ECLI:NL:RBGEL:2018:132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
05/880176-17 ontn.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel en oplichting met vrijspraak voor zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn criminele activiteiten, met name uit de handel in cocaïne en de gepleegde oplichtingen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 21 december 2017 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, waarbij hij een bedrag van € 17.209,80 als geschat voordeel noemde. De verdediging betwistte de nauwkeurigheid van deze berekening en stelde dat het werkelijke voordeel lager was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de officier van justitie in overweging genomen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet volledig betrouwbaar was, maar dat er wel degelijk sprake was van een aanzienlijk voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 13 weken cocaïne heeft verhandeld, wat resulteerde in een geschat wederrechtelijk voordeel van € 6.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde ook oplichtingen heeft gepleegd, wat een extra voordeel van € 1.985,- opleverde. Na aftrek van de vorderingen van benadeelde partijen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.485,- bedroeg.

De rechtbank heeft de veroordeelde vervolgens de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880176-17
Datum zitting : 21 december 2017
Datum uitspraak: 4 januari 2018
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
adres : [adres 1] ,
plaats : [adres 2] ,
thans gedetineerd in te Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp,
raadsman : mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36 e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 17.209,80.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 21 december 2017 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 21 december 2017 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg.
De officier van justitie, mr. A. Schotman, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel uit is gegaan van de juiste uitgangspunten. De toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen dienen in mindering gebracht te worden op het wederrechtelijk verkregen voordeel door de oplichting. De officier van justitie heeft daarom verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 14.826,20. De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 12.841,20 hoofdelijk toe te wijzen, nu verdachten dit bedrag samen met zijn medeverdachte heeft verkregen door de drugshandel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel te onnauwkeurig is. Verdachte heeft verklaard dat hij met de handel in cocaïne
€ 500,- per week verdiende, gedurende drie maanden. De toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen dienen in mindering gebracht te worden op het wederrechtelijk verkregen door de oplichting. Daarom dient de vordering slechts tot een bedrag van € 7.985,- te worden toegewezen.
De boordeling van de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 4 januari 2018 tegen veroordeelde gewezen vonnis. De veroordeelde is in dit vonnis van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank – kort gezegd – veroordeeld ter zake van de verkoop van cocaïne in de periode van 7 april 2017 tot en met 10 juli 2017 en oplichting van meerdere particulieren in de periode van 22 december 2016 tot en met 18 februari 2017.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Ten aanzien van de drugshandel
De verdediging heeft aangevoerd dat het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel te onnauwkeurig is berekend. De rechtbank is het met de verdediging eens, nu onduidelijk is hoe het aantal transacties precies is vastgesteld, dat is gebleken dat het versnijdingspercentage waarvan uitgegaan wordt in het rapport anders is dan de door verdachte aan de verbalisant verkochte cocaïne en dat is gebleken dat het aantal grammen dat verdachte voor een ‘hele’ rekent afwijkt van de uitgangspunten in het rapport.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 december 2017 verklaard dat hij per week € 500,- kreeg van ‘ [naam] ’, van wie hij de drugshandel zou overnemen. Een tapgesprek bevestigt dat verdachte de drugshandel van ‘ [naam] ’ overnam [2] , daarom acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt betrouwbaar.
De rechtbank zal voor wat betreft de opbrengst van de drugshandel uitgaan van de verklaring van verdachte. Bewezen is verklaard dat verdachte gedurende ruim 13 weken in cocaïne heeft gehandeld. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte uitgaan van 13 weken. Dit betekend dat verdachte 13 x € 500,-= € 6.500,- wederrechtelijk voordeel heeft genoten met de drugshandel.
Ten aanzien van de oplichting
Het is bewezen verklaard dat verdachte diverse particulieren heeft opgelicht en verdachte heeft dit ook bekend. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen in mindering dienen te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank stelt vast dat de verdachte na aftrek van de vorderingen van de benadeelde partijen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door de oplichting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De totale opbrengst van deze oplichting was € 1.985,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet volgens de rechtbank aldus worden geschat op € 8.485,-.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 8.485,- (zegge achtduizend vierhonderdenvijfentachtig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 8.485,- (zegge achtduizend vierhonderdenvijfentachtig euro).
Aldus gegeven door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 januari 2017.
mr. G. Noordraven en mr. J. Barrau zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017412650, gesloten op 6 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het tapgesprek met sessienummer 25, p. 810.