ECLI:NL:RBGEL:2018:1311

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
C/05/268527/HA ZA 14-433
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verzoek om inlichtingen over Turks recht in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2018 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser, wonende in Antalya, Turkije, en een gedaagde, wonende in Nijmegen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. van Beek-Killi, vordert nakoming van een overeenkomst die op 6 december 2013 is gesloten, waarbij de gedaagde 50% van de aandelen in een Turkse onderneming heeft gekocht voor € 1.500.000,00. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. van Bekkum, betwist de vordering en stelt dat de eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen, omdat de aanbetaling niet is aangewend voor de overeengekomen investering.

De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis besloten om vragen over Turks recht voor te leggen aan het Turkse Ministerie van Justitie. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over deze vragen kenbaar te maken. De gedaagde heeft aanvullende vragen voorgesteld, maar de rechtbank heeft deze afgewezen, omdat zij van mening is dat de vragen niet relevant zijn voor de beantwoording van de juridische kwesties die voorliggen.

De rechtbank heeft ook de vertaling van de vragen en de samenvatting van het geschil gecontroleerd en gecorrigeerd. De rechtbank heeft besloten om alleen de relevante stukken naar het Turkse Ministerie van Justitie te sturen en houdt verdere beslissingen aan totdat er een reactie van het ministerie is ontvangen. De rechtbank verzoekt het ministerie om de vragen te beantwoorden en de samenvatting van het geschil te overwegen, zodat de Nederlandse rechter een weloverwogen beslissing kan nemen in deze zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/268527 / HA ZA 14-433 (357\547)
Vonnis van 7 februari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Antalya, Turkije,
eiser,
advocaat mr. H. van Beek-Killi te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. I. van Bekkum te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 september 2017 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte van [eiser] van 25 oktober 2017
  • de akte naar aanleiding van tussenvonnis van [gedaagde] van 25 oktober 2017
  • de akte van [eiser] van 22 november 2017
  • de antwoordakte naar aanleiding van akte (en overgelegde producties) van [eiser] van [gedaagde] van 22 november 2017.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis. Daarin heeft de rechtbank beslist dat zij de in dat vonnis geformuleerde vragen door tussenkomst van het Ministerie van Justitie (inmiddels genaamd: Ministerie van Justitie en Veiligheid) in Den Haag zal voorleggen aan het Turkse Ministerie van Justitie in Ankara. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich nog eenmaal uit te laten over de te stellen vragen, de aan het Turkse Ministerie van Justitie te verzenden stukken en de in het vonnis geformuleerde samenvatting van het geschil. Aan [eiser] is verzocht een vertaling in de Turkse taal aan te leveren van de vragen en de samenvatting van het geschil. Ten slotte heeft de rechtbank de eisvermeerdering door [eiser] toegestaan.
2.2.
Naar aanleiding van de akten die partijen vervolgens hebben genomen, overweegt de rechtbank het volgende.
De te stellen vragen
2.3.
[eiser] heeft geen aanvullingen op de door de rechtbank geformuleerde vragen, maar [gedaagde] wel. Hoewel de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen dat zij de vraag over een eventuele terugbetalingsverplichting niet wil voorleggen omdat [gedaagde] geen daartoe strekkende vordering in reconventie heeft ingesteld, wil [gedaagde] toch graag dat het Ministerie van Justitie in Ankara hieraan een korte overweging of advies wijdt. Volgens [gedaagde] geeft dat hem in Nederland de mogelijkheid om zo nodig in kort geding terugbetaling te vorderen voor het geval de rechtbank in Antalya hierover nog geen uitspraak heeft gedaan. [eiser] betwist dit laatste en betoogt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft indien [gedaagde] een vordering tot terugbetaling jegens [eiser] zou instellen en dat een advies of overweging van het Turkse Ministerie dit niet anders maakt. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] heeft [gedaagde] zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat de mogelijkheid om vragen te stellen aan het Turkse Ministerie van Justitie er slechts toe strekt in een concrete aan de rechter voorliggende zaak helderheid te krijgen over het Turkse recht. De procedure is niet als algemene vraagbaak bedoeld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de door [gedaagde] voorgestelde aanvulling op de vraagstelling alsnog over te nemen. Zij handhaaft de vraagstelling zoals zij die heeft geformuleerd in het tussenvonnis. Tussen partijen bestaat geen discussie over de juistheid van de door [eiser] in productie 31 aangeleverde vertaling van de vraagstelling. Nadat de rechtbank de vertaling intern had laten nakijken, bleek deze enkele onnauwkeurigheden te bevatten en niet volledig te zijn. De rechtbank heeft dit aan partijen voorgelegd, waarna een op de betreffende punten aangepaste vertaling in het geding is gebracht waarmee beide partijen kunnen instemmen. Die gecorrigeerde vertaling zal met dit vonnis worden meegezonden ten behoeve van het Turkse Ministerie van Justitie.
De mee te sturen stukken
2.4.
In aanvulling op de stukken die de rechtbank in het tussenvonnis heeft genoemd, wil [eiser] nog een aantal andere documenten meesturen naar het Turkse Ministerie. Het gaat om een aantal getuigenverklaringen (productie 27), een vonnis van de rechtbank te Antalya (productie 28), een bezwaarschrift tegen invordering door [gedaagde] op grond van het bewijs van zekerheidstelling, een expertiserapport van een grafoloog en een vonnis van de Enkelvoudige kamer handhaving civielrecht te Antalya (tezamen productie 29) en een e-mail van de Turkse advocaat van [eiser] (productie 30). Volgens [eiser] zijn deze documenten cruciaal voor de beantwoording van de vragen door de Turkse autoriteit, in het bijzonder de vragen met betrekking tot het verweer van [gedaagde] over wilsgebreken.
2.5.
[gedaagde] maakt uitdrukkelijk bezwaar tegen toezending van bovengenoemde stukken aan de Turkse autoriteit. Hij voert onder meer aan dat niet valt in te zien waarom de betreffende documenten cruciaal zouden zijn, omdat aan de Turkse autoriteit alleen zal worden gevraagd een aantal vragen over het Turkse recht te beantwoorden en niet om het geschil inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank deelt dit bezwaar. Zij overweegt dat [eiser] op geen enkele wijze heeft toegelicht of geconcretiseerd in welk opzicht de producties 27 tot en met 30 – waarvan [gedaagde] bovendien deels de inhoudelijke juistheid betwist – relevant zijn voor de beantwoording van haar vragen door de Turkse autoriteit. Dit had wel op de weg van [eiser] gelegen. De rechtbank zal daarom uitsluitend die stukken aan het Turkse Ministerie van Justitie (laten) toezenden die zij in het tussenvonnis onder 2.9 heeft genoemd. Wel zal de rechtbank de Turkse autoriteit aanbieden nadere stukken die zij eventueel nodig oordeelt voor de beantwoording van de vragen alsnog toe te sturen. Dit zal geschieden in de begeleidende correspondentie.
De samenvatting van het geschil
2.6.
[eiser] wenst de door de rechtbank geformuleerde samenvatting van het geschil op twee punten aan te vullen. [gedaagde] maakt hiertegen bezwaar, omdat het volgens hem niet gaat om feiten maar om stellingen van [eiser] , die hij uitdrukkelijk betwist. Dit laatste is voor de rechtbank reden om de door [eiser] voorgestelde aanvullingen niet over te nemen.
2.7.
[gedaagde] wil aan de samenvatting nog toegevoegd zien dat hij in Turkije ook een procedure is begonnen tot vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog/dwaling of vergelijkbaar wilsgebrek, in welke procedure onlangs getuigen zijn gehoord en een deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden. [eiser] merkt hierover echter terecht op dat in de laatste alinea van de samenvatting zoals geformuleerd in het tussenvonnis al is opgenomen dat [gedaagde] in Turkije meerdere procedures tegen [eiser] is begonnen. [gedaagde] heeft, hoewel dit op zijn weg had gelegen, niet toegelicht waarom bij de beantwoording van de voor te leggen vragen relevant zou zijn dat in die Turkse procedures getuigen zijn gehoord en deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden. De door [gedaagde] voorgestelde aanvulling op de samenvatting heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen toegevoegde waarde.
2.8.
De slotsom is dat de rechtbank blijft bij de samenvatting zoals zij die in het tussenvonnis heeft geformuleerd. Partijen zijn het op zichzelf eens over de juistheid van de vertaling van de samenvatting daarvan – zonder bovengenoemde aanvullingen – die [eiser] in productie 31 heeft aangeleverd. Na interne controle bij de rechtbank, waaruit bleek dat de vertaling niet helemaal nauwkeurig en volledig was, hebben partijen een op de betreffende punten aangepaste en aangevulde vertaling in het geding gebracht, waarmee zij beiden kunnen instemmen. Die gecorrigeerde vertaling zal met dit vonnis worden meegestuurd ten behoeve van het Turkse Ministerie van Justitie.
Het vervolg van de procedure
2.9.
De rechtbank zal nu overgaan tot het voorleggen van de door haar geformuleerde vragen aan het Ministerie van Justitie in Ankara. Zoals aangekondigd in het tussenvonnis zal dit gebeuren door tussenkomst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag. De rechtbank zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid in Den Haag verzoeken de in het dictum geformuleerde vragen en samenvatting van het geschil en de aan dit vonnis gehechte stukken langs de daarvoor voorgeschreven weg door te geleiden naar het Ministerie van Justitie in Ankara.
2.10.
In afwachting van de reactie van het Ministerie van Justitie in Ankara zal de rechtbank nu iedere verdere beslissing aanhouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verzoekt het Ministerie van Justitie in Ankara de volgende vragen te beantwoorden
(een vertaling van deze vragen in de Turkse taal wordt aan dit vonnis gehecht):
Is één van partijen, of zijn mogelijk beide partijen, naar Turks recht tekortgeschoten in de nakoming van zijn/hun verbintenis uit de overeenkomst?
Tot welk moment kon/kan de gedaagde partij naar Turks recht van de overeenkomst afzien?
Als het de bedoeling van partijen zou zijn geweest dat de gedaagde partij slechts van de overeenkomst kon afzien tot het moment dat hij de aandelen had verkregen, had dit dan naar Turks recht uitdrukkelijk in de overeenkomst moeten zijn opgenomen? Hoe moet naar Turks recht worden beoordeeld of en in hoeverre een dergelijke voorwaarde kan worden gestipuleerd dan wel bewezen?
Is de vordering tot nakoming van de eisende partij naar Turks recht toewijsbaar, of bestaat naar Turks recht grond voor ontbinding of een geslaagd beroep op een opschortingsrecht door de gedaagde partij?
Kan de gedaagde partij zich naar Turks recht in geval van bedrog, dwaling of vergelijkbaar wilsgebrek binnen een jaar na het sluiten van de overeenkomst van de gevolgen van de overeenkomst bevrijden en, zo ja, op welke wijze?
In hoeverre leiden de door de gedaagde partij gestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot bedrog, indien bewezen, er naar Turks recht toe dat hij is bevrijd van de verplichtingen die uit de overeenkomsten voortvloeien?
Zijn er verder nog relevante juridische kwesties waarvan de Nederlandse rechter op de hoogte moet zijn om een beslissing te kunnen nemen in dit geschil en zo ja, welke?
3.2.
vat het geschil ten behoeve van het Ministerie van Justitie in Ankara als volgt samen (een vertaling in de Turkse taal van deze samenvatting wordt aan dit vonnis gehecht):
a) De eisende partij is bestuurder van een Turkse onderneming. De onderneming is gevestigd in Antalya, Turkije.
b) Op 6 december 2013 hebben de eisende partij en de gedaagde partij in Turkije een overeenkomst gesloten, in het kader waarvan de gedaagde partij 50% van de aandelen in de onderneming heeft gekocht van de eisende partij tegen een bedrag van € 1.500.000,00. Er moest door de gedaagde partij nog een hotel worden verkocht om zo geld vrij te maken. Een Nederlandse vertaling van deze overeenkomst luidt onder meer als volgt:
[…] € 400.000 zal bij vooruitbetaling worden betaald, verder zal er maandelijks € 10.000 worden betaald, dus € 100.000 in 10 maanden, terwijl [de gedaagde partij] de resterende € 1.000.000,00 zal geven nadat hij zijn vorderingen met betrekking tot zijn hotel heeft ontvangen.
[…]
Zolang de formaliteiten ten aanzien van de aandelenoverdracht voortduren, zal er een schuldbekentenis worden verstrekt ter zekerheid van de ontvangen € 400.000. Bij afronding van de aandelenoverdracht zal de schuldbekentenis worden teruggegeven.
Indien [de gedaagde partij] om enigerlei reden afziet van een en ander, kan hij het door hem gegeven geld terugkrijgen (waarbij hij een redelijke termijn dient toe te kennen). […]
c) De aandelen zijn overgedragen aan de gedaagde partij na een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur van de onderneming van 5 december 2013 te Antalya. Van de overdracht is mededeling gedaan in het aandeelhoudersregister te Antalya. Verder is het herziene aandeelhoudersoverzicht ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Industrie te Antalya en heeft publicatie van de aandelenoverdracht plaatsgevonden in de Handelsregistercourant Turkije.
d) De gedaagde partij heeft – tegen ontvangst van de overeengekomen schuldbekentenis – een bedrag van € 400.000,00 aan de eisende partij betaald.
e) In een Nederlandse vertaling van een brief van de Turkse advocaat van de gedaagde partij aan ‘het 5e Notariaat te Antalya’ van 16 juni 2014 wordt namens de gedaagde partij meegedeeld dat hij uit de vennootschap wil treden en het door hem betaalde bedrag binnen zeven dagen teruggestort wil hebben omdat de onderneming haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt. De gedaagde partij is kort gezegd van mening dat de door hem gedane aanbetaling niet is aangewend voor de overeengekomen investering in machines en toebehoren, maar dat de eisende partij het geld in eigen zak heeft gestoken.
f) Bij brief van 9 juli 2014 heeft de raadsman van de eisende partij de gedaagde partij verzocht en voor zover nodig gesommeerd om de achterstallige termijnbetalingen over de maanden januari tot en met juli 2014 oftewel € 70.000,00 en het uiterlijk in juni 2014 verschuldigde bedrag van € 1.000.000,00, samen € 1.070.000,00, alsnog te voldoen en de nog resterende deelbetalingen tijdig te voldoen. De gedaagde partij heeft hieraan geen gehoor gegeven.
g) De eisende partij heeft de gedaagde partij in Nederland gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, en kort gezegd de nakoming gevorderd door de gedaagde partij van diens verplichtingen uit de onder b) bedoelde overeenkomst. De eisende partij legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gedaagde partij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Hiertoe voert de eisende partij aan dat de gedaagde partij de schuldbekentenis niet heeft teruggegeven en – op de betaling van € 400.000,00 na – niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De vordering strekt tot nakoming en tot vergoeding van de schade die de eisende partij stelt te hebben geleden als gevolg van de tekortkoming van de gedaagde partij.
h) De gedaagde partij voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de eisende partij de gemaakte afspraken jegens hem niet is nagekomen vanwege het niet aanwenden van de aanbetaling in machines en toebehoren en door het geld in eigen zak te steken. De gedaagde partij betoogt verder dat hij in totaal € 550.000,00 aan de eisende partij heeft betaald: naast het bedrag van € 400.000,00 ook nog een bedrag van € 150.000,00 contant. Hij meent dat hij nog steeds kan afzien van de overeenkomst en dat hij dan zijn geld terugkrijgt, en dat het nooit de bedoeling is geweest dat hij die mogelijkheid slechts zou hebben tot het moment van de aandelenoverdracht, zoals de eisende partij beweert. Volgens de gedaagde partij is het resterende bedrag van € 1.000.000,00 ook nog niet opeisbaar, omdat aan de voorwaarde voor betaling, namelijk dat het geld uit het hotel zou vrijkomen, nog niet is voldaan. Hij voert aan dat hij niet heeft gekregen wat hij heeft gekocht, omdat de onderneming grote schulden blijkt te hebben. De gedaagde partij beroept zich op ontbinding van de overeenkomst en in ieder geval op opschorting van zijn eventueel nog bestaande eigen verplichtingen.
i) De gedaagde partij heeft meerdere procedures tegen de eisende partij aanhangig gemaakt bij de Turkse rechter in Antalya. Daarin heeft hij onder meer toestemming gevorderd om uit de vennootschap te treden, alsmede ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de door hem betaalde € 400.000,00. Bij vonnis van 16 juni 2016 heeft de Turkse rechter de vorderingen van de gedaagde partij afgewezen. De gedaagde partij is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
3.3.
bepaalt dat de griffier ter uitvoering van het onder 3.1 bepaalde dit vonnis met de aangehechte stukken toezendt aan het daartoe in de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht aangewezen ontvangend orgaan, te weten:
Ministerie van Justitie en Veiligheid
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Sector Privaatrecht
Postbus 20301
2500 EH Den Haag,
3.4.
verzoekt het onder 3.3 genoemde ontvangend orgaan om (uitsluitend) de aan dit vonnis gehechte stukken langs de daarvoor voorgeschreven weg door te geleiden naar het Ministerie van Justitie in Ankara,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.
Coll.: JC