ECLI:NL:RBGEL:2018:1313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
05/820083-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 19 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op 30 maart 2017 in Eibergen, waar de verdachte als bestuurder van een landbouwtrekker een bromfietsster, [slachtoffer], niet voorrang verleende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen, zijn berouw toonde en contact had gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer en zijn nabestaanden zwaar wogen in de strafmaat. De verdachte had bij het verlaten van de uitrit niet naar links gekeken en had de van links komende bromfietsster geen voorrang verleend, wat leidde tot de fatale botsing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door het niet verlenen van voorrang.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820083-17
Datum uitspraak : 19 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1]
raadsman: mr. C.W.J. De Bont, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 30 maart 2017 te Eibergen in de gemeente Berkelland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker), komende vanaf een aan de [adres 2] , daarmee zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht voor hem, verdachte niet werd beperkt of belemmerd, in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een bijzonder manoeuvre heeft uitgevoerd, hierin bestaande dat hij vanaf een aan die weg ( [adres 2] ) gelegen uitrit,
-waarbij hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (landbouwtrekker) heeft laten uitrollen-, zonder te remmen, naar links gaand, die weg ( [adres 2] ) is opgereden, waarbij hij, verdachte een over die weg ( [adres 2] ) rijdende, toen voor hem, verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) niet voor heeft laten gaan en/of niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het voor hem, verdachte van links over die weg( [adres 2] ), toen dicht genaderd zijnde verkeer en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat toen, voor hem, verdachte dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en/of de bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2017 te Eibergen in de gemeente Berkelland, bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker), komende vanaf een aan de [adres 2] , daarmee in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een bijzonder manoeuvre heeft uitgevoerd, hierin bestaande dat hij vanaf een aan die weg ( [adres 2] ) gelegen uitrit,
-waarbij hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (landbouwtrekker)heeft laten uitrollen-, zonder te remmen, naar links gaand, die weg ( [adres 2] ) is opgereden, waarbij hij, verdachte een over die weg ( [adres 2] ) rijdende, toen voor hem, verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) niet voor heeft laten gaan en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat toen, voor hem, verdachte dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en/of de bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op donderdag 30 maart 2017 heeft op [adres 2] ( [adres 2] ) in Eibergen een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een landbouwtrekker en een bromfiets. [2] Verdachte bestuurde de landbouwtrekker en reed vanaf het [adres 2] naar links de rijbaan van [adres 2] op, in de richting van de [adres 3] . [3] De bromfiets werd bestuurd door [slachtoffer] . [4] Zij reed over de rijbaan van [adres 2] , komende uit de richting van de [adres 3] . [5] Verdachte liet de (voor hem van links komende) bestuurster van de bromfiets niet voor gaan. Vervolgens botste [slachtoffer] met de voorzijde van haar voertuig tegen de frontgewichten die aan de voorzijde van de landbouwtrekker waren bevestigd. Ze verloor door de botsing haar helm en raakte ernstig gewond aan gezicht en hals. De verwondingen waren dusdanig ernstig dat zij ter plaatse is overleden. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Volgens hem heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden, waardoor het slachtoffer is overleden. De officier van justitie wijst er in dit verband op dat verdachte bij het verlaten van het erf niet naar links heeft gekeken, niet heeft geremd dan wel zijn snelheid heeft aangepast en vervolgens de van links komende bromfietser geen voorrang heeft verleend. Zijn zicht was op dat moment niet belemmerd. Hij had de bestuurster van de bromfiets dan ook moeten zien aankomen. Daarbij geldt dat verdachte op een trekker reed met contragewichten aan de voorzijde, zodat van hem extra oplettendheid mocht worden verwacht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Er zijn onvoldoende omstandigheden vast komen te staan om verdachte te kunnen veroordelen voor aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Volgens de raadsman kan aan verdachte worden verweten dat hij onvoldoende naar links heeft gekeken. Dit komt omdat zijn zicht belemmerd werd door de aan de linkerzijde van de uitrit aanwezige heg en beplanting. Hij heeft voorrang verleend aan een auto met aanhanger die van rechts kwam. Deze auto reed met een behoorlijke snelheid en week niet uit in de rechter berm. Hierdoor is bij verdachte niet het vermoeden ontstaan dat er mogelijk ook verkeer van links aan kwam. Het staat vast dat hij de brommer niet heeft gezien. Uit deze enkele omstandigheid volgt echter niet dat sprake is geweest van aanmerkelijk onoplettend handelen. De Hoge Raad heeft bepaald dat een dergelijke enkele omstandigheid onvoldoende is voor een veroordeling op basis van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW). De omstandigheden die, bij dit oordeel, tevens een rol spelen zijn door verdachte vermeld. Het gaat om het gegeven dat hij niet was afgeleid, de radio niet aan stond, hij geen telefoon bij zich had, hij goed bij de les was en de tractor 100% in orde was. Dat verdachte de brommer niet heeft gezien is wellicht te wijten aan het slechte zicht door de bosschages en bomen aan zijn linker kant en wellicht te wijten aan het gegeven dat de brommer uiterst rechts heeft gereden in verband met de aan haar tegemoet komende auto met aanhanger.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of verdachte door zijn verkeersgedrag artikel 6 van de WVW heeft overtreden. Om in dit geval tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Uit de Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: VOA) volgt het volgende.
Het ongeval vond, gezien de rijrichting van de bromfiets plaats op een recht weggedeelte van [adres 2] . Het zicht van beide bestuurders op elkaar, in de richting van waaruit zij elkaar waren genaderd, werd belemmerd door de aanwezige heg en beplanting op het [adres 2] . [7] Deze belemmering was echter niet meer aanwezig op de positie waar de verbalisanten de landbouwtrekker aantroffen. Op die positie was voldoende zicht naar links voor de bestuurder van de landbouwtrekker. Daarbij wordt opgemerkt dat die positie niet de botspositie is geweest nu de bestuurder van de landbouwtrekker na het ongeval ongeveer 3 meter achteruit is gereden. [8]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, voordat het ongeval plaatsvond, twee keer naar rechts heeft gekeken. Op het moment dat hij naar links wilde kijken, vond de botsing plaats. Hij zag de brommer pas op het moment van de aanrijding. [9]
Op grond van de bevindingen die in de VOA zijn neergelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte vanuit zijn positie het van links komend verkeer goed moet hebben kunnen zien voordat hij de weg op reed. Het verweer op dit punt wordt dan ook verworpen. Uit de verklaring van verdachte dat de botsing plaatsvond op het moment dat hij naar links wilde kijken, volgt overigens dat verdachte in het geheel niet naar links heeft gekeken op het moment dat hij vanaf het erf de weg op reed. Dat is ook zoals verdachte het zelf ter zitting heeft verwoord. Ook om die reden kan het verweer dat het uitzicht naar links werd belemmerd niet slagen. Niet is van belang dat verdachte de van rechts komende bestuurder van de auto met aanhanger voor liet gaat en door diens rijgedrag in de veronderstelling verkeerde dat er geen verkeer van links kwam, zoals verdachte ter terechtzitting heeft gesteld. Dit laat immers onverlet dat verdachte nog steeds (ook) aan het van links komend verkeer voorrang had moeten verlenen en dat hij, voordat hij de weg opreed, zich er van had moeten vergewissen dat er geen verkeer van links naderde. Dit heeft verdachte nagelaten.
Van het ongeval zijn camerabeelden aanwezig. Deze beelden zijn uitgekeken en hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Beschreven wordt dat op de betreffende beelden is te zien dat de landbouwtrekker de uitrit aan de linkerzijde verlaat, dat de voorwielen naar links draaien en dat de trekker met dezelfde snelheid de weg op rijdt. [10]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag, waardoor verdachte een ongeval heeft veroorzaakt. Verdachte heeft immers bij het verlaten van de uitrit niet naar links gekeken, zijn snelheid niet aangepast en vervolgens de van links komende bromfietser geen voorrang verleend. [slachtoffer] is als gevolg van het ongeval overleden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks30 maart 2017 te Eibergen in de gemeente Berkelland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker), komende vanaf een aan de [adres 2] , daarmee
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht voor hem, verdachte niet werd beperkt of belemmerd, in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een bijzonder manoeuvre heeft uitgevoerd, hierin bestaande dat hij vanaf een aan die weg ( [adres 2] ) gelegen uitrit,
-waarbij hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (landbouwtrekker) heeft laten uitrollen-, zonder te remmen, naar links gaand, die weg ( [adres 2] ) is opgereden, waarbij hij, verdachte een over die weg ( [adres 2] ) rijdende, toen voor hem, verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) niet voor heeft laten gaan en
/ofniet
of in onvoldoende mateheeft gelet
en/of is blijven lettenop het voor hem, verdachte van links over die weg( [adres 2] ), toen dicht genaderd zijnde verkeer en
/ofis gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdat toen, voor hem, verdachte dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en
/ofde bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden. De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en heeft gelet op de ernst van het feit. Een onderdeel van het verwijt is dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] en gevaarzettend gedrag heeft vertoond. Hij heeft benadrukt dat het feit verschrikkelijke gevolgen heeft voor het slachtoffer en haar nabestaanden. Hun leed zal door het opleggen van een straf aan verdachte niet worden weggenomen. Aan de andere kant heeft het feit ook het leven van verdachte veranderd. Hij moet er voor de rest van zijn leven mee leven. De officier van justitie houdt rekening met het feit dat verdachte contact heeft opgezocht met de nabestaanden, dat hij veel spijt heeft en vanzelfsprekend geen dodelijk ongeval heeft willen veroorzaken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat het feit voor verdachte een grote impact heeft gehad. Hij zou willen dat hij de tijd kon terugdraaien. Verdachte heeft contact opgezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte is voor zijn leven al gestraft met de wetenschap dat [slachtoffer] door zijn toedoen is overleden en dat dit niet meer terug te draaien is. Door een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, zal verdachte zijn baan niet meer kunnen uitoefenen. Hij is afhankelijk van zijn rijbewijs voor zijn broodwinning mede ten behoeve van zijn gezin met 4 kinderen. Als de rechtbank toekomt aan het opleggen van een straf, vindt de raadsman dat een zo groot mogelijk deel van de eventuele straf voorwaardelijk moet worden opgelegd met een maximale proeftijd van 3 jaar.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 5 februari 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft als bestuurder van een tractor op 30 maart 2017 een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft, bij het verlaten van een uitrit, niet naar links gekeken en heeft de bestuurster van een brommer ten onrechte geen voorrang gegeven, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden. De bestuurster van de brommer, [slachtoffer] , is als gevolg daarvan overleden. Dit is een zeer ernstige gebeurtenis, met grote gevolgen voor het slachtoffer en haar nabestaanden. De rechtbank begrijpt dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden weg kan nemen.
De rechtbank begrijpt ook dat verdachte geen dodelijk ongeval heeft willen veroorzaken en dat het ongeval ook op hem een grote impact heeft gehad. Hij heeft ter terechtzitting spijt betuigd en is na het ongeval in contact getreden met de nabestaanden van het slachtoffer. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij dankbaar is dat de familie van het slachtoffer niet boos is op hem als persoon.
Bij de bepaling van de straf weegt de rechtbank, naast de ernst van het feit, mee dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, hij een berouwvolle indruk maakt en contact heeft gezocht met de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer] . Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte, samen met zijn broers, een melkveehouderij exploiteert en dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor langere duur de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar brengt. De aard van de werkzaamheden brengt immers mee dat verdachte met zijn landbouwvoertuigen veelal gebruik moet maken van de openbare weg.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf passend en geboden is. Een deel van deze taakstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd. Niet omdat de ernst van het feit geen taakstraf zoals geëist door de officier van justitie rechtvaardigt, maar om verdachte in de gelegenheid te stellen de werkzaamheden in zijn bedrijf te blijven verrichten. Om die reden wordt de taakstraf bepaald op 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk.
De rechtbank legt tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid op van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Dit voorwaardelijke deel dient als middel om verdachte, als hij na drie maanden zijn rijbewijs terug heeft, zich extra bewust te laten zijn van de in het verkeer in acht te nemen benodigde voorzichtigheid en oplettendheid om herhaling te voorkomen. De proeftijd voor zowel de taakstraf als de ontzegging van de rijbevoegdheid wordt bepaald op 2 jaren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
240 uren (tweehonderd veertig) uren,met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderd twintig)dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, te weten
120 (honderd twintig uren),
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
o dat verdachte zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
primair bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, te weten
9 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en
mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Badji en mr. M. van Erp-Noordenbos, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2018.
mr. S.A. van Hoof en mr. M. van Erp-Noordenbos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 1] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost- Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017143759-1 gesloten op 16 augustus 2017 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 22.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 22.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
5.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 75.
6.Schouwverslag door forensisch arts [naam 2] van GGD Noord en Oost-Gelderland, gedateerd 30 maart 2017, Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 75.
7.Proces-verbaal, Verkeers Ongevallen Analyse, p. 51.
8.Proces-verbaal, Verkeers Ongevallen Analyse, p. 73-75 en proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het uitkijken van de camerabeelden, p. 30
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 6 maart 2018.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 30.