ECLI:NL:RBGEL:2018:130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
05/881156-17 ontn.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij handel in cocaïne met vrijspraak van oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en het geschatte voordeel werd voorlopig vastgesteld op € 17.209,80. Tijdens de zitting op 21 december 2017 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering toegelicht, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, aanwezig waren. De verdediging voerde aan dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormde en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onnauwkeurig was.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van 4 januari 2018, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor de verkoop van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten, maar dat de berekening van het voordeel in het rapport niet volledig betrouwbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 13 weken cocaïne had verhandeld en dat hij daarbij een bedrag van € 2.600,- had verdiend. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook vastgesteld op dit bedrag, en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen tot een bedrag van € 2.600,-. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. G. Noordraven, en in aanwezigheid van de andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881156-17
Datum zitting : 21 december 2017
Datum uitspraak: 4 januari 2018
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
adres : [adres 3] ,
plaats : [adres 2] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsman: mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36 e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 17.209,80.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 21 december 2017 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 21 december 2017 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. A. Schotman, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel uit is gegaan van de juiste uitgangspunten. Het berekende wederrechtelijk verkregen door de oplichting dient in mindering te worden gebracht op de vordering, nu verdachte hiervan is vrijgesproken. De officier van justitie heeft daarom verzocht de vordering tot een bedrag van € 12.841,20 hoofdelijk toe te wijzen, nu verdachte dit bedrag samen met zijn medeverdachte heeft verkregen door de drugshandel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt en omdat de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel te onnauwkeurig is. Subsidiar heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte heeft verklaard dat hij met de handel in cocaïne € 200,- per week verdiende, gedurende vijf weken. Het wederrechtelijk verkregen door de oplichting dient geheel te worden afgewezen, nu verdachte hiervan is vrijgesproken.
De beoordeling van de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 4 januari 2018 tegen veroordeelde gewezen vonnis. De veroordeelde is in dit vonnis van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank – kort gezegd – veroordeeld ter zake van de verkoop van cocaïne in de periode van 7 april 2017 tot en met 10 april 2017. Verdachte is vrijgesproken ten aanzien van de oplichting.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Ten aanzien van de drugshandel
De verdediging heeft aangevoerd dat het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel te onnauwkeurig is berekend. De rechtbank is dit met de verdediging eens, nu onduidelijk is hoe het aantal transacties precies is vastgesteld, dat is gebleken dat het versnijdingspercentage waarvan uitgegaan wordt in het rapport anders is dan de door verdachte aan de verbalisant verkochte cocaïne en dat is gebleken dat het aantal grammen dat verdachte afleverde voor een ‘hele’ afwijkt van de uitgangspunten in het rapport. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de vordering geen onevenredige belasting vormt voor het strafproces, nu verdacht zelf heeft verklaard wat de drugshandel opbracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 december 2017 verklaard dat hij per week € 200,- kreeg van ‘ [naam] ’, van wie hij samen met zijn medeverdachte de drugshandel zou overnemen. Een tapgesprek bevestigd dat de medeverdachte de drugshandel van ‘ [naam] ’ overnam [2] , daarom acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt betrouwbaar.
De rechtbank zal voor wat betreft de opbrengst van de drugshandel uitgaan van de verklaring van verdachte. Bewezen is verklaard dat verdachte gedurende ruim 13 weken in cocaïne heeft gehandeld. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte uitgaan van 13 weken. Dit betekend dat verdachte 13 x € 200,-= € 2.600,- wederrechtelijk voordeel heeft genoten met de drugshandel.
Ten aanzien van de oplichting
Nu verdachte is vrijgesproken van de oplichting, dient de vordering op dit punt te worden afgewezen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet volgens de rechtbank aldus worden geschat op € 2.600,-.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarvoor veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen op een bedrag van
€ 2.600,- (zegge: zesentwintighonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.600,- (zegge: zesentwintighonderd euro).
Aldus gegeven door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 januari 2017.
mr. G. Noordraven en mr. J. Barrau zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017412650, gesloten op 6 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het tapgesprek met sessienummer 25, p. 810.