ECLI:NL:RBGEL:2018:1317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
05/841053-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling na geweldsincident met barkruk

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 23 september 2017 in Ede, waarbij de verdachte twee mannen met een barkruk op het hoofd zou hebben geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood had aanvaard. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, evenals een werkstraf van 240 uur. De benadeelde partijen, de slachtoffers, vorderden schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de helft aansprakelijk was voor de immateriële schade van de slachtoffers, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841053-17
Datum uitspraak : 22 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. W. Oosterbaan-van Veen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 1] opzettelijk één of meerdere malen (met kracht) met een barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere breuken in de schedel, heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] opzettelijk (met kracht) één of meerdere malen met een barkruk op/tegen het hoofd te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer 1] opzettelijk één of meerdere malen (met kracht) met een barkkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 2] opzettelijk één of meerdere malen (met kracht) met een barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer 2] opzettelijk één of meerdere malen (met kracht) met een barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag door aangever eenmaal met een aluminium barkruk op het hoofd te slaan. Verdachte heeft door aangever met een zwaar voorwerp op het meest kwetsbare deel van het lichaam te slaan bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierdoor zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Primair is hiertoe aangevoerd dat op de camerabeelden weliswaar is te zien dat verdachte met een barkruk een slaande beweging maakt richting aangever die vervolgens valt, maar het is niet duidelijk waar hij wordt geraakt. De verklaring van getuige [getuige 1] wordt in twijfel getrokken, nu hij gelet op zijn positie volgens de verdediging niet heeft kunnen zien dat aangever op zijn hoofd werd geslagen. Dat verdachte aangever met die kruk op of tegen het hoofd heeft geslagen, kan daarom niet worden vastgesteld, zodat niet kan worden bewezen dat sprake is van een poging tot doodslag. Subsidiair is het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het geconstateerde letsel betwist, nu de vechtpartij is doorgegaan nadat verdachte zich reeds had gedistantieerd. Bovendien is het letsel niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte zou als eenvoudige mishandeling moeten worden gekwalificeerd, hetgeen niet ten laste is gelegd. Gelet op het voorgaande kan het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 23 september 2017 in Ede is mishandeld, maar hij kan zich daarvan weinig herinneren, omdat hij onder invloed was van alcohol. [2] Bij [slachtoffer 1] is een forse hoofdwond en een kleine botbreuk van de schedel geconstateerd. [3] Getuige [getuige 1] , die die avond als portier werkzaam was, heeft verklaard dat hij zag dat een jongen een barkruk vanaf zijn rug over zijn hoofd naar voren haalde en een jongen vol boven op het hoofd raakte. [4] Door getuige [getuige 2] is gezien dat een man [slachtoffer 1] met een kruk een hele harde klap gaf, waarna hij knock-out op de grond viel. [5]
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 1] met een aluminium barkruk heeft geslagen [6] , maar weet niet waar hij hem heeft geraakt en of dit op het hoofd is geweest. De rechtbank heeft op basis van de ter zitting getoonde camerabeelden echter het volgende vastgesteld. Op de beelden is te zien dat verdachte aan komt lopen met een barkruk die hij met twee handen boven zijn hoofd houdt. Vervolgens haalt hij de kruk achter zijn rug vandaan naar voren over zijn hoofd en slaat [slachtoffer 1] met kracht, waarna deze op het hoofd wordt geraakt en ineenzakt. [7] Dit komt overeen met wat door de getuigen is waargenomen en de rechtbank ziet dan ook geen reden om de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] in twijfel te trekken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een barkruk op zijn hoofd heeft geslagen.
De vraag die vervolgens voorligt, is hoe dit handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de vaststelling dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, los van de vraag of dit door het handelen van verdachte of door later uitgeoefend geweld is ontstaan, ofschoon behoorlijk fors, toch naar algemeen spraakgebruik niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Om die reden zal verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer 1] met een aluminium barkruk met kracht op zijn hoofd geslagen, ten gevolge waarvan hij ineen is gezakt. De rechtbank kwalificeert dit als poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam en dat één harde klap tegen het hoofd, zeker met een hard voorwerp, al tot ernstig letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met een dergelijk hard en groot voorwerp met kracht op het hoofd te slaan, op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van deze klap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet hierop acht de rechtbank het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag door aangever eenmaal met een aluminimum barkruk op het hoofd te slaan. Verdachte heeft door aangever met een zwaar voorwerp op het meest kwetsbare deel van het lichaam te slaan bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierdoor zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever met een barkruk tegen het hoofd heeft geslagen. Volgens de verdediging is op de camerabeelden weliswaar te zien dat verdachte met een barkruk slaat, maar gaat de kruk over het lichaam van aangever heen en wordt hij niet op het hoofd geraakt. Dit blijkt ook uit het daaropvolgende gedrag van aangever, nu hij zich omdraait en vrijwel onmiddellijk weer deelneemt aan het duw- en trekwerk. Daarbij komt dat de getuigen die over dit incident hebben verklaard onder invloed van alcohol waren en hun verklaringen niet eensluidend zijn, zodat hieraan geen waarde kan worden gehecht.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 23 september 2017 in Ede is mishandeld. Hij voelde plotseling een zeer harde klap op zijn achterhoofd en voelde meteen veel pijn. Hij constateerde dat hij van achteren was geslagen. Toen hij zich omdraaide, zag hij dat een man een barkruk in zijn handen vasthield en was hem duidelijk dat deze man hem met de barkruk had geslagen. Het betrof een aluminium barkruk. Toen [slachtoffer 2] aan zijn hoofd voelde, zag hij meteen dat zijn hand onder het bloed zat. [8] Op een foto die dezelfde dag is gemaakt, is te zien dat zich op zijn (achter)hoofd een bloedende wond bevond. [9]
Dat aangever met een barkruk is geslagen vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 2] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat een man met een barkruk op [slachtoffer 2] af kwam lopen. Hij hield de barkruk met beide handen boven zijn hoofd en vervolgens sloeg hij met kracht tegen [slachtoffer 2] . [10] Dat aangever met een barkruk, meer specifiek, op zijn hoofd is geslagen vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . Door [getuige 3] is gezien dat [slachtoffer 2] door een man van achteren met een barkruk op zijn hoofd werd geslagen. [11]
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] met een aluminium barkruk heeft geslagen [12] , maar naar eigen zeggen raakte hij hem hierbij op zijn schouders. De rechtbank heeft op basis van de ter zitting getoonde camerabeelden de volgende rechterlijke waarneming gedaan. Op de beelden is te zien dat verdachte met een barkruk , die hij met beide handen boven zijn hoofd vasthoudt, op [slachtoffer 2] afloopt en vervolgens met die kruk met kracht richting diens hoofd slaat. Waar de kruk [slachtoffer 2] raakt, is niet goed waar te nemen, maar wel is te zien dat [slachtoffer 2] wordt geraakt. [13]
De camerabeelden sluiten aldus niet uit dat [slachtoffer 2] met de barkruk op zijn hoofd is geraakt. [slachtoffer 2] heeft hierover zelf een concrete verklaring afgelegd in die zin dat hij direct na de klap pijn voelde en hij een bloedende hoofdwond had, welk letsel ook te zien is op de van zijn (achter)hoofd gemaakte foto. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel past bij een klap op zijn hoofd, zoals hij daarover heeft verklaard. Zijn verklaring wordt voorts ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] . De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van die verklaring, noch aan die van aangever, te twijfelen, nu deze verklaringen worden ondersteund door wat op de beelden is waar te nemen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met een barkruk op zijn hoofd heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de vaststelling dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde het volgende. Zoals ook bij de bespreking van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen, is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam en dat één harde klap tegen het hoofd, zeker met een hard voorwerp, al tot ernstig letsel kan leiden. Verdachte heeft, door met kracht met een hard en groot voorwerp op het hoofd van [slachtoffer 2] te slaan, op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat sprake is van een poging tot zware mishandeling.
Gelet hierop acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
hij op
of omstreeks23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer 1] opzettelijk
één of meerdere malen(met kracht) met een barkkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
hij op
of omstreeks23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer 2] opzettelijk
één of meerdere malen(met kracht) met een barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en ten aanzien van feit 2 subsidiair, telkens
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf buitenproportioneel is. Verzocht is om bij een eventuele strafoplegging te volstaan met een werkstraf of geldboete. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte de kostwinner is van het gezin en met zijn meewerkende houding. Een gevangenisstraf zal grote nadelige gevolgen hebben voor verdachtes bedrijf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2018;
- twee voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 26 september 2017 en 7 december 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Na een avond stappen heeft hij onder invloed van alcohol twee mannen met een barkruk op hun hoofd geslagen, waardoor zij zwaar gewond hadden kunnen raken. Er mag van geluk gesproken worden dat het letsel relatief meeviel. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast leiden dergelijke feiten, zeker in een dergelijke setting waarbij het geweld ook is gezien door ander uitgaanspubliek, tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft geen relevante documentatie op het gebied van geweldsmisdrijven. De houding van verdachte, waaruit blijkt dat hij spijt heeft van zijn handelen, spreekt in zijn voordeel. Verdachte heeft zijn leven op orde en de rechtbank gaat ervan uit dat het gaat om een eenmalige fout. De rechtbank zal aan verdachte een lagere straf opleggen dan geëist, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank, naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, een forse werkstraf van 240 uren passend.
7b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.136,48.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade ter hoogte van € 136,48 geheel toe te wijzen. Met betrekking tot het gevorderde bedrag betreffende immateriële schade heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de gestelde immateriële schade naar voren gebracht dat er sprake is van medeschuld, hetgeen verdisconteerd zou moeten worden in het eventueel toe te wijzen bedrag. Het gevorderde bedrag wegens materiële schade is niet voor toewijzing vatbaar. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat tussen het feit en de tandartskosten een causaal verband bestaat. Daarnaast ontbreekt met betrekking tot de gestelde kapotte kleding een onderbouwing.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 136,48 wegens materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de gestelde kapotte kleding zijn geen nadere stukken bij de vordering gevoegd, zodat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde tandartskosten dat het causaal verband tussen deze gestelde schade en het onderhavige feit, bij gebreke van een nadere onderbouwing op dit punt, niet kan worden vastgesteld. De benadeelde heeft in zijn aangifte ook niets over schade aan zijn tanden vermeld. De rechtbank zal de benadeelde daarom in de vordering, betrekking hebbende op het bedrag aan materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 1.000,00 wegens immateriële schade het volgende. Aan de benadeelde is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Hij heeft (mede) als gevolg van het handelen van verdachte pijn ondervonden. Dit is aan verdachte toe te rekenen, die met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de benadeelde heeft aangetast. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die vermeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Alles afwegend acht de rechtbank gelet op het uitgeoefende geweld op de benadeelde, die door medeverdachte [medeverdachte] ook tegen het hoofd is getrapt, een totaalbedrag van € 750,00 billijk. De rechtbank begroot de schade daarom op een bedrag van € 750,-. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht voor de helft aansprakelijk, zodat de rechtbank een bedrag van € 375,00 toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2017. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering en kan hij zijn vordering voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in een eventueel toe te wijzen bedrag wegens immateriële schade verdisconteerd moet worden dat sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 1.000,00 wegens immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Aan de benadeelde is door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft hij een wond op zijn hoofd opgelopen waarvan hij pijn heeft ondervonden. Dit is aan verdachte toe te rekenen die met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de benadeelde heeft aangetast. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die vermeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Gelet op de geweldshandeling en hetgeen doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen acht de rechtbank naar burgerlijk recht een bedrag van € 400,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2017. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering en kan hij zijn vordering voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaaltdat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
stelt als algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
beveeltdat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2018.
mr. M.E. Bongers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017444423, gesloten op 25 september 2017, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 8.
3.Geneeskundige verklaring [slachtoffer 1] d.d. 23 september 2017, p. 13.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 30.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 28.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 maart 2018.
7.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 08 maart 2018.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15.
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] met als bijlage een foto van het letsel, p. 17.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 28.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 25.
12.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 maart 2018.
13.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 08 maart 2018.