ECLI:NL:RBGEL:2018:1354

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
05/840942-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf wegens medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

Op 27 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 2633 hennepplanten. De verdachte, die samen met zijn broer en vader een boerenbedrijf exploiteerde, werd beschuldigd van medeplegen van het telen en aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij, die op 20 januari 2017 door de politie werd aangetroffen. De verdachte had toegang tot de loods waar de hennepplanten stonden en had bijgedragen aan de opbouw van de kwekerij door strobalen te plaatsen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, en veroordeelde hem tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de financiële situatie van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak en na onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840942-17
Datum uitspraak : 27 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .
raadsman: mr. P.H. Vestiens, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2016 tot en met 20 januari 2017 te [woon- en vestigingsplaats] , gemeente Montferland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, althans opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid die van ongeveer 2633 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 2633hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
een en/of meerdere onbekend gebleven personen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2016 tot en met 20 januari 2017 te [woon- en vestigingsplaats] , gemeente Montferland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/ hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van 2633 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2016 tot en met 20 januari 2017 te [woon- en vestigingsplaats] , gemeente Montferland, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door
- voornoemd pand (te weten aan de [adres] ) ter beschikking te stellen voor de teelt van hennep.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij het kweken. Van het primair ten laste gelegde feit dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte bij de politie onder grote druk stond en dat zijn verklaring niet correct is. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de strobalen geplaatst die zijn gebruikt om de hennepkwekerij af te schermen. Hij was echter op dat moment niet op de hoogte dat een hennepkwekerij zou worden opgezet. De boerderij is geen eigendom van verdachte. Derhalve kan het aanwezig hebben van de hennepplanten ook niet bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet is gebleken dat door de politie druk is uitgeoefend op verdachte. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verdachte niet in vrijheid heeft kunnen verklaren. Zijn verklaring kan dan ook gebezigd worden voor het bewijs.
Bewijsmiddelen
Naar aanleiding van een vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij, is op 20 januari 2017 door de politie een bezoek gebracht aan de [adres] te [woon- en vestigingsplaats] . Bij de loods op het terrein zag de verbalisant een gat in de muur, waar een buis uit kwam. De verbalisant nam een zwaar geronk waar, alsof in de loods een machine of aggregaat in werking was. Voorts nam de verbalisant waar dat uit de buis zeer warme lucht naar buiten werd geblazen. Aan de andere kant van het pand zaten twee af- of aanvoerpijpen in de damwand. Verderop zat nog een gat in de damwand, waarachter een zeecontainer stond. De enige toegang tot de loods bleek een afgesloten roldeur te zijn, die niet handmatig te openen was. De verbalisant is teruggegaan naar de boerderij, waar hij verdachte trof. Enige tijd later kwam [medeverdachte 1] uit de richting van de loods aanlopen. Door de verbalisant werd waargenomen dat de achterzijde van zijn broek onder het gedroogde gras zat. Op het moment van binnentreden was het stil in de loods. Aan de rechterkant stonden enkele pallets met daarachter hoog opgestapeld balen stro en een stapel gedroogd gras. Verderop was een wand geplaatst van hooi en strobalen. Daarachter werd een hennepkwekerij aangetroffen. Door de vriendin van [medeverdachte 1] werden twee afstandsbedieningen overhandigd van de roldeur van de loods. Zij verklaarde dat alleen verdachte en [medeverdachte 1] een afstandsbediening hadden van de roldeur. [2]
De hennepkwekerij bestond uit negen kweekruimtes van 3 bij 6 meter per stuk. In totaal werden 2633 hennepplanten aangetroffen. De aan- en afvoer van lucht was geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. Er hingen in totaal 120 assimilatielampen en 17 koolstoffilters. Bij acht kweekruimtes waren de plantenbakken gevuld met potgrond. [3]
Op 20 januari 2017 werden de aangetroffen hennepplanten gekwalificeerd als hennep zoals vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 1] (zijn broer), [medeverdachte 2] (zijn vader) en moeder woont op het adres [adres] te [woon- en vestigingsplaats] en dat zij samen in een maatschap op dat adres een boerenbedrijf exploiteren. Het bedrijf had een flinke betalingsachterstand en er moest ook geïnvesteerd worden, onder meer in een nieuw rooster in de stal. Om die reden hebben zij er gezamenlijk voor gekozen een hennepkwekerij op te zetten. Zijn broer had contact met een bekende die kon helpen bij de opzet van de kwekerij. Verdachte heeft de balen in de loods gezet en zijn broer heeft de wand van de hooibalen opgebouwd. Zijn broer is samen met de twee personen verder gegaan met de daadwerkelijke inrichting van de hennepkwekerij. Zij waren hier dagelijks mee bezig. In december 2016 vertelde zijn broer dat de eerste oogst was geweest en dat hij € 5.000,= in cash had gekregen. [5]
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen van het telen, bereiden, bewerken of verwerken dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van hennep.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan er sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge rolverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 20 januari 2017 is in een loods op het terrein van de [adres] te [woon- en vestigingsplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Op dit adres staat verdachte ingeschreven, evenals zijn broer en vader (medeverdachten). Zij zijn ook, samen met de moeder, maten in de maatschap die het boerenbedrijf exploiteert. Toen het bedrijf in geldnood verkeerde, hebben zij gezamenlijk de keuze gemaakt om het opzetten van een hennepkwekerij toe te staan. Hiervoor is (een deel van) de loods op het terrein beschikbaar gesteld aan twee onbekend gebleven personen. Deze loods was afgesloten met een roldeur en kon alleen geopend worden met een afstandsbediening. Verdachte had feitelijke toegang tot de afgesloten ruimte, nu hij de beschikking had over de afstandsbediening waarmee de loods geopend kon worden. Verdachte heeft zijn broer geholpen de strobalen in de loods te zetten, waarmee vervolgens een wand is gemaakt om de hennepkwekerij af te schermen voor andere bezoekers van de loods.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank, gelet op de geschetste feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit, te weten het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, kan worden beschouwd. Hiertoe overweegt zij als volgt. De hennepkwekerij is aangetroffen in de loods op het terrein waar verdachte woonde en werkte. Verdachte was op de hoogte van de aanwezigheid van de hennepkwekerij; samen met medeverdachten heeft hij daarmee ingestemd. Hij heeft ook een bijdrage geleverd aan de opbouw van de kwekerij, door de balen stro in de loods te plaatsen. Aan de verdere opbouw en de exploitatie van de kwekerij heeft hij geen einde gemaakt, terwijl dat als maat in de maatschap met medeverdachten wel in zijn macht lag. Voorts zou verdachte, in het kader van de maatschap van het boerenbedrijf, profiteren van de (eventuele) opbrengsten, nu deze opbrengsten gebruikt zouden worden om de liquiditeitsachterstand van het boerenbedrijf te verminderen en nieuwe investeringen te doen. Door zich aldus te gedragen is sprake geweest van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, gericht op de totstandbrenging van het tenlastegelegde, dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het – kort gezegd – samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van hennep in de ten laste gelegde periode.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 11 november 2016 tot en met 20 januari 2017 te [woon- en vestigingsplaats] , gemeente Montferland,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, althans opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 2633 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 2633 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 februari 2018.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Er is een grote hoeveelheid hennep aangetroffen, te weten 2633 planten. Verdachte heeft verklaard dat zijn bedrijf in geldnood verkeerde. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich bij zijn handelen heeft laten leiden door zijn eigen financiële positie en geen oog heeft gehad voor de schadelijke gevolgen die het door hem gepleegde delict voor de samenleving heeft. Los van de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid, gaat productie van en handel in hennep gepaard met vele andere vormen van criminaliteit die verdachte door zijn handelen heeft bevorderd dan wel mede in stand heeft gehouden.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdacht niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank realiseert zich dat de gevorderde straf betrekking heeft op een veroordeling wegens medeplichtigheid, terwijl de rechtbank medeplegen bewezen heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat het aandeel van verdachte beperkter is geweest dan het aandeel van [medeverdachte 1] . Laatstgenoemde is eveneens veroordeeld wegens in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van hennep en daarnaast wegens het in vereniging telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden alsmede op de aan medeverdachte opgelegde straf, acht de rechtbank oplegging van een straf zoals geëist door de officier van justitie in dit geval passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. C. van Linschoten en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor en K. Heesterbeek, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2018.
Mr. M.W. Stoet en K. Heesterbeek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016536373, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 68-69.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 71-73.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 131.