Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser 1],
[eiser 2],
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 oktober 2016
- het deskundigenbericht van 22 maart 2017, door de rechtbank ontvangen op 27 maart 2017
- de declaratie van de deskundige van 22 maart 2017
- de beschikking van 29 maart 2017 waarbij betaling van het notabedrag aan de deskundige is gelast
- de conclusie na deskundigenrapport tevens inhoudende een vermeerdering en wijziging van eis van [eisers]
- de conclusie houdende uitlating omtrent het deskundigenrapport van [gedaagden] met als productie een notitie van prof.dr. F.C.J. Ketelaar
- de antwoordconclusie van [gedaagden]
- de op 22 januari 2018 gehouden pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
primair:1. voor recht zal verklaren dat [eisers] - conform de juridische fictie zoals
3. voor recht zal verklaren dat het visrecht van de Geërfden van Erlecom over het gebied aan de linkerzijde van de Waal vanaf kilometerraai 873.735, kadastraal
5. [gedaagden] hoofdelijk zal gebieden de huurovereenkomst(en) die
6. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om (de) geldende
kadastraal gemeente Ooij, alsmede de Kekerdomsche strang en de Bisonbaai,
7. vorderingen 4, 5 en 6 op straffe van een dwangsom van
8. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eisers]
- conform de juridische fictie zoals overeengekomen in de
12. [gedaagden] zal veroordelen tot vergoeding van de nakosten, met inbegrip van het nasalaris advocaat, alsmede de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling, berekend vanaf twee dagen nadat het vonnis aan [gedaagden], al dan niet door betekening door een deurwaarder, bekend is geworden en berekend tot aan de dag der algehele voldoening.
.Dit is de datum waarop bij overeenkomst (hierna: de herzieningsovereenkomst, overgelegd als productie 68 bij conclusie na comparitie van [eisers]) werd teruggekomen op een in 1753 gesloten overeenkomst waarbij Graaf van Bylandt, de toenmalig heer van Ooij, de verplichting op zich nam het onderhoud en de verdere aanleg van kribben in de Waal voor zijn rekening te nemen (productie 66 bij conclusie na comparitie van [eisers]). Over deze herzieningsovereenkomst is in het rapport (punt 2.6, pagina 9) - voor zover van belang - vermeld:
“Over wat er met de visserij moest gebeuren werd niets naders bepaald, maar aangenomen moet worden dat die terug viel aan de Geërfden. Niet alle geërfden van de polder wilden echter met deze overeenkomst instemmen, zodat er een aparte kring van geërfden werd gecreëerd die een extra bijdrage voor het onderhoud van de kribben zouden moeten betalen.Dat werd de Associatie van de Geërfden, belast met de Krib- en Waterwerken in de buitenpolder Erlecom, bestaande uit tien leden, waaronder families Van Bylandt en Van Randwijk, een andere grootgrondbezitter in de polder. Uit dit relaas blijkt dat de Geërfden in 1753 kennelijk zeggenschap over de visserij ter plaatse hadden. De vraag is hoe zij daaraan gekomen zijn: volgens de literatuur kan een visrecht gevestigd worden ten behoeve van aangelanden, die in de aanleg van waterstaatswerken hadden bijgedragen of het onderhoud bekostigden. Het is zeer aannemelijk dat zich die omstandigheid zich bij de onderhavige visserij heeft voorgedaan. Daarbij is het van belang ons te realiseren dat de voorvaderen van [gedaagden] zelf tot die groep geërfden behoord hebben, die vanaf het begin aan die aanleg en het onderhoud hebben meebetaald, zoals o.a. te zien in het kostenoverzicht uit de jaren 1686-1691, afgerekend in 1692.”De deskundige heeft over de situatie in die periode verder - voor zover van belang - overwogen (punt 2.9, pagina 11):
“De Geërfden van Erlecom beschikken met zekerheid vanaf 1806/07 over visrechten in de Waal aan de zuidzijde, langs de Erlecomse Dam, maar aannemelijk is dat ze die al vanaf 1772 hebben. (…) Kennelijk hadden de Geërfden in het midden van de achttiende eeuw zeggenschap over die bewuste visrechten. Dat zou gebeurd kunnen zijn op grond van het feit dat zij de kosten van de aanleg en het onderhoud van de Erlecomse Dam voor hun rekening hebben genomen, zoals boven (onder 2.6) besproken is. Zoals daar ook is verhaald, hebben de Geërfden daar tussen 1753 en 1772 tijdelijk afstand van gedaan. Na 1772 hebben zij daar weer de beschikking over gekregen. Boven is ook meegedeeld, dat om het onderhoud van die dijk na 1772 in goede banen te leiden er toen ook een aparte organisatie uit de Geërfden van Erlecom in het leven geroepen is, die speciaal belast werd met het onderhoud van de kribben langs de Erlecomse dam. De leden van die organisatie werden daarom met een hogere bijdragen voor dat onderhoud aangeslagen. Zij worden de Geërfdenassociatie, belast met de Krib- en Waterwerken in het buitengebied Erlecom genoemd (…). Het is die associatie, die sinds 1772 de visrechten onder Erlecom in beheer heeft. Hoe zij die hebben geëxploiteerd is onbekend, tenminste tot het jaar 1806/07.”De deskundige overweegt voorts (punt 2.9.1, pagina 12):
“De verjaringstermijn zou op zijn vroegst ingegaan kunnen zijn op 21 september 1772 en geëindigd kunnen zijn op 21 januari 1806. (…) Mogelijk is het toeval, maar misschien is er een samenhang met het feit, dat de Geërfden in het najaar van dat jaar 1806 besluiten tot de verpachting van hun visrecht. (…)In de onderhavige situatie is er - voor zover bekend - in die verjaringsperiode geen sprake geweest van enige aanspraak van derden op de bedoelde visserij noch van verzet van overheidswege daartegen. De verjaringstermijn lijkt dan ook ongestoord te zijn doorlopen (…). Er is ook van de zijde van de heren van Ooij niet tegen deze bevoegdheid van de Geërfden actie ondernomen, vrij zeker omdat er geen tegenstrijdige belangen waren. Dat blijkt korte tijd later nog zo te zijn: in 1809 laten beide eigenaren hun visserijen afzonderlijk bij het Departement voor de Jacht en Visserij registreren, zonder dat er van enige onenigheid over de omvang van hun visserijen sprake is (…). De Geërfden hebben het visrecht in het zuidelijke deel van de Waal bij Erlecom op rechtmatige wijze via verjaring verkregen.”Als antwoord op vraag 1 (Kunt u toelichten of en, zo ja, van wie, wanneer en op welke wijze de Geërfden van Erlecom het visrecht hebben verkregen?) is in het rapport vermeld (punt 4, pagina 27):
“De Geërfden van Erlecom zijn door verkrijgende verjaring in bezit van het visrecht in de Waal bij Erlecom gekomen. Ter toelichting diene het volgende: er is geen juridische titel van aankomst van deze visrecht bekend. Wel is het zo dat boven (onder 2.6) is aangetoond dat de Geërfden zeker vanaf 1806/07 al in het bezit van de visrechten bij de Erlecomse Dam waren en waarschijnlijk al veel eerder. Sinds 21 september 1772 beschikken zij daarover; dat is het moment waarop de bewuste herzieningsovereenkomst met de erven Van Bylandt werd gesloten. De verjaringstermijn van 33 1/3 jaar (…) die hier van toepassing is, zou dan ten einde lopen op 21 januari 1806. (…)De andere optie: de verjaringstermijn laten starten in 1806/07 stuit op moeilijkheden. (…) ontstaat er in dit geval geen rechtsgeldige eigendomstitel omdat - nog uitgaande van het jaar 1806/07 en een verjaringstermijn van 33 1/3 jaar - die termijn eindigt in 1839 of 1840.”
Eerst vanaf 1806 is gebleken van verpachting van het visrecht door de Geërfdenassociatie, maar dit kan volgens de deskundige vanwege het toentertijd geldende recht niet (meer) leiden tot verkrijgende verjaring. Deze laatste conclusie van de deskundige is niet weersproken door [eisers]
Voor zover [eisers] nog met de deskundige heeft willen betogen dat in die periode geen sprake is geweest van enige aanspraak van derden of van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] op het visrecht, is het enkele feit dat er mogelijk geen aanspraak is geweest onvoldoende om te kwalificeren als het verrichten van enige bezitshandeling door de Geërfden.
Overigens kan de omstandigheid dat de Geërfden van Erlecom het visrecht in 1809 hebben laten registreren evenmin genoegzaam onderbouwen dat zij rechthebbenden van het visrecht zijn geworden door verkrijgende verjaring.
Het voorgaande betekent dat het beroep van [eisers] op verkrijgende verjaring wordt verworpen.
“De reclamant heeft de Verpachtconditiën dezer Visscherij in dato 29 September 1807 en 26 Mei 1813 overgelegd, uit de laetste blijkt, dat de eigenaars toen in het bezit van dezelve waren, terwijl hij ook zelf zegt in zijne Memorie, dat Zij onder het Fransch Gouvernement daarin zijn hersteld geworden. De eigenaars in het bezit dezer Visscherij hersteld zijnde valt hunne reclame niet in de termen van het Besluit.”.
Voor zover [eisers] in dit kader nog heeft gesteld dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] niet heeft/hebben gereclameerd, waaruit dient te worden afgeleid dat zij zich niet als eigenaar beschouwden van het visrecht, ziet [eisers] over het hoofd dat [gedaagden] onbetwist heeft gesteld dat hij als eigenaar en bezitter niet hoefde te reclameren.
2.12. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat [eisers] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat hij rechthebbende is van het visrecht van de Geërfden van Erlecom. Dit brengt met zich dat de vorderingen van [eisers] afgewezen dienen te worden.
griffierecht € 282,-
salaris advocaat € 2.712,- (6 punten x tarief € 452,-)
€ 1.687,50(€ 3.375,- : 2)
In 1395 werden de burcht Ooij met een nader omschreven gebied en jurisdictie voor het eerst door de Gelderse hertog aan de heren Van Ooij beleend. Daarbij werd ook het visrecht over een bepaald gedeelte in de Waal in leen verstrekt. Omdat de visrechten verbonden waren aan de heerlijkheid Ooij, zijn de visrechten aan te merken als heerlijke visrechten. Uit een beleningsakte van 1402 volgt dat Gherit van Ooij in leen verwierf het visrecht in de Waal, tot het midden van die rivier, bovenstrooms vanaf de Leuterhelle tot aan de panoven, alsmede het visrecht in alle strangen en waden (kolken) die tussen beide topografische benamingen bestaan en die daar nadien ooit nog zullen ontstaan (pagina 3). Hiermee strekten de visrechten zich uit tot buiten de grenzen van de heerlijkheid.
Uit de archivalia betreffende de beleningen met de heerlijkheid Ooij blijkt volgens de deskundige dat sedert 1395/1402 een ononderbroken en regelmatige belening heeft plaatsgehad van heren en vrouwen van Ooij met het rechtencomplex, waarvan de visrechten deel bleven uitmaken (pagina 4). De laatste beleningsakte dateert van 16 juli 1790. Daarbij werd Otto van Bylandt beleend met onder meer de burcht te Ooij en de visrechten (pagina 5). De deskundige heeft in zijn rapport helder beschreven op welke wijze en via welke personen het visrecht uiteindelijk is overgegaan op [gedaagden] (pagina’s 1 en 2 van het rapport).
Op grond hiervan volgt de rechtbank de deskundige niet in zijn standpunt dat het visrecht van de heer van Ooij zich na de verlegging van de Waal alleen uitstrekte over de “oude” Waal en niet over de nieuwe bedding van de “nieuwe” Waal.
“(…) Item die vischerye ter halver diepte toe, in de Waal boven aangaande tegen die strate die tot Leut uyt den dorpe gaat opter Walen en is genaamt Leuter Helle, en keert beneden tegens den panoven bij Nijmegen, und alle strengen en waaden daartussen gelegen die in der tijt zijn off hiernamaals daartuschen werden mogen, in hogen en legen, diepen en drogen (…)”.
[eisers] heeft in dit verband nog verwezen naar de leenakte van 1506 (genoemd in productie 42 bij conclusie na comparitie van ), maar daaruit kan niet worden afgeleid dat visrechten van de heerlijkheid Gendt en Erlecom een beletsel zouden vormen om aan te nemen dat het visrecht van de heren van Ooij ook betrekking had op de nieuwe bedding van de Waal.
Volgens [gedaagden] heeft het visrecht betrekking op de linkerzijde van de Waal van kilometerraai 873.735 (stroomopwaarts) tot 878.700 (stroomafwaarts) en in de Bisonbaai. [eisers] heeft niet gemotiveerd betwist dat, indien ervan uitgegaan wordt dat de heer van Ooij door de verlegging van de Waal ook visrechten heeft verkregen in (de linkerzijde van) de “nieuwe” Waal, dit ertoe leidt dat die visrechten aanvangen bij kilometerraai 873.735. Dat het visrecht van [gedaagden] stroomafwaarts eindigt bij kilometerraai 878.700 is door [eisers] evenmin (gemotiveerd) weersproken.
In conventie (rechtsoverweging 2.11) is reeds geoordeeld dat het visrecht van [gedaagden] zich ook uitstrekt over de Bisonbaai.
salaris advocaat € 1.356,- (6 punten x tarief € 452,- : 2)
€ 1.687,50(€ 3.375,- : 2)