In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn criminele activiteiten, met name uit de handel in cocaïne en de gepleegde oplichtingen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 21 december 2017 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, waarbij hij een bedrag van € 17.209,80 als geschat voordeel noemde. De verdediging betwistte de nauwkeurigheid van deze berekening en stelde dat het werkelijke voordeel lager was.
De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de officier van justitie in overweging genomen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet volledig betrouwbaar was, maar dat er wel degelijk sprake was van een aanzienlijk voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 13 weken cocaïne heeft verhandeld, wat resulteerde in een geschat wederrechtelijk voordeel van € 6.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde ook oplichtingen heeft gepleegd, wat een extra voordeel van € 1.985,- opleverde. Na aftrek van de vorderingen van benadeelde partijen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.485,- bedroeg.
De rechtbank heeft de veroordeelde vervolgens de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.