In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten van een bedrag van € 105.532,71, dat is verkregen uit de teelt van hennepplanten. De officier van justitie had een vordering ingediend om dit bedrag te ontnemen, waarbij het geschatte voordeel voorlopig op € 17.588,62 werd vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de betrokkenheid van meerdere personen bij de hennepkwekerij en de financiële situatie van de veroordeelde. De verdediging had verzocht om het ontnemingsbedrag op nihil vast te stellen, maar de rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen.