ECLI:NL:RBGEL:2018:1436

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
05/980511-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Arnhem wegens belastingfraude, valsheid in geschrift en wapenbezit

Op 29 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland een 43-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor verschillende misdrijven, waaronder belastingfraude, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De man was betrokken bij een complexe dividendstructuur die was opgezet om belasting te ontwijken. Hij had samen met een andere persoon, [naam 11], een vals document opgesteld dat onjuiste informatie bevatte over de eigendomsstructuur van een vennootschap. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan en dat hij de belastingdienst had benadeeld voor een bedrag van € 53.316,-. Daarnaast werd vastgesteld dat hij een vuurwapen en 700 patronen voorhanden had, wat in strijd was met de Wet wapens en munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat zijn handelen als facilitator van belastingfraude en faillissementsfraude zeer kwalijk was. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak en verlaagde de straf dienovereenkomstig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/980511-13
Datum uitspraak : 29 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1975 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 mei 2017 15 februari 2018 en 15 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na de toegewezen vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of de [rechtspersoon 4] in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 november 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
welke rechtsperso(o)n(en) ingevolge de belastingwet verplicht waren/was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of elk voor zich
opzettelijk (een) zodanige administratie(s) niet hebben/heeft gevoerd, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven,
immers hebben/heeft voornoemde rechtsperso(o)n(en):
- aan hen/haar gerichte poststukken niet geopend en verwerkt, alsmede deze poststukken ongeordend (in kratten, bakken en dozen) opgeslagen op verschillende locaties in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland; en/of
- op door hen/haar uitgemaakte facturen een omzetbelastingnummer vermeld dan het omzetbelastingnummer dat was uitgegeven aan de facturerende rechtspersoon; en/of
- op door hen/haar uitgemaakte facturen het omzetbelastingnummer [nummer 1] gebruikt op het moment dat de onderneming waar dit nummer aan was uitgegeven al was ontbonden; en/of
- door hen/haar uitgemaakte facturen niet geordend bewaard; en/of
- op door hen/haar uitgemaakte facturen de betaling verlangen op een bankrekeningnummer dat is uitgegeven aan een andere rechtspersoon dat de facturerende rechtspersoon; en/of
- geen gebruik gemaakt van enig (digitaal) boekhoudprogramma en (daarmee) niet steeds juist, tijdig en volledig aantekening van inkomsten en uitgaven gehouden;
ten gevolge waarvan:
de rechten en de plichten van voornoemde rechtsperso(o)n(en) niet te allen tijde (juist en volledig) kon(den) worden gekend,
en/of
de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens te allen tijde daaruit duidelijk kon(den) blijken,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of de [rechtspersoon 4] in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juni 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
welke rechtsperso(o)n(en) ingevolge de belastingwet verplicht waren/was tot het uitreiken van een factuur of nota,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of elk voor zich
opzettelijk een groot aantal (96 stuks of daaromtrent), althans een of meer onjuiste of onvolledige factu(u)r(en) of nota('s) hebben/heeft verstrekt, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven, waaronder:
a. de factuur op briefpapier van [rechtspersoon 2] met het nummer [nummer 2] , gedateerd 27 juni 2009, gericht aan [naam 1] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 383,52 (bijlage D-010-09); en/of
b. de factuur op briefpapier van [rechtspersoon 2] met het nummer [nummer 3] , gedateerd 6 december 2009, gericht aan [naam 2] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 630,93 (bijlage D-015-ak); en/of
c. de factuur op briefpapier van [rechtspersoon 2] met het nummer [nummer 4] , gedateerd 12 januari 2010, gericht aan [naam 3] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 304,00 (bijlage D-015-a); en/of
d. de factuur met het nummer [nummer 5] , gedateerd 6 december 2010, gericht aan [naam 4] met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 268,36 (bijlage D-015-mm); en/of
e. de factuur op briefpapier van [rechtspersoon 2] met het nummer [nummer 6] , gedateerd 25 februari 2011, gericht aan [naam 5] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 627,46 (bijlage D-010-15); en/of
f. de factuur met het nummer [nummer 7] , gedateerd 12 oktober 2011, gericht aan [naam 6] met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 210,90 (bijlage D-015-g); en/of
g. de factuur op briefpapier van [rechtspersoon 2] met het nummer 2012.078.66611, gedateerd 27 februari 2012, gericht aan [naam 4] met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 42,75 (bijlage D-015-ae); en/of
h. de factuur met het nummer [nummer 9] , gedateerd 25 maart 2012, gericht aan [naam 7] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 387,11 (bijlage D-015-b); en/of
i. de factuur met het nummer [nummer 8] , gedateerd 14 mei 2013, gericht aan De heer [naam 8] , met daarin vermeld een bedrag aan omzetbelasting, groot EURO 328,65 (bijlage D-015-b);
immers hebben/heeft zij op voormelde factu(u)r(en) a tot en met g (telkens) opzettelijk niet vermeld:
- het omzetbelastingnummer [nummer 10] ; en/of
- het inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel [nummer 11] ,
en hebben/heeft zij op voormelde factu(u)r(en) h en i (telkens) opzettelijk
- het omzetbelastingnummer dat was uitgegeven aan [rechtspersoon 1] vermeld, terwijl laatstgenoemde rechtspersoon op 1 maart 2012 ontbonden was en was uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, en (vervolgens) die factu(u)r(en) verzonden, althans doen toekomen, aan de geadresseerde(n),
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] , in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 februari 2011, te Arnhem en of te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 6 ( [rechtspersoon 2] ) en 7 ( [rechtspersoon 3] ), althans een of meer aangifte(n) omzetbelasting te naam gesteld van [rechtspersoon 2] respectievelijk [rechtspersoon 3] , betreffende een of meer kwartalen in de/het ja(a)r(en) 2009 en/of 2010 en/of 2011, waaronder voor wat betreft [rechtspersoon 2] :
- de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal van het jaar 2009 (bijlage D-12/1a), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van het jaar 2010 (bijlage D-12/1f), en/of
voor wat betreft [rechtspersoon 3] :
- de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal van het jaar 2009 (bijlage D-12/3a), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van het jaar 2010 (bijlage D-12/3g),
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers hebben/heeft [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] (telkens) opzettelijk in die aangifte(n):
- een onjuist bedrag aan totaal omzetbelasting (MOA 051), en/of
- een onjuist bedrag aan te betalen/terug te ontvangen omzetbelasting (MOA 050),
vermeld en/of doen vermelden en (vervolgens) die aangifte(n) (elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan en/of doen doen, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij in of omstreeks de maand september 2011 te Vlissingen en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een in een brief vervatte formele verklaring -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk hebben/heeft opgemaakt en/of valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft vervalst en/of hebben/heeft doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief, gesteld op briefpapier van [rechtspersoon 2] , gedateerd 9 september 2011 en gericht aan [naam 9] (bijlage D-046), vermeld:
- de 100% aandeelhouder van [naam 10] Is [rechtspersoon 3] ; en/of
- de heer [naam 11] is geen aandeelhouder in [rechtspersoon 3] , noch op (in)directie wijze verbonden met deze vennootschap
- Noch door [naam 10] , noch door [naam 10] , noch door [rechtspersoon 3] , noch door bovenliggende (rechts)personen zijn op geld waardeerbare afspraken gemaakt, in welke vorm dan ook, met de heer [naam 11] , noch zijn op geld waardeerbare toezeggingen gedaan, in welke vorm dan ook, aan de heer [naam 11] . Zulks uitgezonderd het genoemde onder punt 4;
5.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2011 tot en met 23 maart 2012 te Vlissingen en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 11] ,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk een tweetal, althans één, bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting te naam gesteld van [naam 11] betreffende het jaar 2010 (bijlage D—007) en/of het jaar 2011 (bijlage D—008), onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte,
dat te weinig (inkomsten-)belasting zou worden geheven,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of [naam 11] voornoemd, opzettelijk in die aangifte(n) niet vermeld dat [naam 11] ‘Ultimate Benificial Owner’/economisch eigenaar was en/of een aanmerkelijk belang had in een buitenlandse vennootschap, te weten de [naam 12] naar het recht van het Verenigd Koninkrijk genaamd [naam 10] ,
en (vervolgens) die aangifte(n) (elektronisch) hij de belastingdienst te Arnhem gedaan;
subsidiair, voor zover ter zake van het voorgaande geen veroordeling volgt:
[naam 11] in of omstreeks de periode 1 april 2011 tot en met 23 maart 2012 te Vlissingen en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk een tweetal, althans één, bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting te naam gesteld van [naam 11] betreffende het jaar 2010 (bijlage D-007) en/of het jaar 2011 (bijlage D-008), onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte, dat te weinig (inkomsten-) belasting zou worden geheven,
immers heeft [naam 11] voornoemd, opzettelijk in die aangifte(n) niet vermeld dat [naam 11] ‘Ultimate Benificial Owner’/economisch eigenaar was en/of een aanmerkelijk belang had in een buitenlandse vennootschap, te weten de [naam 12] naar het recht van het Verenigd Koninkrijk genaamd [naam 10] , en (vervolgens) die aangifte(n) (elektronisch) bij de belastingdienst te Arnhem gedaan,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 23 maart 2012 te Arnhem en/of te Vlissingen, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan [naam 11] , voornoemd, een zogenaamde ‘dividendstructuur’ (zoals beschreven in het proces verbaal met nummer 50997) te verkopen en/of aan te leveren, althans een aantal buitenlandse rechtspersonen te leveren;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Breda en/of te ‘s-Gravenhage en/of te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft doen maken van een vals of vervalst geschrift, te weten een in een brief vervatte formele verklaring -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hierin dat in die brief, gesteld op briefpapier van [rechtspersoon 2] , gedateerd 9 september 2011 en gericht aan [naam 9] , opzettelijk in strijd met de waarheid was vermeld vermeld:
- de 100% aandeelhouder van [naam 10] Is [rechtspersoon 3] ; en/of
- de heer [naam 11] is geen aandeelhouder in [rechtspersoon 3] , noch op (in)directie wijze verbonden met deze vennootschap;
- Noch door [naam 10] , noch door [naam 10] , noch door [rechtspersoon 3] , noch door bovenliggende (rechts)personen zijn op geld waardeerbare afspraken gemaakt, in welke vorm dan ook, met de heer [naam 11] , noch zijn op geld waardeerbare toezeggingen gedaan, in welke vorm dan ook, aan de heer [naam 11] . Zulks uitgezonderd het genoemde onder punt 4;
en bestaande dat gebruik maken uit:
1. het (doen) bijvoegen van dat geschrift als productie bij een memorie van eis (bijlage D-060) in een procedure (Spoedarbitrage (Kort Geding)) bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en het vervolgens (doen) toezenden daarvan aan het Scheidsgerecht en zijn, verdachtes, wederpartij in die procedure; en/of
2. het (doen) bijvoegen van dat geschrift als bijlage bij een brief (bijlageD-059-a), d.d. 16 september 2011 van mr. [naam 13] , advocaat te Breda, aan mr. [naam 14] , advocaat te Middelburg;
7.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 28 februari 2012 te Arnhem en/of te Veenendaal en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen onder wie [naam 15] (geboren te Rhenen op 7. februari 1971), welke [naam 15] hij vonnis (van de rechtbank Utrecht van 7 april 2009) in staat van faillissement is verklaard,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam 15] voornoemd,
- baten niet verantwoord hebben, immers verborgen gehouden voor, althans niet gemeld aan, de curator, en aldus buiten beheer en bereik van de curator gebracht of gehouden, te weten:
- de inkomsten uit arbeid al dan niet onder de vlag van “ [naam 16] ” verricht door [naam 15] voornoemd;
en/of
- een auto van het merk [naam 17] , welke, al dan niet onder de vlag van “ [naam 1] ” aangeschaft door [naam 15] voornoemd;
en/of
- de opbrengst van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal (ter grootte van 270.000,-) door “ [naam 16] ”;
en/of
- een of meer geldbedrag(en) aan de boedel onttrokken hebben, immers als betaling van [naam 15] voornoemd aangenomen:
- een geldbedrag (ter grootte van 2.427,03) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 1] ;
en/of
- een geldbedrag (ter grootte van 523,60) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 16] ;
en/of
- een geldbedrag (ter grootte van 12.001,15) ter zake van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal, zulks onder de vlag van bemiddelingskosten middels [naam 18] ;
subsidiair, voor zover ter zake van het voorgaande geen veroordeling volgt:
een of meer anderen, onder wie [naam 15] , in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 28 februari 2012 te Arnhem en/of te Veenendaal en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans [naam 15] (geboren te Rhenen op [geboortedag 2] 1971) alleen, welke [naam 15] bij vonnis (van de rechtbank Utrecht van 7 april 2009) in staat van faillissement is verklaard,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam 15] voornoemd,
- baten niet verantwoord hebben, immers verborgen gehouden voor, althans niet gemeld aan, de curator, en aldus buiten beheer en bereik van de curator gebracht of gehouden, te weten:
- de inkomsten uit arbeid al dan niet onder de vlag van “ [naam 16] ” verricht door [naam 15] voornoemd;
en/of
- een auto van het merk [naam 17] , welke, al dan niet onder de vlag van “ [naam 1] ” aangeschaft door [naam 15] voornoemd;
en/of
- de opbrengst van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal (ter grootte van 270.000,-) door “ [naam 16] ”;
en/of
- een of meer geldbedrag(en) aan de boedel onttrokken hebben, immers als betaling van [naam 15] voornoemd aangenomen:
- een geldbedrag (ter grootte van 2.427,03) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 1] ;
en/of
- een geldbedrag (ter grootte van 523,60) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 16] ;
en/of
- een geldbedrag (ter grootte van 12.001,15) ter zake van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal, zulks onder de vlag van bemiddelingskosten middels [naam 18] ;
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 28 februari 2012 te Arnhem en/of te Veenendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan [naam 15] , voornoemd, een of meer buitenlandse rechtspersonen te verkopen en/of te leveren;
8.
hij, verdachte op of omstreeks 19 november 2013 te Emmerich (Bondsrepubliek Duitsland),
- een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver van het merk [naam 19] ;
en/of
- munitie van categorie III, to weten 700, althans een of meer, patronen van het merk [naam 20] , type halfmantel, kaliber .357,:
voorhanden heeft gehad;
9.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 november 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
zonder daartoe gerechtigd te zijn een in artikel 7.20 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde titels heeft gevoerd, immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- een Opdrachtovereenkomst (Letter of Engagement) (bijlage D-007—i, pagina 1918), en/of
- een Serviceovereenkomst (bijlage D-007-l, pagina 1926), en/of
- een bescheid aangeduid als Schedule 1 (bijlage D-007-m, pagina 1929), en/of
- een overeenkomst van koop en verkoop (bijlage D-007—s, pagina 1950), en/of
- een verklaring (bijlage D-021—g, pagina 1445), en/of
- visitekaartjes (bijlage D—044, pagina 1865),
ondertekend met “drs. [verdachte] ”, althans voorzien van de vermelding “drs. [verdachte] ”, terwijl hij, verdachte, geen masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs had gevolgd en/of met goed gevolg het daaraan verbonden afsluitend examen had afgelegd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Algemeen: de dividendstructuur [2]
De Belastingdienst heeft bij haar toezicht op buitenlandse rechtspersonen te maken met aanbieders van naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen en trusts. Het komt voor dat door middel van een Trust and Company Services Provider (hierna: TCSP) een situatie wordt gecreëerd waarbij slechts een (legaal) deel van een constructie voor derden zichtbaar gepresenteerd wordt. De (economische) eigenaar, de ‘Ultimate Benificial Owner’ (hierna: UBO), is dan niet uit de gepresenteerde stukken te achterhalen.
www. [naam 22] .nl
De [naam 21] , bestaande uit [rechtspersoon 1] (hierna: [rechtspersoon 1] ), [rechtspersoon 2] (hierna: [rechtspersoon 2] ), [rechtspersoon 3] (hierna: [rechtspersoon 3] ) en [rechtspersoon 4] (hierna: [rechtspersoon 4] ), waarvan verdachte [verdachte] (hierna ook genoemd: [verdachte] ) de directeur, enig aandeelhouder en/of feitelijk leidinggevende is, presenteert zich op de Nederlandse markt als een professionele TCSP en als ‘uw partner in al uw Belastingzaken’.
Op de internetsite www. [naam 22] .nl werd door de [naam 21] aan cliënten een vennootschapsstructuur aangeboden onder de naam ‘dividendstructuur’. Op de internetsite staat onder meer:
‘ [naam 22] heeft voor startende, doorstartende en ervaren ondernemers, ZZP-ers, interim-functionarissen en consultants een internationale holdingstructuur beschikbaar die het betalen van aanmerkelijk belangheffing op dividend en verkoopwinst op aandelen geheel ontwijkt, op een wettelijk en juridisch correcte manier. De dividendstructuur is een strikt legale vorm van belastingontwijking, waarbij vennootschapswinst na belasting (dividend) naar een onderneming wordt doorgestoten in een land met een vriendelijker belastingklimaat.’
En:
‘Onder toepassing van relevante belastingverdragen en deelnemingsvrijstellingen zijn met een dividendstructuur aanzienlijke besparingen mogelijk op de heffingen op inkomsten uit aanmerkelijk belang en vermogen; winsten kunnen zonder het betalen van dividendbelasting legaal aan de begunstigden worden uitgekeerd. Een fictief DGA-salaris is niet langer van toepassing; zo bespaart u niet alleen op de inkomstenbelasting in box 1 maar verkleint u ook de grondslag voor eventueel loonbeslag of alimentatie (…). Oude schuldeisers of curatoren kunnen zich op geen enkele wijze op het vermogen van de nieuwe onderneming verhalen.’
(Gestelde) opzet dividendstructuur
Volgens de internetsite bestond de (gelaagde) dividendstructuur uit vijf opeenvolgende rechtsvormen die steeds in een moeder-dochterverhouding tot elkaar stonden:
- Offshore [naam 24] Foundation. Verschaft vermogensbescherming en anonimiteit. Houdt aandelen in:
- Offshore Investment Holding. Bouwt een afgeschermd vermogen op met dividenden uit de onderliggende dochter.
Houdt aandelen in:
- Cypriotische holding. Ontwijkt de Nederlandse bronbelasting van 25 procent. Cruciale schakel om via een laagbelaste staat binnen de EU de stap van het hoogbelaste Nederland naar een onbelaste offshore jurisdictie te maken.
Houdt aandelen in:
- Nederlandse holding.
Houdt aandelen in:
- Nederlandse werkmaatschappij. Hier wordt de nieuwe onderneming opgebouwd of een bestaande onderneming ingebracht.
De afnemer van een dergelijke dividendstructuur trad volgens de internetsite op als bestuurder in de Nederlandse werkmaatschappij, opgericht in de vorm van een naar Engels recht opgerichte Limited. [rechtspersoon 3] fungeerde als holding in Nederland. [verdachte] was de bestuurder en enig aandeelhouder van [rechtspersoon 3] .
Een onderscheid tussen een Offshore [naam 24] Foundation en een Trust is dat een Offshore [naam 24] Foundation (met een trustee als beheerder) het vermogen van verschillende begunstigden tegelijkertijd beheert; het vermogen van de Offshore [naam 24] Foundation is opgebouwd uit het vermogen van een aantal begunstigden gezamenlijk. Een begunstigde is als deelnemer alleen gerechtigd tot het vermogen van zijn deel ( [naam 24] ) van de Offshore [naam 24] Foundation. Een in Nederland gevestigde begunstigde van een Offshore [naam 24] Foundation kan belastingvrij schenkingen ontvangen.
Volgens de aanbieder, [verdachte] , konden de winsten, die worden gemaakt in de werkmaatschappij in Nederland onbelast (zonder enige belastingheffing), via buitenlandse holdings in Cyprus en de Verenigde Arabische Emiraten worden doorgestoten naar een Offshore [naam 24] Foundation. Deze Foundation zou dan het dividend onbelast, dus zonder inkomstenbelasting, kunnen uitkeren aan de uiteindelijk begunstigde.
Sideletters
[verdachte] maakte bij aankoop van een dividendstructuur een ‘witte ordner’ op. De ordner was gesplitst in twee delen. Het eerste deel bevatte documenten waaruit volgde dat de koper van de dividendstructuur van de [naam 21] niet meer gerechtigd was tot de (over)winsten en het vermogen van de werkmaatschappij. In het tweede gedeelte van de ordner bevonden zich stukken (ook wel onderhandse contracten of ‘sideletters’ genoemd) waarin de werkelijke aandeelhoudersbelangen werden geregeld. Dat betroffen onder andere de volgende stukken:
Orderform for [naam 24] to [naam 23] ;
Opdrachtovereenkomst (Letter of Engagement) met schedule 1 en 2;
Serviceovereenkomst met schedule 1 t/m 3;
Koop- en verkoopovereenkomst (opgemaakt in drievoud).
De afnemers van de dividendstructuur ondertekenden deze stukken in de hoedanigheid van uiteindelijk begunstigde (UBO) van de betreffende vennootschap. [verdachte] heeft dezelfde stukken ondertekend (namens [rechtspersoon 3] dan wel als getuige van het zetten van een handtekening van de uiteindelijke begunstigde).
Op basis van het Orderform for Nextus to [naam 23] werd kennelijk een [naam 24] Foundation opgericht naar het recht van Belize. Op dit formulier stond onder meer, bijvoorbeeld in het geval [naam 11] :
‘Beneficiary 1 is entitled to 100 % of all investments, dividend, shares, real estate, bankbalances and all other benefits of [naam 10] ltd, Company number [nummer 12] .’ [3]
Een (in drievoud opgemaakte) koop- en verkoopovereenkomst is ondertekend door [verdachte] , als bestuurder van de verkoper [rechtspersoon 3] , en de bestuurder van de Limited, in de koop- en verkoopovereenkomst aangeduid als de koper van de aandelen in de betreffende Limited. De overeenkomst is nog niet gedateerd. In de overeenkomst was onder meer het volgende vastgelegd:
- ‘Deze overeenkomst behelst de uitvoering van een optie op aankoop en levering en verkoop en erkenning levering van aandelen en/of certificaten van aandelen in het startkapitaal van de vennootschap welke verdeeld is in aandelen’
- ‘De koper heeft het exclusieve recht de vennootschap op elk willekeurig moment te kopen voor de waarde in het economisch verkeer en/of een door hem aan te geven koopsom. (…) Betaling van de koopsom zal, na aftrek van alle kosten, ten gunste van de zogenaamde Ultimate Beneficial Owners (UBO) worden uitgekeerd. Alle activa en/of zaken alsmede alle rechten welke door enige vennootschap in de dividendstructuur voor of in de naam van de UBO worden beheerd zullen eveneens terug overgedragen worden aan deze UBO.’
Volgens Schedule 3 van de Serviceovereenkomst ‘De geautoriseerde personen in specifieke situaties’, gaat de afnemer van de dividendstructuur, als uiteindelijk begunstigde, ermee akkoord dat een door hem geautoriseerde persoon de activiteiten verzorgt op het gebied van:
Zakelijke transacties: opstellen en/of verzorgen en/of uitvoeren en/of tekenen van juridische documenten.
Aandelen van de vennootschap: allocatie, uitgeven en/of verkoop en/of anderszins beschikken over de aandelen van de vennootschap.
Eigendom van de vennootschap: verkoop, acquisitie of anderzijds beschikken over enig eigendom van de vennootschap, roerend of onroerend, met uitzondering van aandelen.
Voorbereiden jaarstukken: liaison voor het voorbereiden voor de jaarstukken en aanverwante stukken.
Bankrekeningen / instructie: instructie voor gebruik, management en/of beheer en/of administratie van de bankrekeningen van de vennootschap en alle hieraan verwante zaken.
[verdachte] heeft verklaard dat hij na de oprichting van de vennootschap geen enkele activiteiten meer verrichtte voor die vennootschap, behoudens de door de afnemer gewenste jaarlijkse instandhoudingsactiviteiten voor de Company House UK (de Engelse Kamer van Koophandel), te weten de betaling en het opsturen van de door de uiteindelijk begunstigde opgemaakte jaarstukken. In dat verband is ook van belang dat zich in elke witte map een vrijwaringsovereenkomst bevindt (Letter of Indemnification) die [rechtspersoon 3] zonder voorbehoud vrijwaart voor alle aansprakelijkheid die verband houdt met de activiteiten van contractpartij c.s. in de dividendstructuur. [4]
De rechtbank stelt vast dat de afnemer van de dividendstructuur materieel alle eigendomsrechten op de aandelen kan uitoefenen en materieel ook de beschikkingsmacht heeft over het vermogen van de vennootschap. Er kunnen immers te allen tijde instructies aan [rechtspersoon 3] worden gegeven op het gebied van stem- en dividendrechten.
Fase 1 en 2
De oprichting en instandhouding van een dividendstructuur betrof volgens [verdachte] fase 1. Fase 2 zag volgens hem op het openen en beheer van bankrekeningen voor het doorstoten van dividenden. [5]
De kosten voor de oprichting bedroegen in het eerste jaar € 1.490,-. Dit was inclusief de oprichting van een in Nederland gevestigde vennootschap/werkmaatschappij in de vorm van een Limited. De kosten voor de instandhouding voor het tweede en volgende jaren bedroegen
€ 775,-. Zowel in de oprichtingskosten als in de jaarlijkse instandhoudingskosten zijn begrepen het bestuur en management van de Nederlandse holding, de Cypriotische Holding, de Offshore Investment Holding en de Offshore [naam 24] Foundation, de administratie/boekhouding en aangiften van deze vennootschappen, en het fungeren als aanspreekpunt voor fiscus en andere partijen.
De kosten voor het openen en beheer van bankrekeningen voor het doorstoten van dividenden, bedroegen € 350,- per bankrekening voor het jaar van openen. Dit hoefde niet reeds bij het oprichten van de dividendstructuur, maar pas op het moment dat de afnemer dividenden wilde doorstoten. De variabele kosten bedroegen 1 % per transactie over de dividendstroom.
Conclusie rechtbank
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de afnemer van de dividendstructuur de economische eigenaar is van de aandelen van de opgerichte holdingvennootschap (Ltd). Ook al staan de aandelen telkens op papier (juridisch eigendom) op naam van [rechtspersoon 3] , de afnemer heeft in werkelijkheid via de sideletters de volledige zeggenschap over de aandelen en materieel bezien het vermogen van de vennootschap. De afnemer immers had met de door beide partijen ondertekende, ongedateerde koopoptie ook de zekerheid dat hij op elk gewenst moment de juridische eigendom van de aandelen kon verwerven alsook kon beschikken over alle opgebouwde winstreserves van de vennootschap. De afnemer is dan ook aan te merken als de uiteindelijke begunstigde, oftewel de UBO, van die vennootschap. Dat is al het geval in fase 1. Fase 2 ziet enkel op de situatie dat er daadwerkelijk dividend wordt uitgekeerd door de Nederlandse werkmaatschappij aan de in fase 1 vastgestelde uiteindelijk begunstigde dan wel dat de koopsom aan deze wordt geredresseerd.
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal 1-OPV-01, p. 61, 62 en 65
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (G01-02), p. 369;
- de processen-verbaal AH-042 en AH-047, p. 744 t/m 747 en p. 768 t/m 773;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2018.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk uitreiken van onjuiste facturen door de in de tenlastelegging genoemde entiteiten. De facturen voldeden niet aan de daaraan door de belastingwetgeving gestelde vereisten. Dit leidt tot de aanmerkelijke kans dat hierdoor te weinig belasting werd betaald. Die kans heeft verdachte op zijn minst genomen bewust aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake was van het opzettelijk verkeerd opmaken en uitgeven van de facturen. Er was sprake van een slordigheid. Dit heeft voorts geen nadeel voor de Belastingdienst opgeleverd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat de in de tenlastelegging opgenomen facturen onjuist zijn en dat deze niet als zodanig hadden mogen worden verstrekt. Op de facturen onder a tot en met g stond immers het omzetbelastingnummer en het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel van [rechtspersoon 2] ten onrechte niet vermeld. Op de facturen onder h en i stond het omzetbelastingnummer van [rechtspersoon 1] vermeld, terwijl deze rechtspersoon bij het verstrekken van de facturen al was ontbonden en was uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De vraag is vervolgens of het verstrekken van onjuiste facturen ertoe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarvan is volgens rechtbank niet gebleken. De rechtbank overweegt dat verdachte met het verstrekken van de facturen weliswaar zijn klanten de mogelijkheid gaf om de op de facturen vermelde omzetbelasting in aftrek te brengen, maar dat dit niet uitsluit dat degene die de omzetbelasting op factuur feitelijk heeft ontvangen, deze ook afdraagt aan de belastingdienst. Uit het dossier blijkt niet dat het niet afdragen van omzetbelasting door de [naam 21] , dan wel door [verdachte] , een gevolg is van de onjuiste facturen. [verdachte] en de vennootschappen van de [naam 21] wisten dat de omzet was gemaakt. Het verstrekken van onjuiste facturen staat niet zonder meer in de weg aan het doen van een juiste aangifte.
Omdat niet is gebleken dat het verstrekken van onjuiste facturen ertoe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit feit.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- aangiftegegevens via eedi, D-012/1a en D-012/1f, p. 1184 en 1189;
- brief Belastingdienst (nadeelberekening), D-042, p. 1660 t/m 1671;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2018.
Ten aanzien van feit 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich samen met [naam 11] heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude.
[naam 11] heeft een dividendstructuur van [verdachte] afgenomen. Deze structuur is gebruikt als middel om belasting te ontduiken. Via deze structuur was het mogelijk om belastingvrij van een buitenlandse schenker geld te ontvangen en daarmee de aanmerkelijkbelangheffing over uitgekeerde dividenden te ontduiken. In werkelijkheid berustte de economische eigendom bij de belanghebbende, die door de activiteiten in zijn vennootschap ook de winst heeft gegenereerd. De transformatie van die winsten in dividenden naar het buitenland die vervolgens als een schenking weer terug komt bij de ‘Ultimate Benificial Owner’ (UBO; uiteindelijk begunstigde) is in werkelijkheid schijn.
[naam 11] was de economisch eigenaar van de aandelen van [naam 10] Ltd (hierna: [naam 10] ), en daarmee de UBO. Dat de aandelen op papier (de juridische eigendom van de aandelen) in handen waren van enig aandeelhouder [rechtspersoon 3] , doet daar niet aan af. [naam 11] had immers de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen. In de ‘witte map’ met ondertekende stukken zat namelijk een ondertekende verkoopovereenkomst tussen [naam 11] , als uiteindelijk begunstigde, en [rechtspersoon 3] ten aanzien van die aandelen. Door niet op de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2010 en 2011 te vermelden dat hij de economisch eigenaar is van de aandelen van [naam 10] , heeft [naam 11] onjuiste en onvolledige aangiften ingediend.
Vorenstaand handelen van [naam 11] en [verdachte] heeft gevolgen voor de belastingheffing gehad. Voldoende is dat in objectieve zin aan het strekkingsvereiste is voldaan. Daartoe is beslissend of de verweten gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige) zin onvoldoende belasting wordt geheven. Daarvan is volgens de officier van justitie sprake als men de Belastingdienst via een ingewikkelde buitenlandse verhullingsconstructie niet op de hoogte brengt van het bezit van aandelen.
Verder is gesteld dat [naam 10] fiscaal transparant is, omdat sprake is van een persoonsgebonden omzet van slechts één opdrachtgever. De holding is enkel een lege huls. Er is geen organisatie die een toegevoegde waarde levert; alle gegenereerde omzet betreft enkel de interim werkzaamheden van [naam 11] , terwijl de commerciële en overkoepelende toegevoegde waarde wordt geleverd door [naam 25] . Om die reden zou de gehele omzet van de holding als inkomsten in box 1 belast zijn in de jaren waarin zij zijn gegenereerd en genoten. Over de jaren 2010, 2011 en 2012 is meer dan € 200.000,- niet als salaris opgenomen, terwijl [naam 11] deze inkomsten wel als managementvergoeding heeft gegenereerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. [verdachte] heeft [naam 11] nimmer geholpen met diens belastingzaken. Daarom kan [verdachte] niet verantwoordelijk worden gehouden voor het door [naam 11] onjuist en/of onvolledig invullen van diens belastingaangiften. Verder was [verdachte] niet op de hoogte van de discussie over het wachtgeld van [naam 11] en ook niet van diens procedures bij het Scheidsgerecht.
Beoordeling door de rechtbank
[naam 11] heeft een dividendstructuur van [verdachte] afgenomen. Dat hield in het geval van [naam 11] in dat [verdachte] twee Limiteds voor hem oprichtte, te weten de werkmaatschappij [naam 10] Ltd (hierna: [naam 10] ) en de holding [naam 10] .
De benamingen van de Limiteds werden door [naam 11] bij e-mail van 16 juni 2009 (p. 990, dossier 51035) aan [verdachte] doorgegeven. [naam 11] merkte verder nog op enkele vragen te hebben over de dividendstructuur, zoals wie de Offshore [naam 24] Foundation vormt, hoe een en ander uit elkaar wordt gehouden voor het geval er bij de andere deelnemers iets misloopt, of er al rekeningen nodig waren wanneer er voorlopig (nog) geen dividend was om door te stoten, of hij als bestuurder/directeur in dienstverband met salaris vanuit de holding kon werken, wat de all-in-kosten bij oprichting zouden zijn en wat de ‘doorstoot-kosten’ zouden zijn.
Op 17 juni 2009 (p. 994 en 995, dossier 51035) beantwoordde [verdachte] de vragen van [naam 11] , waarin hij meedeelde dat de Trustee het deel van [naam 11] in separate grootboekrekeningseries administreert en dat er – als er iets met een cliënt gebeurt, dat geen werking heeft op de [naam 24] Foundation omdat de persoon en de rechtspersoon [naam 24] Foundation totaal gescheiden vermogens zijn. [verdachte] merkte verder op dat – wanneer er nog geen dividend te verwachten was – fase 2 later alsnog kon worden toegevoegd. Volgens [verdachte] kon [naam 11] zelf bepalen waar hij loondienstplichtig zou zijn, in de holding of in de werkmaatschappij. [verdachte] offreert de kosten van fase 1 van de dividendstructuur (dus zonder fase 2, die ziet op het uitkeren van dividend) aan [naam 11] .
Vervolgens heeft [naam 11] nog de benodigde gegevens aan [verdachte] aangeleverd, waaronder het salaris dat hij ging verdienen en hoe hij zijn functie wilde noemen, en heeft hij [verdachte] verzocht over te gaan tot het oprichten van fase 1 dividendstructuur, met holding en werkmaatschappij, tax exemption en inschrijvingen (p. 993 en 994, dossier 51035). Bij e-mail van 23 juni 2009 schreef [verdachte] aan [naam 11] dat de totale kosten voor fase 1 dividendstructuur, inclusief btw, € 2.475,20 bedroegen en dat, zodra de betaling van dat bedrag was ontvangen, de Limiteds zouden worden opgericht. Op 24 juni 2009 heeft [naam 11] de oprichtingskosten aan [verdachte] voldaan (p. 785, dossier 51035) en mailde hij dit naar [verdachte] (p. 992, dossier 51035).
Op 2 juli 2009 werd [naam 10] opgericht, met als 100 % aandeelhouder [rechtspersoon 3] . In de eerste aandeelhoudersvergadering van diezelfde datum werd [naam 11] tot directeur van [naam 10] benoemd (p. 927, dossier 51035). Op 3 juli 2009 werd [naam 26] opgericht, met als enig aandeelhouder [naam 10] . In de eerste aandeelhoudersvergadering van diezelfde datum werden [naam 11] en [naam 10] tot directeuren benoemd (p. 929, dossier 51035).
[naam 11] heeft als uiteindelijk begunstigde onder meer de volgende documenten getekend :
- Serviceovereenkomst (D-063), p. 903, dossier 51035;
- Schedule 1 (D-063-a), p. 904-906, dossier 51035;
- Schedule 2 (D-063-b), p. 907, dossier 51035;
- Schedule 3 (D-063-c), p. 908, dossier 51035;
- Vrijwaringsovereenkomst (D-063-i), p. 915-917, dossier 51035;
- Opdrachtovereenkomst (D-063-j), p. 918-919, dossier 51035;
- Schedule 1 (D-063-k), p. 920, dossier 51035;
- Schedule 2 (D-063-l), p. 921-926, dossier 51035;
- Koop- en verkoopovereenkomst (D-063-s), p. 940-947, dossier 51035;
- Doelstellingsverklaring (D-063-t), p. 948-949, dossier 51035;
- Orderform for [naam 24] to [naam 23] (D-063-v), p. 956, dossier 51035;
- Beneficiaries to the Foundation: after death of the initial Beneficiary, p. 957, dossier 51035.
Op 18 juli 2009 mailde [naam 11] een bijlage met enkele vragen en aanvullingen/wijzigingen met betrekking tot de documentenmap dividendstructuur naar [verdachte] . In de bijlage stond onder andere het volgende:

VIII. Geheimhouding
Zoals bekend is het de bedoeling dat ik alleen traceer ben als bestuurder van de [naam 10] . Daar zullen medio december nog vervolg acties voor in gang gezet worden door [rechtspersoon 3] .
1. Als ik het goed begrepen heb is dit daarna een feit?
2. Hoe verhoudt dit zich het bestaan van een map met documenten ten kantore van
[rechtspersoon 3] / [rechtspersoon 2] /??/?? waaruit is af te leiden wie uiteindelijk gerechtigde is?’ (D-068-b, D-068 -c, p. 998 t/m 1001, dossier 51035).”
Conclusie : economisch eigenaar / UBO
Gelet op het voorgaande, mede inbegrepen wat al in de algemene inleiding is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [naam 11] met het afnemen van de dividendstructuur economisch eigenaar (ook wel uiteindelijk begunstigde of UBO) is geworden van de aandelen van [naam 10] .
Het verweer van de verdediging dat fase 2 niet tot stand is gekomen en dat [naam 11] daarom niet als uiteindelijk begunstigde kan worden aangemerkt, slaagt, mede gelet op wat hierover al is overwogen, dus niet. Het zijn van uiteindelijk begunstigde was onlosmakelijk verbonden met de dividendstructuur, ongeacht of fase 2 (het uitkeren van dividend) al dan niet tot stand was gekomen. Gelet op de mailwisseling tussen [naam 11] en [verdachte] stelt de rechtbank vast dat het voor [naam 11] duidelijk was hoe de dividendstructuur in elkaar stak. Hij vroeg precies naar de kwetsbaarheden van de structuur en gaf uiteindelijk de opdracht om fase 1 van de dividendstructuur uit te voeren. Daarbij hoorde ook het tekenen van de hiervoor genoemde stukken als uiteindelijk begunstigde. Niet is gebleken dat deze stukken, waaronder de koopoptie van de aandelen van [naam 10] , zouden zijn herroepen dan wel zijn opgehouden te bestaan. Het doet er wat dat betreft evenmin toe waar deze stukken zijn aangetroffen. Zowel [naam 11] als [verdachte] hebben de overeenkomst ondertekend. De mail van 18 juli 2009 geeft verder nog duidelijk aan dat [naam 11] enkel traceerbaar wilde zijn als bestuurder van de [naam 10] en dat hij wist dat de map met (de overige) documenten bij [verdachte] zou liggen.
Aangifte onvolledig
[naam 11] heeft ter terechtzitting van 15 februari 2018 verklaard dat hij bij zijn (elektronische) aangifte inkomstenbelasting voor de jaren 2010 en 2011 niet heeft vermeld dat hij ‘Ultimate Benificial Owner’/economisch eigenaar was en/of een aanmerkelijk belang had in een buitenlandse vennootschap, te weten de [naam 12] naar het recht van het Verenigd Koninkrijk genaamd [naam 10] Ltd (zie ook: p. 732 en 737, dossier 51035).
Dit had [naam 11] , gelet op het voorgaande, wel moeten doen. De aangiften waren in zoverre onvolledig.
Fiscaal nadeel
Vervolgens is de vraag of deze onvolledigheid in de aangiftes ertoe strekten dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarvan is niet gebleken. Niet is gebleken dat fase 2 is gerealiseerd. Zowel [verdachte] als [naam 11] hebben verklaard dat er (in de jaren 2010 en 2011) geen dividend is uitgekeerd. Ook anderszins is daarvan niet gebleken uit het strafdossier. Naar het oordeel van de rechtbank is zodoende niet gebleken van enig fiscaal nadeel. Dat de constructie zodanig is opgezet dat die in potentie nadeel voor de fiscus kon opleveren, maakt dat niet anders. Niet is gebleken van enig door [naam 11] genoten voordeel, anders dan vermeld op zijn aangiften van 2010 en 2011, zodat op dit punt niet gesproken kan worden van een onjuiste aangifte. Dat betekent dat het standpunt van de officier van justitie dat het strekkingsvereiste is geobjectiveerd in dit geval niet opgaat.
Ten aanzien van het betoog van de officier van justitie dat er sprake is van fiscale transparantie overweegt de rechtbank als volgt.
Niet gebleken is dat de interim werkzaamheden niet voor rekening en risico zijn verricht van [naam 10] . Hieraan doet niet af dat de werkzaamheden persoonsgebonden waren en verricht zijn ten behoeve van één opdrachtgever. Voorts is niet gebleken dat [naam 11] de revenuen uit hoofde van de interim werkzaamheden in privé heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om voorbij te gaan aan de rechtspersoonlijkheid van [naam 10] en de werkmaatschappij [naam 10] alsmede aan de rechtsbetrekkingen die tussen deze rechtspersonen onderling en met [naam 11] bestaan.
Conclusie rechtbank
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de tenlastegelegde belastingfraude, omdat niet is gebleken van fiscaal nadeel.
Ten aanzien van de feiten 4 en 6
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
De brief, gesteld op briefpapier van [rechtspersoon 2] , gedateerd 9 september 2011 en gericht aan [naam 9] , (hierna: de [naam 25] -brief) bevatte onder meer de volgende tekst:
- De 100% aandeelhouder van [naam 10] is [rechtspersoon 3] ;
- De heer [naam 11] is geen aandeelhouder in [rechtspersoon 3] , noch op (in)directie wijze verbonden met deze vennootschap;
- Noch door [naam 10] , noch door [naam 10] , noch door [rechtspersoon 3] , noch door bovenliggende (rechts)personen zijn op geld waardeerbare afspraken gemaakt, in welke vorm dan ook, met de heer [naam 11] , noch zijn op geld waardeerbare toezeggingen gedaan, in welke vorm dan ook, aan de heer [naam 11] . Zulks uitgezonderd het genoemde onder punt 4. [6]
[naam 11] heeft de [naam 25] -brief gebruikt door:
- het (doen) bijvoegen van dat geschrift als productie bij een memorie van eis in een procedure (Spoedarbitrage (Kort Geding)) bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en het vervolgens (doen) toezenden daarvan aan het Scheidsgerecht en zijn wederpartij in die procedure;
- het (doen) bijvoegen van dat geschrift als bijlage bij een brief, d.d. 16 september 2011 van mr. [naam 13] , advocaat te Breda, aan mr. [naam 14] , advocaat te Middelburg. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. [naam 11] en [verdachte] hebben de inhoud van de [naam 25] -brief samen opgesteld. Die brief was onjuist, omdat [naam 11] de uiteindelijk begunstigde van [naam 10] Limited was. [naam 11] heeft de [naam 25] -brief gebruikt voor de kortgedingprocedure bij het Scheidsgerecht. [verdachte] heeft als medeopsteller van het valse geschrift bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de [naam 25] -brief ook in enige situatie als bewijsmiddel zou worden gebruikt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit. [verdachte] heeft verklaard dat hij de [naam 25] -brief op zijn briefpapier heeft uitgeprint en vervolgens heeft ondertekend, maar dat de inhoud van de brief door [naam 11] was samengesteld. Verder is gesteld dat [verdachte] door [naam 11] is misleid tot het zetten van zijn handtekening onder de brief. [verdachte] wist niet van de procedure van [naam 11] bij het Scheidsgerecht. [naam 11] had aan [verdachte] verteld dat de brief was bedoeld voor diens boekhoudkantoor.
Beoordeling door de rechtbank
[verdachte] heeft verklaard dat [naam 11] de inhoud van de [naam 25] -brief heeft geformuleerd en dat hij die kreeg toegestuurd. [verdachte] heeft de toegestuurde inhoud op zijn briefpapier uitgeprint en ondertekend. De [naam 25] -brief heeft hij daarna per post naar [naam 11] gestuurd. Hij wist dat de inhoud onjuist was, omdat [naam 11] wel degelijk de uiteindelijk begunstigde van [naam 10] was. [8]
[naam 11] heeft ook verklaard dat hij de opzet voor de [naam 25] -brief heeft gemaakt en dat hij dat naar [verdachte] heeft gezonden. Volgens [naam 11] zijn alle punten uit de brief ontstaan uit een dialoog tussen hem en [verdachte] . [verdachte] heeft uiteindelijk de definitieve tekst van de [naam 25] -brief opgesteld en op briefpapier van [rechtspersoon 2] afgedrukt. [9]
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [naam 11] de [naam 25] -brief samen hebben opgemaakt. Verder is al vastgesteld dat [naam 11] de [naam 25] -brief heeft gebruikt. De vraag is vervolgens of de inhoud van de [naam 25] -brief vals of vervalst was.
Valsheid [naam 25] -brief
Zoals de rechtbank bij feit 5 heeft overwogen was [naam 11] de economisch eigenaar (ook wel uiteindelijk begunstigde of UBO) van de aandelen [naam 10] . De aldaar opgesomde onderdelen voor die conclusie en de daarbij behorende vindplaatsen moeten voor dit feit worden gezien als bewijsmiddelen. Dit betekent dat de inhoud van de [naam 25] -brief onjuist was. In de [naam 25] -brief stond immers dat [naam 11] geen enkele betrokkenheid had bij [naam 10] . Zodoende was sprake van een vals geschrift.
Conclusie rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] samen met [naam 11] een vals geschrift, de
[naam 25] -brief, heeft opgesteld (feit 4).
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van de [naam 25] -brief. De brief was op verzoek van [naam 11] gericht aan het [naam 25] . Daargelaten de vraag of [naam 11] de brief voor dat doel ook heeft gebruikt, is dat niet ten laste gelegd. [naam 11] heeft de brief uiteindelijk voor een ander doel gebruikt, namelijk in de procedure bij het Scheidsgerecht. Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] wist dat [naam 11] de brief voor dat doel zou gebruiken. Verder is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] al door het opmaken van een vals geschrift niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de brief daarvoor gebruikt zou worden. Dat zou misschien anders zijn als de brief, anders dan in dit geval, geen specifieke geadresseerde zou hebben gehad.
De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het gebruik van het valse geschrift (feit 6).
Ten aanzien van feit 7
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 april 2009 is [naam 15] (geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1971) bij vonnis van de Rechtbank Utrecht van 7 april 2009 in staat van faillissement verklaard. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van faillissementsfraude (volgens de wet: bedrieglijke bankbreuk).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Gesteld is dat verdachte niet op de hoogte was van het faillissement en dat zodoende geen sprake kan zijn van het (opzettelijk) medeplegen van of medeplichtigheid tot faillissementsfraude.
Beoordeling door de rechtbank
Volgens curator [naam 27] heeft [naam 15] het hierna genoemde niet bij hem verantwoord:
- de inkomsten uit arbeid al dan niet onder de vlag van “ [naam 16] (Ltd)” verricht door [naam 15] voornoemd;
- een auto van het merk [naam 17] , welke, al dan niet onder de vlag van “ [naam 1] ”, is aangeschaft door [naam 15] voornoemd;
- de opbrengst van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal (ter grootte van € 270.000,-) door “ [naam 16] (Ltd)”;
- een geldbedrag (ter grootte van € 2.427,03) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 1] ;
- een geldbedrag (ter grootte van € 523,60) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 16] Ltd;
- een geldbedrag (ter grootte van € 12.001,15) ter zake van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal, zulks onder de vlag van bemiddelingskosten middels [naam 18] . [11]
[naam 15] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Er worden dingen aangeboden die een mogelijkheid bieden om je eigen gezin te onderhouden. Dan hebben we het over de Limited. Ik ben dit tegengekomen op internet. Ik ben gaan bellen en kreeg contact met de heer [verdachte] . De heer [verdachte] vertelde mij dat er een legale constructie was. Ik heb aan de heer [verdachte] mijn problemen uitgelegd. Mijn problemen [toevoeging rechtbank: betroffen] het faillissement en mijn enige doelstelling was om mijn gezin te onderhouden. Het was een persoonlijk faillissement en [verdachte] was hiervan op de hoogte. Ik heb hem dat zelf verteld en [verdachte] kwam met de oplossing van de Limited. Ik ben gereden naar Arnhem naar de [adres 1] . Daar was alleen [verdachte] aanwezig. Ik ben het gesprek met hem aangegaan en mijn problemen op tafel gelegd. Toen heeft [verdachte] mij gezegd dat dit geen probleem hoefde te zijn. Je kon een Limited oprichten en daar gewoon je salaris uithalen. [verdachte] heeft de werkwijze uitgetekend op een flapover met allerlei constructies. Die constructies wilde ik niet. Die constructie liepen allemaal via Cyprus om geen belasting te hoeven betalen maar dat wilde ik helemaal niet. Toen het allemaal klaar was kreeg ik een map mee waar de stukken in zaten. Alles in het Engels. Het was een witte map. Ik principe mocht ik aan de derden alles laten zien behalve enkele stukken waar de rechtmatige eigenaar opstaat. Ik was de eigenaar van de Limited maar op papier iemand anders. Dit heeft [verdachte] mij uitgelegd. [12]
Verder heeft [naam 15] nog verklaard dat [naam 1] en [naam 16] door [verdachte] zijn opgericht. [naam 1] bezat de aandelen in [naam 16] . De aandelen in [naam 1] stonden op naam van een bedrijf van [verdachte] , maar via een ‘schedule’ was [naam 15] toch de (uiteindelijke) eigenaar. Zo heeft [verdachte] het aan hem uitgelegd. De opzet was om salaris aan zichzelf te kunnen toekennen. Zijn curator wilde nergens aan meewerken en toen kwam [verdachte] met deze oplossing. [verdachte] wist van het faillissement. [naam 15] had hem verteld dat hij zijn gezin wilde blijven onderhouden. [verdachte] heeft hem verteld dat [naam 15] via deze constructie met de Limiteds geld buiten het zicht van de curator zou ontvangen. [13]
Op de website www. [naam 22] .nl wordt bij dividendstructuur met de volgende tekst geadverteerd: ‘In de WSNP (rechtbank: Wet schuldsanering natuurlijke personen) en toch ondernemen zonder afdracht aan de bewindvoerder?’ [14]
Zoals hierboven al is weergegeven stond op de site ook de volgende tekst: ‘Oude schuldeisers of curatoren kunnen zich op geen enkele wijze op het vermogen van de nieuwe onderneming verhalen.’
Conclusie rechtbank
De rechtbank overweegt dat [naam 15] een dividendstructuur bij [verdachte] heeft aangeschaft en dat hij – net zoals bij de andere afnemers van dergelijke structuren – de economisch eigenaar (of wel uiteindelijk begunstigde, UBO) van de aandelen in [naam 16] was. Door het opzetten en gebruikmaken van deze constructie is de boedel (en daarmee de gezamenlijke schuldeisers) opzettelijk benadeeld, omdat [naam 15] de in de tenlastelegging genoemde baten verborgen heeft gehouden en daarmee buiten het beheer en bereik van de curator heeft gehouden en geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [naam 15] failliet was verklaard, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Naast de omstandigheid dat [naam 15] (meermalen) heeft verklaard dat [verdachte] wel op de hoogte was van zijn faillissement en dat dit ook de specifieke reden was waarom hij bij [verdachte] terechtkwam – hij wilde zijn gezin kunnen blijven onderhouden - , verhoudt de enkele ontkenning van [verdachte] zich niet met het actief werven van cliënten als [naam 15] . Op zijn website prijsde [verdachte] zijn dividendstructuur namelijk aan als middel om vermogen buiten het zicht te houden van de curator en schuldeisers.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het aanbieden van de dividendstructuur niet meer dan medeplichtigheid aan de faillissementsfraude oplevert. [verdachte] leverde het middel aan waarmee [naam 15] het strafbare feit kon plegen. Ongeacht de complexiteit en gewiekstheid van het aangeboden middel, was het enkel [naam 15] die het in zijn macht had om het een en ander wel of niet aan zijn curator te melden. Er was geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Verder is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking om de inkomsten van [naam 15] buiten het zicht van diens curator te houden. Naast het aanschaffen van de structuur en, zo nodig, de jaarlijkse instandhoudingsactiviteiten, is niet gebleken van verder contact tussen [verdachte] en [naam 15] .
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair tenlastegelegde medeplegen van faillissementsfraude. Wel vindt zij op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid bij het plegen van faillissementsfraude door [naam 15] door aan hem twee buitenlandse rechtspersonen te verkopen in de wetenschap dat [naam 15] op zoek was naar een oplossing voor zijn benarde situatie.
Ten aanzien van feit 8
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 november 2013 is in een pand gelegen aan de [adres 3] te Emmerich (Bondsrepubliek Duitsland) een ongeopende kluis aangetroffen. In de kluis lagen een vuurwapen en 700 patronen. [15] Deze voorwerpen waren van verdachte. [16]
Het betrof een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver van het merk [naam 19] , en munitie van categorie III van het merk [naam 20] , type halfmantel, kaliber .357. [17]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en 700 patronen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij het vuurwapen voorhanden had. Hij heeft in 2001 aangifte gedaan van diefstal van zijn wapenkoffer inclusief vuurwapen en munitie. Pas na de doorzoeking van zijn woning in Duitsland kwam hij erachter dat hij het vuurwapen en de munitie nog in zijn kluis lag. In de tussentijd is hij nooit in zijn kluis geweest. Hij is er destijds blijkbaar ten onrechte vanuit gegaan dat het vuurwapen en de munitie in de wapenkoffer zat. De kluis is ongeopend vanuit Arnhem naar Emmerich verhuisd. Hij was de sleutel van de kluis kwijt.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte het vuurwapen en 700 patronen voorhanden had. Wil sprake zijn van een misdrijf dan moet verdachte zich er in meer of mindere mate van bewust zijn geweest dat hij het vuurwapen en de patronen voorhanden had.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Niet valt in te zien dat verdachte de sleutel van de kluis kwijt zou zijn geweest. De sleutel en de code lagen in zijn huis in een geldkistje en aldus binnen zijn bereik. Verdachte heeft een medewerker van de FIOD te Arnhem desgevraagd de sleutel en de code van de betreffende kluis gegeven. Verdachtes verklaring dat hij de sleutel en code vlak na de aanvang van de doorzoeking van zijn woning en vlak voor het opvragen ervan had terug gevonden, is té toevallig om geloofwaardig te achten. Te meer, nu hij tijdens de huiszoeking en het verhoor daarna geen antwoord wilde geven op de vragen wie de eigenaar van de kluis was en wie nog meer van de kluis gebruikmaakten.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2018 verklaard dat hij enorm was geschrokken van de diefstal van zijn wapenkoffer uit zijn auto dat hij daarom direct aangifte heeft gedaan. Dit klopt echter niet met de feiten zoals deze uit het dossier volgen. Uit het dossier volgt dat het vuurwapen op 24 augustus 2001 als gestolen stond geregistreerd en dat verdachte pas drie weken later, op 18 september 2001, bij de politie in Arnhem aangifte heeft gedaan.
Daarnaast valt niet in te zien dat verdachte dertien jaar (2001-2014) niet in zijn kluis zou hebben gekeken. Te meer, nu die kluis ook nog eens van Arnhem naar Emmerich is verhuisd. Daarnaast wist verdachte dat hij niet meer in het bezit was van een wapenvergunning en heeft hij verklaard dat hij zijn patronen in grote hoeveelheden inkocht. Omdat maar liefst 700 patronen zijn aangetroffen, is het volstrekt ongeloofwaardig dat hij niet wist dat hij deze nog in zijn kluis had. Er is immers niet gebleken van een aangifte van diefstal van een dergelijke hoeveelheid patronen en gesteld is, noch valt in te zien, dat deze allemaal in de wapenkoffer hebben gezeten.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (bewust) voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Ten aanzien van feit 9
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- met ‘drs. [verdachte] ’ ondertekende documenten: p. 1445, 1865, 1918, 1926, 1929 en 1950;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het volgende heeft begaan:
1.
[rechtspersoon 1] en
/of[rechtspersoon 2] en
/of[rechtspersoon 3] en
/ofde [rechtspersoon 4] in
of omstreeksde periode van 1 januari 2009 tot en met 19 november 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
welke rechtsperso
(o)n
(en
)ingevolge de belastingwet verplicht waren
/wastot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of elk voor zich
opzettelijk
(een)zodanige administratie
(s
)niet hebben
/heeftgevoerd, terwijl dat feit er
(telkens
)toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven,
immers hebben
/heeftvoornoemde rechtsperso
(o)n
(en
):
- aan hen
/haargerichte poststukken niet geopend en verwerkt, alsmede deze poststukken ongeordend (in kratten, bakken en dozen) opgeslagen op verschillende locaties in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland; en
/of
- op door hen
/haaruitgemaakte facturen een ander omzetbelastingnummer vermeld dan het omzetbelastingnummer dat was uitgegeven aan de facturerende rechtspersoon; en
/of
- op door hen
/haaruitgemaakte facturen het omzetbelastingnummer [nummer 1] gebruikt op het moment dat de onderneming waar dit nummer aan was uitgegeven al was ontbonden; en/of
- door hen
/haaruitgemaakte facturen niet geordend bewaard; en
/of
- op door hen/haar uitgemaakte facturen de betaling verlangen op een bankrekeningnummer dat is uitgegeven aan een andere rechtspersoon dat de facturerende rechtspersoon; en/of
- geen gebruik gemaakt van enig (digitaal) boekhoudprogramma en (daarmee) niet steeds juist, tijdig en volledig aantekening van inkomsten en uitgaven gehouden;
ten gevolge waarvan:
de rechten en de plichten van voornoemde rechtsperso
(o)n
(en
)niet te allen tijde (juist en volledig) kon
(den
)worden gekend,
en
/of
de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens niet te allen tijde daaruit duidelijk kon
(den
)blijken,
tot welk
(e
)feit
(en
)hij, verdachte
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[rechtspersoon 2]
en/of [rechtspersoon 3], in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 februari 2011, te Arnhem en of te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 6 ( [rechtspersoon 2] )
en 7 ( [rechtspersoon 3] ), althans een of meeraangifte
(n
)omzetbelasting te naam gesteld van [rechtspersoon 2]
respectievelijk [rechtspersoon 3], betreffende een of meer kwartalen in de/het ja
(a)r
(en
)2009 en
/of2010 en
/of2011, waaronder voor wat betreft [rechtspersoon 2] :
- de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal van het jaar 2009 (bijlage D-12/1a), en
/of
- de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van het jaar 2010 (bijlage D-12/1f),
en/of
voor wat betreft [rechtspersoon 3] :
- de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal van het jaar 2009 (bijlage D-12/3a), en/of
- de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van het jaar 2010 (bijlage D-12/3g),
onjuist of onvolledig heeft gedaan
en/of door een ander heeft doen doen, terwijl dat feit er
(telkens
)toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers
hebben/heeft [rechtspersoon 2]
en/of [rechtspersoon 3] (telkens
)opzettelijk in die aangifte
(n
):
- een onjuist bedrag aan totaal omzetbelasting (MOA 051), en
/of
- een onjuist bedrag aan te betalen/terug te ontvangen omzetbelasting (MOA 050),
vermeld
en/of doen vermeldenen (vervolgens) die aangifte
(n
)(elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan
en/of doen doen,
tot welk
(e
)feit
(en
)hij, verdachte
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij in
of omstreeksde maand september 2011 te Vlissingen en
/ofte Arnhem,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,
een in een brief vervatte formele verklaring -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk
hebben/heeft opgemaakt
en/of valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft vervalst en/of hebben/heeft doen vervalsen, zulks
(telkens)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heefthij, verdachte, en
/ofzijn mededader valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die brief, gesteld op briefpapier van [rechtspersoon 2] , gedateerd 9 september 2011 en gericht aan [naam 9] (bijlage D-046), vermeld:
- De 100% aandeelhouder van [naam 10] is [rechtspersoon 3] ; en/of
- De heer [naam 11] is geen aandeelhouder in [rechtspersoon 3] , noch op (in)directie wijze verbonden met deze vennootschap; en
/of
- Noch door [naam 10] , noch door [naam 10] , noch door [rechtspersoon 3] , noch door bovenliggende (rechts)personen zijn op geld waardeerbare afspraken gemaakt, in welke vorm dan ook, met de heer [naam 11] , noch zijn op geld waardeerbare toezeggingen gedaan, in welke vorm dan ook, aan de heer [naam 11] . Zulks uitgezonderd het genoemde onder punt 4;
7.
Subsidiair
een of meer anderen, onder wie[naam 15] , in
of omstreeksde periode van 7 april 2009 tot en met 28 februari 2012
te Arnhem en/of te Veenendaal en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans [naam 15] alleen,welke [naam 15] (geboren te Rhenen op [geboortedag 2] 1971) bij vonnis (van de rechtbank Utrecht van 7 april 2009) in staat van faillissement is verklaard,
meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam 15] voornoemd,
- baten niet verantwoord heeft, immers verborgen gehouden voor,
althans niet gemeld aan,de curator, en aldus buiten beheer en bereik van de curator gebracht of gehouden, te weten:
- de inkomsten uit arbeid al dan niet onder de vlag van “ [naam 16] (Ltd)” verricht door [naam 15] voornoemd;
en
/of
- een auto van het merk [naam 17] , welke, al dan niet onder de vlag van “ [naam 1] ” aangeschaft door [naam 15] voornoemd;
en
/of
- de opbrengst van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal (ter grootte van € 270.000,-) door “ [naam 16] (Ltd)”;
en
/of
-
een ofmeer geldbedrag
(en
)aan de boedel onttrokken heeft, immers als betaling van [naam 15] voornoemd aangenomen:
- een geldbedrag (ter grootte van € 2.427,03) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 1] ;
en
/of
- een geldbedrag (ter grootte van € 523,60) ter zake van de oprichting en levering aan [naam 15] voornoemd, van [naam 16] Ltd;
en
/of
- een geldbedrag (ter grootte van € 12.001,15) ter zake van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Veenendaal, zulks onder de vlag van bemiddelingskosten middels [naam 18] ;
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in
of omstreeksde periode van 7 april 2009 tot en met 28 februari 2012
te Arnhem en/of te Veenendaal, in elk gevalin Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, en
/oftot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en
/ofinlichtingen heeft verschaft door aan [naam 15] , voornoemd,
een of meerbuitenlandse rechtspersonen te verkopen en
/ofte leveren;
8.
hij, verdachte op
of omstreeks19 november 2013 te Emmerich (Bondsrepubliek Duitsland),
- een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver van het merk [naam 19] ;
en
/of
- munitie van categorie III, te weten 700
, althans een of meer,patronen van het merk [naam 20] , type halfmantel, kaliber .357,:
voorhanden heeft gehad;
9.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2009 tot en met 19 november 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal,
zonder daartoe gerechtigd te zijn een in artikel 7.20. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde titels heeft gevoerd, immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- een Opdrachtovereenkomst (Letter of Engagement) (bijlage D-007—i, pagina 1918), en
/of
- een Serviceovereenkomst (bijlage D-007-l, pagina 1926), en
/of
- een bescheid aangeduid als Schedule 1 (bijlage D-007-m, pagina 1929), en
/of
- een overeenkomst van koop en verkoop (bijlage D-007—s, pagina 1950), en
/of
- een verklaring (bijlage D-021—g, pagina 1445), en
/of
- visitekaartjes (bijlage D—044, pagina 1865),
ondertekend met “drs. [verdachte] ”, althans voorzien van de vermelding “drs. [verdachte] ”, terwijl hij, verdachte, geen masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs had gevolgd en
/ofmet goed gevolg het daaraan verbonden afsluitend examen had afgelegd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van feit 7, subsidiair:
Medeplichtigheid bij bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 8:
Handelen in strijd artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 9:
Zonder daartoe gerechtigd te zijn een der in de artikelen 7.20., 7.22., tweede lid, 7.22a., eerste lid, en 7a.5. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk genoemde titels voeren, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 8, de primaire varianten, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarin zitten drie maanden gevangenisstraf begrepen voor het voorhanden hebben van het wapen en de patronen. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld dat verdachte zich niet in persoon of via een rechtspersoon, direct of indirect, bezig houdt met het aanbieden aan ingezetenen van Nederland van juridische structuren waarin het zicht op het werkelijke economisch eigendom voor de Nederlandse autoriteiten wordt ontnomen. Tevens eist hij de publicatie van het vonnis, ex artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht, teneinde het publiek duidelijk te maken niet met de activiteiten van verdachte, die zien op feit 7, in zee te gaan. Tot slot heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 9, een overtreding, geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 2.500,-.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de strafeis veel te fors is. Te meer, nu voor meerdere feiten vrijspraak dient te volgen. Het gaat om een erg oude zaak. De redelijke termijn is met enkele jaren overschreden. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, omdat verdachte in 2014 nog is veroordeeld. Deze feiten hadden toen meegenomen kunnen worden. Voorgesteld wordt om het voorwaardelijke strafdeel een stuk hoger te laten zijn en om, zo nodig, de maximale proeftijd op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich, als feitelijk leidinggevende van verschillende vennootschappen, op meerdere tijdstippen in een periode van meerdere jaren schuldig gemaakt aan fiscale fraude. Deze fraude bestond uit het doen van onjuiste aangiften van inkomstenbelasting en het voeren van een administratie die niet voldeed aan de eisen van de belastingwetgeving. Belastingen die worden geïnd, onder meer via het systeem van de inkomstenbelasting, dragen in belangrijke mate bij aan de financiering van de kosten die inherent zijn aan een samenleving als de Nederlandse. Het is verdachte te verwijten dat hij zich hieraan heeft trachten te onttrekken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bewust meerdere malen wetten en regels heeft overtreden en zich (louter) heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
Als gevolg van deze feiten heeft hij de Staat der Nederlanden voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. Door de belastingdienst is een nadeelberekening gemaakt die neerkomt op een fiscaal nadeel van € 53.316,-. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte voor het gehele bedrag verantwoordelijk worden gehouden. De verklaring van verdachte dat dit bedrag te hoog zou zijn omdat er ook gelden van anderen ten onrechte tot zijn omzet zijn gerekend, wordt niet gevolgd. Het is verdachte die een rookgordijn heeft gecreëerd waardoor het moeilijk, zo niet onmogelijk is om de omzet per vennootschap te bepalen. Het ontbreken van een (deugdelijke) administratie was daar debet aan. Verder heeft verdachte niet onderbouwd welke gelden niet tot zijn omzet zouden behoren.
Verder heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en medeplichtigheid aan faillissementsfraude. Hierbij speelde de dividendstructuur van verdachte een grote rol. Door middel van die structuur werd de afnemer ervan in de gelegenheid gesteld de belastingdienst (of in het geval van [naam 15] : de curator) een rad voor ogen te draaien. Er werden in het Verenigd Koninkrijk twee Limiteds (een werkmaatschappij en een holding) aangeschaft en verdachte schoof daar zijn holdings in Cyprus en de Verenigde Arabische Emiraten en een Foundation in Belize boven, waarna er belastingvrij geld kon worden geschonken aan de uiteindelijk begunstigde van de aandelen. De aandelen waren op papier van verdachte ( [rechtspersoon 3] ), maar in werkelijkheid was de economische eigenaar de afnemer van de structuur. Door niet alle papieren aan de belastingdienst te laten zien, kon de afnemer doen alsof hij niet de uiteindelijk begunstigde (UBO) was terwijl hij dat in werkelijkheid wel degelijk was. Om die werkelijkheid te blijven verhullen heeft verdachte samen met [naam 11] een vals geschrift opgesteld, waardoor het [naam 28] en het Scheidsgerecht onjuiste gegevens zijn voorgeschoteld. Verdachte wordt het gebruik van het valselijk opgemaakte geschrift weliswaar niet verweten, maar hij heeft de mogelijkheid daartoe wel gecreëerd. Daarnaast heeft verdachte [naam 15] met het aanleveren van de dividendstructuur gefaciliteerd bij het meermalen plegen van faillissementsfraude. Hierdoor leek het voor de curator dat [naam 15] geen inkomsten had en visten meerdere schuldeisers achter het net. Dit handelen van verdachte, waardoor hij kan worden gezien als facilitator van strafbaar gedrag van anderen, acht de rechtbank zeer kwalijk.
Tot slot heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan verboden bezit van wapens en munitie. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS behoort bij het bezit van een revolver een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Daarin is het bezit van 700 patronen nog niet begrepen.
Verdachte is blijkens zijn strafblad eerder veroordeeld voor belasting- en faillissementsfraude, maar die zaken zijn langer dan vijf jaar geleden of nog niet onherroepelijk. Dat betekent dat de rechtbank daar in zijn strafmaat geen rekening mee kan houden.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn is overschreden. De termijn is gestart bij zijn aanhouding in Duitsland op 19 november 2013. Die dag zijn ook zijn huizen in Arnhem en Duitsland doorzocht. Dat betekent dat de redelijke termijn met twee jaar en drie maanden is overschreden. Een deel daarvan komt voor rekening van verdachte, nu de strafzaak al op 4 mei 2017 (voor de hele dag) gepland stond voor een inhoudelijke behandeling maar behandeling van de zaak op het laatste moment niet kon doorgaan door afwezigheid van verdachte. Dat dit op grond was van medische gronden (een liesbreuk) maakt dat niet anders. Hoe dan ook, zal de rechtbank de overschrijding verdisconteren in de straf en wel zo dat zij van het onvoorwaardelijke strafdeel twee maanden gevangenisstraf in mindering zal brengen.
Alles afwegende vindt de rechtbank voor het tenlastegelegde onder 1, 3, 4, 7, subsidiair, en 8 het aan verdachte opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van (eerst 26 nu) 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Dit met aftrek van het voorarrest. De staf wijkt aanzienlijk af van de eis van de officier van justitie. Dit heeft ermee te maken dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan waarvoor de officier van justitie een veroordeling voor ogen had en de rechtbank verdachtes persoonlijke omstandigheden mogelijk anders weegt dan de officier van justitie.
Ten aanzien van het onbevoegd gebruik van een academische titel (feit 9), een overtreding, veroordeelt de rechtbank verdachte tot een geldboete van € 2.500,-, waarvan de helft voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Deze straf wijkt af van wat de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank zwaar meeweegt dat het een oud feit betreft en dat de redelijke termijn ook hier is geschonden. Verder ziet de rechtbank heil in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, omdat verdachte zich momenteel blijkens zijn verklaring ter terechtzitting bezig houdt met ‘crowd funding’ en hij zodoende gewaarschuwd is om bij deze (en overige) werkzaamheden geen academische titel te gebruiken zolang hij daartoe niet bevoegd is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de gevorderde bijzondere voorwaarde aan verdachte, omdat het aanbieden van de dividendstructuur niet als strafbaar feit ten laste is gelegd. Het door de officier van justitie voorgestelde beroepsverbod is daarmee niet te koppelen aan een strafbare gedraging. Dat verdachte door het aanbieden van de dividendstructuur aan [naam 15] behulpzaam is geweest bij het plegen van diens faillissementsfraude, maakt dat niet anders. Dat betekent immers nog niet dat de medeplichtige handeling op zichzelf strafbaar is (gesteld).
Verder zal de rechtbank ook niet de publicatie van het vonnis gelasten. De bevoegdheid daartoe bestaat indien veroordeling volgt wegens een van de artikelen 340 tot en met 345 van het Wetboek van Strafrecht. In dit geval wordt verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid aan het overtreden van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat verdachte niet wordt veroordeeld als (mede)pleger, ziet de rechtbank geen aanleiding om publicatie van het vonnis te gelasten. Verdachte heeft weliswaar bijgedragen aan schending van de beschermde belangen van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht, maar uitsluitend op indirecte wijze. Publicatie van het vonnis is gelet op voornoemde artikelen met name van belang om (toekomstige) schuldeisers van de hoofddader te waarschuwen. Het is niet bedoeld, zoals de officier van justitie dat voor ogen heeft, om eventuele toekomstige klanten van verdachte te waarschuwen.
Beslag
Ter terechtzitting heeft verdachte afstand gedaan van het onder hem in beslaggenomen wapen en de munitie. Dat betekent dat het beslag geen beslissing van de rechtbank meer behoeft.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 27, 47, 48, 62, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 52, 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2, 5 primair en subsidiair, 6, 7, primair tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 7, subsidiair, en 8:
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de
gevangenisstraf van 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, die door veroordeelde in Nederland en Duitsland vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 9:
 veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis;
 bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete groot
€ 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. J.J.J. Engel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. de Munnik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Arnhem, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer 51035, gesloten op 27 november 2014, en dossiernummer 50997, gesloten op 11 februari 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier 50997, tenzij anders vermeld.
2.1-OPV-00, p. 33 t/m 50 en notitie [naam 30] d.d. [geboortedag 2] 2012, p. 1107 t/m 1120, inclusief bijlage beschrijving dividendstructuur op www. [naam 22] .nl, p. 1121 t/m 1123, tenzij anders staat aangegeven.
3.Orderform for [naam 24] to [naam 23] , p. 956 (dossier 51035)
4.Onder meer pagina 1497.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2018.
6.D-046-OR, p. 783.
7.De pagina’s van het strafdossier: 840, 842, 856, 867 en 879.
8.Verklaring van getuige [verdachte] ter terechtzitting van 15 februari 2018.
9.Het proces-verbaal van verhoor [naam 11] , p. 331-332.
10.Vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 april 2009, p. 1693 t/m 1694.
11.Aangiftebrief van mr. [naam 27] , curator, van 28 maart 2011, p. 1687 t/m 1691, inclusief bijlagen.
12.Proces-verbaal van verhoor [naam 15] , p. 313.
13.Proces-verbaal van verhoor [naam 15] , p. 314 t/m 320.
14.Bijlage 23 bij de aangiftebrief van mr. [naam 27] , p. 1846.
15.Proces-verbaal van inbeslagneming, p. 206 en 207.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2018.
17.Proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 208 t/m 211.