ECLI:NL:RBGEL:2018:1146

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
05/900474-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling na ernstige misdragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 11 jaar ondergaat, heeft zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig misdragen. Dit blijkt uit ernstige bezwaren die bestaan tegen hem voor een aantal nieuwe strafbare feiten, waaronder moord, gekwalificeerde doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Deze feiten zijn gepleegd tijdens zijn detentiefasering en zijn door de rechtbank Midden-Nederland als zeer ernstig beoordeeld.

De procedure begon met een schriftelijke vordering van de officier van justitie op 22 december 2017, waarin werd verzocht om de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege te laten. Tijdens de openbare terechtzitting op 1 maart 2018 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. N. Dorrestein, en de officier van justitie, mr. J. Hoekman, waren wel aanwezig. De officier van justitie betoogde dat de vordering moest worden toegewezen, gezien de ernstige misdragingen van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, op basis van de ernstige bezwaren die bestaan tegen de veroordeelde voor de nieuwe strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de ernst van deze feiten en het feit dat ze vergelijkbaar zijn met de feiten waarvoor de veroordeelde momenteel zijn straf uitzit, rechtvaardigen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt achterwege gelaten. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Ruizendaal-van der Veen, en heeft de uitspraak gedaan tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/900474-10
VI-zaaknummer: 99/000481-44
Datum uitspraak: 15 maart 2018
Beslissingvan de meervoudige kamer ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

tegen

[veroordeelde] geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] .
raadsman: mr. N. Dorrestein, advocaat te Utrecht.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 9 oktober 2012 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren veroordeeld en is de straf voor de duur van 12 maanden voor een feit dat buiten het appel gebleven is, gehandhaafd.
De begindatum van de detentie van veroordeelde was 5 juli 2010. In de periode van 9 oktober 2017 tot 24 januari 2018 was veroordeelde uit andere hoofde zijn vrijheid ontnomen. Dat betrof de voorlopige hechtenis in de strafzaak die inmiddels is aangevangen bij de rechtbank Midden-Nederland, waarin veroordeelde wordt verdacht van een drietal nieuwe strafbare feiten, begaan tijdens zijn detentiefasering.
Veroordeelde zou, gelet op de artikelen 15 en 27 van het Wetboek van Strafrecht, op 12 oktober 2018 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 22 december 2017 strekt ertoe deze voorwaardelijke invrijheidstelling geheel achterwege te laten.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van datum 1 maart 2018. Veroordeelde is hierbij niet verschenen. Ter terechtzitting zijn wel gehoord:
- de raadsman mr. N. Dorrestein;
- de officier van justitie mr. J. Hoekman.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering dient te worden toegewezen. Daaraan is kort samengevat, ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen. Deze misdraging blijkt uit het bestaan van ernstige bezwaren ter zake van misdrijven begaan jegens [slachtoffer] , die tot haar dood hebben geleid. Deze ernstige bezwaren blijken volgens de officier van justitie uit de bevelen bewaring en gevangenhouding van de rechtbank Midden-Nederland van respectievelijk 12 en 19 oktober 2017. Deze misdragingen zijn zodanig dat deze het volledig achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling zonder meer rechtvaardigen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De beoordeling

De rechtbank heeft bij haar beslissing acht geslagen op de volgende stukken:
 Een bevel bewaring van de rechtbank Midden-Nederland inzake veroordeelde d.d. 12 oktober 2017;
 Een bevel gevangenhouding van de rechtbank Midden-Nederland inzake veroordeelde d.d. 19 oktober 2017;
 Een relaas van bevindingen van de politie Eenheid Midden-Nederland, d.d. 11 oktober 2017;
 Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Eenheid Midden-Nederland d.d. 13 oktober 2017;
 Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Eenheid Midden-Nederland d.d. 17 oktober 2017.
Op grond van artikel 15d, eerste lid, Sr kan de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld worden of achterwege blijven indien is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging onder andere kan blijken uit ernstige bezwaren ter zake van een misdrijf.
Veroordeelde wordt in een strafzaak die wordt behandeld door de rechtbank Midden-Nederland verdacht van een drietal zeer ernstige strafbare feiten, namelijk moord dan wel gekwalificeerde doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Voor alle drie de feiten heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat er ernstige bezwaren bestaan. Na het lezen van de eerder genoemde verhoren van verdachte en het relaas van bevindingen is ook deze rechtbank van oordeel dat er sprake is van ernstige bezwaren ten aanzien van deze strafbare feiten, die gepleegd zouden zijn na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf. Verdachte heeft in de verhoren een uitgebreide verklaring afgelegd over zijn rol bij de strafbare feiten. Het gaat hier om zeer ernstige feiten. Verder stelt de rechtbank vast dat een van de feiten waarvan veroordeelde wordt verdacht een soortgelijk feit betreft als de feiten waarvoor hij momenteel zijn straf uitzit, namelijk verkrachting.
De ernstige bezwaren ten aanzien van de nieuwe strafbare feiten, de ernst van deze feiten en de omstandigheid dat het om een soortgelijk feit gaat als waarvoor verdachte zijn straf uitzit, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de tenuitvoerlegging van de volledig overgebleven vier jaren gevangenisstraf. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling daarom toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toede vordering strekkende tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.H. Keijzer, als voorzitter, mr. F.J.H. Hovens en mr. J.M. Klep, als rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.