerd 13 december 2017 en 22 februari 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen met kracht tegen diens hoofd te schoppen. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het schoppen tegen het hoofd geen fatale afloop heeft gehad. Het gaat om een vorm van ernstig zinloos geweld op de openbare weg, waar een relatief grote groep mensen onvrijwillig getuige van is geweest. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer: hij heeft het slachtoffer pijn en fors letsel toegebracht. Het is maar de vraag of dat letsel volledig zal genezen. Daarnaast beïnvloedt het geweld in negatieve zin het psychisch welbevinden van het slachtoffer, zijn gevoel van veiligheid en zijn studiecarrière. Een dergelijk feit schokt ook de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van een ernstig feit dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met het volgende. In het reclasseringsrapport wordt uitgegaan van een laag recidiverisico. Verdachte ervaart geen moeilijkheden in zijn leven en heeft dan ook geen concrete hulpvragen. Verdachte heeft te kennen gegeven open te staan voor begeleiding en hij is bereid zich te houden aan eventuele bijzondere voorwaarden.
De reclassering heeft in haar voorlichtingsrapportage van 13 december 2017 geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en het toezicht te laten uitvoeren door de volwassenreclassering. De reclassering heeft hiertoe naar voren gebracht dat er geen duidelijkheid is over de verstandelijke vermogens van verdachte, dat er sprake lijkt te zijn van pedagogische beïnvloeding door zijn moeder en stiefvader, dat verdachte jonger oogt dan zijn kalenderleeftijd en dat er geen contra-indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. In haar rapport van 22 februari 2018 heeft de reclassering naar voren gebracht dat dat zowel indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen als het volwassenstrafrecht. Zij heeft ditmaal echter geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen, aangezien de reclassering met verdachte toe wil werken naar het nemen van verantwoordelijkheid en het zelfstandiger worden.
De rechtbank zal het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen overnemen, maar overweegt daarbij wel dat verdachte zich op het grensvlak bevindt van het jeugdstrafrecht en het volwassenstrafrecht. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden. Voorts zal de rechtbank in de strafoplegging in zeer vergaande mate rekening zal houden met de jonge leeftijd van verdachte, zijn ontwikkeling, zijn in zoverre blanco strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. De rechtbank zal het door de reclassering geadviseerde uitgaansverbod niet aan verdachte opleggen, nu uit het reclasseringsadvies en ook overigens niet is gebleken van problemen ten aanzien van middelengebruik of problemen ten aanzien van uitgaan/horecabezoek. Bovendien is het recidiverisico als laag ingeschat door de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat inzet van de ambulante behandeling aanpak op gebied van agressieregulatie dient te zijn, en niet – zoals door de reclassering voorgesteld – een behandeling ten aanzien van middelengebruik, nu van problemen ten aanzien van middelen niet is gebleken. De rechtbank heeft er daarbij in enige mate op gelet dat door de raadsman ter zitting onweersproken is gesteld dat de voorgestelde ambulante behandeling zou bestaan uit 12 gesprekken bij [naam 2] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.201,19, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade deugdelijk is onderbouwd en derhalve is de materiële schade voor toewijzing vatbaar. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is naar de mening van de officier van justitie niet irreëel en ook voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft verder gevorderd de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De materiële schade is naar de mening van de raadsman voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze te ingewikkeld is voor afdoening in het strafproces. Slachtofferhulp heeft de vordering gebaseerd op letsel dat niet in de medische informatie terug te vinden is.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ad € 701,19 kan worden toegewezen, nu deze schade voldoende is onderbouwd en niet is betwist. De rechtbank acht de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- in elk geval aannemelijk geworden, zodat dit bedrag in deze strafzaak zal worden toegewezen. De toe te wijzen schadebedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2017.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de vaststelling daarvan nader onderzoek zou vergen wat het strafgeding onevenredig zou belasten.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
  • de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich uiterlijk binnen 3 werkdagen volgend op het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland aan de [adres 2] te Apeldoorn en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
o zich in het kader van agressieregulatie onder ambulante behandeling zal stellen van [naam 2] of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het primaire feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer] , van een bedrag van
€ 3.201,19(drieduizend tweehonderd en één euro en negentien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 3.201,19(drieduizend tweehonderd en één euro en negentien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 42 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Cenik (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , senior tactische opsporing van de politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, teamrecherche Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017556267, gesloten op 12 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 15.
3.Medische gegevens betreffende [slachtoffer] , p. 23.
4.Medische gegevens betreffende [slachtoffer] , p. 25.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 29.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 30.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 31.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 35.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 39.
11.Proces-verbaal van terechtzitting.