ECLI:NL:RBGEL:2018:1176

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3359
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing als functievolger en plaatsing in het kader van reorganisatie binnen de politie met betrekking tot reistijd en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar bij de politie, en de korpschef van politie te Apeldoorn. Eiseres was geplaatst in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B, Financiële administratie, maar was van mening dat zij als herplaatsingskandidaat aangewezen moest worden vanwege de reistijd van haar woonadres naar de plaats van tewerkstelling. Eiseres stelde dat de reistijd met het openbaar vervoer in 75% van de gevallen meer dan 1,5 uur voor een enkele reis bedraagt, wat volgens haar onredelijk was. De korpschef stelde echter dat de gemiddelde reistijd per dag minder dan drie uur bedraagt en dat eiseres haar werktijden indien nodig kan aanpassen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich terecht op het standpunt had gesteld dat de reistijd acceptabel was en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de reistijd niet van haar gevergd kon worden. Eiseres had ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiseres niet leidden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/3359

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2018

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Rijnaard),
en

de korpschef van politie te Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie Gespecialiseerd Medewerker B, Financiële administratie in de formatie van het Politiedienstencentrum, Dienst Financiën, Financiële administratie, Grootboek en Vaste Activa, met als plaats van tewerkstelling: [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 24 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Horst en W.B.M. van Boggelen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In het kader van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) heeft de korpschef bij besluit van 16 december 2013 aan eiseres per 1 januari 2012 de LFNP-functie van Gespecialiseerd Medewerker B toegekend, welke functie is gewaardeerd op schaal 8.
1.2.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft verweerder vastgesteld dat voor eiseres als oorspronkelijke functie geldt de zojuist genoemde LFNP-functie waarin zij op dat moment is aangesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte vaststaat.
1.3.
Bij brief van eveneens 1 december 2015 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Plaatsingsadviescommissie (hierna: PAC) van 2 november 2015, eiseres op de hoogte gebracht van het voornemen haar als functievolger te plaatsen in de functie Gespecialiseerd Medewerker B, Financiële administratie in de formatie van het Politiedienstencentrum, Dienst Financiën, Financiële administratie, Grootboek en Vaste Activa, met als plaats van tewerkstelling: [adres] te [plaats] .
1.4.
Eiseres heeft de korpschef verzocht af te zien van het voorgenomen besluit en heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid haar bedenkingen kenbaar te maken. Naar aanleiding van de bedenkingen van eiseres heeft de PAC op 15 april 2016 nader advies uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de PAC, besloten het primaire besluit in stand te laten en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eiseres alsnog aan te wijzen als herplaatsingskandidaat, omdat de reistijd tussen het woonadres van eiseres en de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer net iets minder dan drie uur per dag is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze reismogelijkheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, niet van haar gevergd kan worden. Eventuele voorkomende vertragingen dienen volgens verweerder geen rol te spelen bij het bepalen van de reistijd. Van bijzondere omstandigheden die dienen te leiden tot een ander oordeel is volgens verweerder niet gebleken.
3.1.
In artikel 55l, eerste lid, van het Besluit Algemene rechtspositie Politie (Barp) is – voor zover van belang - bepaald dat de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie boventallig is wordt aangewezen als herplaatsingkandidaat. Van boventalligheid is sprake indien de binnen de te reorganiseren organisatie of een onderdeel daarvan, meer ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken ambtenaren resteren.
In artikel 55lb, eerste lid, van het Besluit Algemene rechtspositie Politie (Barp) is bepaald dat de ambtenaar met een vergelijkbaar of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie wordt geplaatst op deze vergelijkbaar of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling.
In het derde lid van artikel 55lb van het Barp is bepaald dat het bevoegd gezag bij de plaatsing op vergelijkbare of uitwisselbare functies rekening houdt met het gestelde in artikel 55o, eerste lid. In elk geval dient het bevoegd gezag bij de plaatsing rekening te houden met het gestelde, als bedoeld in artikel 55o, vierde lid, onder d.
Volgens artikel 55o, eerste lid, van het Barp -voor zover hier van belang- is een passende functie elke functie die voor de krachten en bekwaamheden van de herplaatsingskandidaat is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
In het vierde lid, onder d, van artikel 55o van het Barp is - voor zover hier van belang - bepaald dat niet als passende functie wordt beschouwd: indien de reistijd van en naar de plaats van tewerkstelling van de functie meer dan drie uur per dag bedraagt.
3.2.
Volgens het Hoofdlijnenakkoord van 20 december 2013 wordt de uitgangspositie van de medewerker in de reorganisatie bepaald door de aan hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie. Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker vóór de overgang naar een LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dat de oude korpsfunctie op 31 december 2011.
In fase 1 worden medewerkers geplaatst op functies in de nieuwe formatie. Zij worden geplaatst als functievolger, dan wel zij worden geplaatst vanuit de positie van herplaatsingskandidaat als in fase 1 een passende functie is gevonden.
Een functievolger volgt een vergelijkbare of uitwisselbare functie zoals bedoeld in artikel 55l van het Barp. Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden in de reorganisatie Politiewet 2012 allen aangewezen als functievolger, ongeacht de formatieruimte in de functie. Overbezetting in de vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt dus geaccepteerd.
De vergelijkbare of uitwisselbare functies worden vastgesteld door functievergelijking. Dit gebeurt als volgt:
• Op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden, vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie, wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
• Aan de hand daarvan wordt vastgesteld in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert;
• Vastgesteld wordt of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffend team. Werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Als de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het team, heeft de medewerker een vergelijkbare of uitwisselbare functie en wordt deze aangewezen als functievolger.
Kortom: het feitelijk samenstel van opgedragen werkzaamheden zoals vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar het LFNP bepaalt het team, de toegekende LFNP-functie bepaalt vervolgens of sprake is van een vergelijkbare of uitwisselbare functie die terugkeert in dat team.
Voor de stap van het bepalen van de taakgebieden/werkvelden en de vaststelling in welk team in de nieuwe formatie zij terugkeren, worden zogenoemde “Van werk naar team”-tabellen gemaakt. De korpschef stelt deze tabellen vast.
Als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het team waarin het taakgebied terugkeert, wordt de medewerker in beginsel aangewezen als herplaatsingskandidaat. De korpschef kan op basis van het feitelijk samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar een LFNP-functie besluiten om de medewerker alsnog aan te wijzen als functievolger.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de door verweerder gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden langs de lijnen van de hiervoor in rechtsoverweging 3 weergegeven wettelijke bepalingen en uitvoeringsafspraken. Eiseres kan zich om de hierna weergegeven redenen niet vinden in het eindresultaat.
5.1.
Eiseres heeft allereerst betoogd dat zij moet worden aangewezen als (vrijwillig) herplaatsingskandidaat in verband met de reistijd met het openbaar vervoer van haar woonplaats in [woonplaats 1] naar de plaats van tewerkstelling in [plaats] . Rekening houdend met de door eiseres gekozen werktijden. Waarbij zij altijd begint om 7.00 uur, bedraagt de reistijd in 75% van de gevallen meer dan 1.30 uur voor een enkele reis, terwijl de overige reizen slechts enkele minuten korter zijn dan de toegestane 1.30 uur. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een uitdraai overgelegd van de website ov9292.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres, gelet op de informatie van de website ov9292, voor de heenreis vanaf 6.38 uur twee keer per uur de mogelijkheid heeft om in 1.27 uur naar haar werk te reizen Tot dat tijdstip bedraagt de reistijd 1.32 uur. Uit informatie van die website blijkt ook dat eiseres voor de terugreis ieder uur twee keer in 1.24 uur dan wel twee keer in 1.30 uur kan reizen. Verweerder heeft vastgesteld dat de gemiddelde reistijd per dag minder dan 3 uur bedraagt. Verweerder heeft daarbij verwezen naar bijlage 17 bij het Moederdocument, waaruit blijkt dat de reistijd per dag als uitgangspunt moet worden genomen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de mogelijkheid heeft om binnen drie uur per dag te reizen van haar woonadres naar de plaats van tewerkstelling en weer terug. Naar het oordeel van de rechtbank mag van eiseres worden verwacht dat zij haar werktijden indien nodig aanpast, zodat de maximale reistijd niet wordt overschreden. Deze aanpassing zal, gelet op de door verweerder bijgevoegde informatie van ov9292, niet tot gevolg hebben dat voor eiseres onmogelijke werktijden ontstaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er volgens verweerder voor eiseres geen noodzaak is om haar dienst om 7.00 uur te laten beginnen. Eiseres heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat deze reisafstand niet gevergd zou kunnen worden wegens redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard.
6.1
Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 55v van het Barp. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij alleenstaand is en deels de zorg heeft voor haar dochter. Door de toegenomen reistijd voor woon- werkverkeer ontstaat een grote disbalans tussen werk en privé, omdat eiseres naast haar 38-urige werkweek ook nog eens 15 uur per week moet reizen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat sprake is van ‘minutenwerk’ en dat haar reistijd altijd rond de grens van drie uur per dag ligt.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de langere reistijd door de gewijzigde plaats van tewerkstelling voortkomt uit de regelgeving van de Politiewet 2012 en inherent is aan de reorganisatie. Een maximale reistijd van drie uur per dag is redelijk bevonden. Verweerder heeft daarbij nog opgemerkt dat eiseres een rooster heeft waarbij zij drie weken vier dagen per week werkt en één week vijf dagen. Bij een werkweek van vier dagen is de afspraak dat zij drie dagen in Rotterdam is en bij een volledige werkweek dient zij vier dagen aanwezig te zijn. De reistijd per week is dus maximaal negen of 12 uur. De gedeelde zorg voor de dochter behoort volgens verweerder tot de eigen verantwoordelijkheid van eiseres.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 55v van het Barp. Het enkele feit dat de reistijd uitkomt rond de gestelde grens van drie uur per dag, leidt niet zonder meer tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Van omstandigheden die maken dat in dit geval niet aan die grens kan worden vastgehouden, is de rechtbank niet gebleken, temeer nu eiseres kennelijk met verweerder afspraken heeft gemaakt over het aantal dagen waarop zij op de plaats van tewerkstelling aanwezig dient te zijn.
7. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 maart 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.