ECLI:NL:RBGEL:2018:1078

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
05/132817-17 en 05/150273-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het opzettelijk verkopen en voorhanden hebben van harddrugs

Op 12 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en voorhanden hebben van harddrugs, specifiek (Meth)Amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2017 tot en met 21 juni 2017 meermalen harddrugs heeft verkocht en op 21 juni 2017 ongeveer 6,54 gram (Meth)Amfetamine voorhanden had. Daarnaast had de verdachte ongeveer 2000 gripzakjes in zijn bezit, waarvan de rechtbank oordeelde dat deze bestemd waren voor de verkoop van harddrugs. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving en de verbeterde situatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/132817-17 en 05/150273-14 (tul)
Datum uitspraak : 12 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , in de Basisregistratie Personen in geschreven aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. L.C. Faber, advocaat te Heerde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017
tot en met 21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, aan een of meerdere (on)bekend
gebleven perso(o)n(en), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine
(d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (parketnummer 05/132817-17);
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,54 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (parketnummer 05/132817-17);
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe om een feit, bedoeld
in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine
(d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of
te bevorderen, voorhanden heeft gehad, - (ongeveer) 2000 gripzakjes waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en); (parketnummer 05/132817-17).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft gewezen op het feit dat verdachte op 21 juni 2017 harddrugs bij zich had en op het feit dat op die datum een grote hoeveelheid gripzakjes bij verdachte is aangetroffen. Verder heeft zij gewezen op diverse getuigenverklaringen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt. Verdachte ontkent in de ten laste gelegde periode harddrugs te hebben verkocht. Daarnaast komt aan de getuigenverklaringen geen bewijskracht toe, omdat deze verklaringen niet door de getuigen zijn ondertekend. Verder zijn de getuigenverklaringen onbetrouwbaar. Verdachte heeft vernomen dat de politie de getuigen heeft gezegd dat zij naar huis mochten als zij tegen verdachte zouden verklaren. Ook het proces-verbaal waarin melding wordt gemaakt van de op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten kan niet bijdragen tot bewijs, nu in dat proces-verbaal niet wordt stilgestaan bij eventuele reacties van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Zoals onder 2 bewezenverklaard zal worden, had verdachte op 21 juni 2017 in Vaassen ongeveer 6,54 gram (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) voorhanden. [2] Verdachte heeft daarover verklaard dat hij die dag ongeveer 6 gram speed bij zich had. [3] De rechtbank constateert dat de substantie die door verdachte speed wordt genoemd, indicatief is getest met test xtc/crystel meth, waarbij positief is getest op amfetamine, hetgeen een indicatie is dat de onderzochte stof (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) bevat. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat het om (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) gaat, daar waar verdachte over speed spreekt. Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank de stof verder als speed aanduiden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de getuigenverklaringen in het strafdossier geen bewijskracht toekomt en dat die getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] samenspannen tegen hem, omdat hij hen vroeger een oor heeft aangenaaid. De rechtbank overweegt enkel de verklaring van getuige [getuige 1] als bewijs gebruiken en beslist daarom als volgt.
In het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] is onderaan de verklaring opgenomen dat [getuige 1] heeft volhard in zijn verklaring en de verklaring in concept heeft ondertekend, nadat hem die verklaring is voorgelezen. Dit proces-verbaal van verhoor is door een verbalisant op ambtsbelofte opgemaakt en is door die verbalisant ondertekend. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de informatie dat [getuige 1] zijn verklaring in concept heeft ondertekend. Dat de conceptverklaring niet in het dossier aanwezig is, maakt dat niet anders. Dat is in vele strafdossiers gangbare praktijk en doet aan de waarde van die verklaringen niet af. Daarnaast betekent het niet ondertekenen van een verklaring niet meteen dat die verklaring onbruikbaar is als bewijs. De rechtbank heeft ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] te twijfelen. De stelling dat [getuige 1] – kort gezegd – door de politie is verleid tot het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring, is op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast is de door [getuige 1] afgelegde verklaring ook belastend voor hemzelf. In zijn verklaring geeft hij namelijk aan dat hij al jaren harddrugs gebruikt en regelmatig harddrugs koopt. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] bruikbaar als bewijs. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, vindt de rechtbank dat het proces-verbaal waarin melding wordt gemaakt van de op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten wel bewijskracht toekomt. Uit die berichten komt naar voren dat een afnemer, [getuige 1] , bij verdachte om drugs vraagt en uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat hij ook daadwerkelijk drugs bij verdachte heeft gekocht. Dat eventuele reacties van verdachte op de berichten van die afnemer niet zijn opgenomen in het proces-verbaal, doet aan het voorgaande niets af.
Uit het betreffende proces-verbaal volgt dat op de telefoon van verdachte 2 berichten van ‘ [getuige 1] ’ zijn aangetroffen. Het telefoonnummer waarmee ‘ [getuige 1] ’ de berichten heeft verzonden, kwam voor in het politiesysteem en bleek op naam te staan van [getuige 1] , van wie het de verbalisant ambtshalve bekend is dat hij een drugsdealer/gebruiker is uit Vaassen. Het gaat om de volgende berichten:
27 mei 2017 – [getuige 1] :
‘Ik wil wat kopen om wakker te blijven’.
3 juni 2017 – [getuige 1] :
‘Fiets ruilen voor MDMA Krist’. [4]
[getuige 1] is op 31 juli 2017 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 27 mei 2017 een bericht heeft gestuurd naar verdachte. Hij wilde toen speed kopen van verdachte en heeft toen inderdaad speed gekocht. Hij heeft toen 2 gram speed gekocht en betaalde €5,-- per gram. De kwaliteit van de speed was goed. [getuige 1] is al dik 10 jaar harddrugsgebruiker en weet de kwaliteit van drugs goed in te schatten. Vaak is verdachte ergens aan [straatnaam] in Vaassen en dan spreken ze af. [5] [getuige 1] heeft de afgelopen twee á drie maanden, in mei, juni en juli 2017, drie keer speed gekocht bij verdachte. Hij kocht altijd 2 gram per keer voor € 5,-- per gram. [6]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode (mei en juni) opzettelijk (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) heeft verkocht en verstrekt. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Wat betreft de overige verklaringen merkt de rechtbank op dat deze personen uitsluitend verklaren over de koop van xtc, hetgeen niet is tenlastegelegd.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over het onder 2 ten laste gelegde.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 16;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 60; en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2018.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 3. Verdachte had de gripzakjes voorhanden in het kader van het verkopen van harddrugs.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De gripzakjes zijn aangetroffen op het adres waar een ander dan verdachte, de heer [naam 1] , woont. Verdachte verbleef bij [naam 1] . Niet kan worden vastgesteld dat de gripzakjes aan verdachte toebehoorden. Daarnaast ontkent verdachte te handelen in harddrugs. Hij heeft geen Opiumwet-feiten voorbereid of bevorderd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel een grote hoeveelheid gripzakjes voorhanden had, maar geen 2000 stuks. De gripzakjes zijn per 1000 stuks te koop. De gripzakjes waren bedoeld om zijn medicijnen in te doen.
De beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 21 juni 2017 van verdachte uitlevering van alle in de woning aanwezige verdovende middelen gevorderd. Verdachte overhandigde verbalisant vervolgens een plastic tas met daarin ongeveer 2000 lege nieuwe gripzakjes. [7]
Verdachte stelt dat hij minder dan 2000 gripzakjes voorhanden had en dat de gripzakjes voor zijn medicijnen waren. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisant en gaat uit van een hoeveelheid van ongeveer 2000 gripzakjes. Uit de verklaring van verdachte volgt dat de zakjes van verdachte, en niet van [naam 1] , waren.
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat verdachte de gripzakjes enkel voorhanden had om zijn medicijnen in te bewaren. Gelet op de grote hoeveelheid gripzakjes en het feit dat verdachte handelde in (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine), zoals volgt uit de bewijsmiddelen van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de gripzakjes (ook) voorhanden had om harddrugs in te verkopen. Dat verdachte bij de verkoop van harddrugs ook daadwerkelijk gebruik maakte van gripzakjes, volgt uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , waarin is beschreven dat getuige [getuige 3] hem heeft verteld dat hij op 12 juni 2017 heeft gezien dat verdachte een grote zak met meerdere gripzakjes, enkele tientallen zakjes, uit de binnenzak van zijn jas haalde en daarbij aan [getuige 3] vroeg of hij nog cocaïne of speed nodig had. [8] Bovendien heeft verdachte deze zakjes overhandigd toen de politie naar verdovende middelen vroeg.
Gelet op het voorgaande moet het voorhanden hebben van de gripzakjes onder deze omstandigheden worden gezien als een handeling die feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereidt of bevordert, te weten het verkopen en verstrekken van (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine). Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op een of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 maart 2017
tot en met 21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe,
althans in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal (telkens)opzettelijk heeft verkocht en
/of
afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, aan een
of meerdere (on)bekend
geblevenperso
(o
)n
(en),
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehadeen hoeveelheid van een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine
(d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine),
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (parketnummer 05/132817-17);
2.
hij op
of omstreeks21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,54 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (parketnummer 05/132817-17);
3.
hij op
of omstreeks21 juni 2017 te Vaassen, gemeente Epe om een feit, bedoeld
in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen en/of
afleveren,
verstrekken
, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende (Meth)Amfetamine
(d-N-Methylamfetamine), zijnde (Meth)Amfetamine (d-N-Methylamfetamine) een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en
/of
te bevorderen, voorhanden heeft gehad, -
(ongeveer
)2000 gripzakjes waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat
dat/die
zijbestemd
was/waren tot het plegen van
dat/die feit
(en
); (parketnummer 05/132817-17).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
Een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen of gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf moeten bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, de verplichting om medewerking te verlenen aan Trajectum, de verplichting om medewerking te verlenen aan beschermd of begeleid wonen en de verplichting om overige aanwijzingen opvolgen.
Verdachte is eerder veroordeeld ten aanzien van Opiumwet-feiten, maar de situatie van verdachte lijkt de laatste tijd te verbeteren. Daarom heeft de officier van justitie een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Zij heeft daarnaast verzocht om een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2018;
- een advies van Reclassering Nederland, gedateerd 26 juni 2017; en
- de mondelinge toelichting ter terechtzitting van deskundigen [naam 2] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige en [naam 3] , reclasseringswerker.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van harddrugs, het voorhanden hebben van harddrugs en aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwet-feiten.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. Verdachte is diverse keren veroordeeld tot (vaak forse) gevangenisstraffen voor het verkopen en het voorhanden hebben van harddrugs. Het voorgaande maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook nu gerechtvaardigd is.
De rechtbank zal in deze zaak echter geen onvoorwaardelijke straf opleggen, omdat zij in het voordeel van verdachte rekening houdt met het feit dat slechts kan worden bewezen dat verdachte in beperkte mate, te weten drie keer, harddrugs heeft verkocht. Verdachte had weliswaar daarnaast nog harddrugs voorhanden, maar ook dit was een relatief kleine hoeveelheid.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte verder rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is een beperkte man en is al jarenlang verslaafd aan harddrugs. Hoewel nog steeds sprake is van een verslaving, gebruikt hij aanzienlijk minder dan jaren geleden. Verdachte lijdt onder meer aan reuma en hartfalen. Hij krijgt sinds enige tijd ambulante begeleiding van een medewerkster van [naam 5] , mevrouw [naam 4] . Zij helpt hem bij allerlei praktische zaken en gaat met hem naar ziekenhuisafspraken. Ook krijgt hij hulp van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 2] .
Uit de toelichting die [naam 2] en reclasseringwerker [naam 3] ter terechtzitting hebben gegeven, volgt dat verdachte in het verleden is ondergebracht bij diverse crisisplaatsen, waaronder [naam 5] . Verdachte is een complexe man en geeft zich moeilijk over aan begeleiding. Daarom heeft er een motivatietraject plaatsgevonden. Verdachte krijgt nu 24-uurs begeleiding. Zijn (gezondheids)situatie is daardoor sterk verbeterd.
Op dit moment heeft verdachte nog geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft hij bij vrienden. Het doel is dat verdachte zijn eigen woonruimte met hulpverlening krijgt. Verdachtes verslaving moet daarbij in het oog gehouden worden. Omdat verdachte problematische schulden heeft, is bewindvoering opgestart. Naar verwachting is verdachte over vier maanden in staat huur en borg voor woonruimte te betalen. Het vinden van een woonruimte gebeurt in overleg met de gemeente. Verdachte heeft een sociaal netwerk en kan tot dat er woonruimte is gevonden bij vrienden verblijven.
Omdat het van belang is dat verdachte mee blijft werken aan hulpverlening en begeleiding en om ervoor te zorgen dat verdachte een geschikte woonruimte krijgt, adviseren [naam 2] en [naam 3] om bijzondere voorwaarden te koppelen aan een eventueel voorwaardelijk strafdeel, te weten een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan (een) ambulante behandeling en begeleiding en de verplichting tot opname in een instelling voor maatschappelijke opvang, als de reclassering dat noodzakelijk acht.
De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande van belang dat de opgestarte hulpverlening en begeleiding blijft doorlopen en niet wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal verdachte daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Deze straf is – gelet op de relatief beperkte omvang van het dealen en de relatief geringe hoeveelheid bij verdachte aanwezige harddrugs – lager dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze straf worden de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden . De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht zullen, in het geval de straf ten uitvoer gelegd moet worden gelegd, daarop in mindering worden gebracht.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De vordering na voorwaardelijke veroordeling (05/150273-14) is niet ingediend binnen 3 maanden na het einde van de proeftijd en de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd na het verstrijken van de proeftijd. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom, net zoals ter terechtzitting is gevorderd door de officier van justitie, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich uiterlijk op binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland (Advies & Toezichtunit 3 Oost) op het telefoonnummer 088 – 80 414 04 en zich gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling op de door de instelling aangegeven wijze, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
Ambulante behandeling en begeleiding
- zich onder behandeling zal stellen van een door de reclassering aan te wijzen zorginstelling gespecialiseerd in verslavingszorg, teneinde zich te laten behandelen voor- en zich te laten begeleiden ten aanzien van onder meer zijn drugsverslaving op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Opname in instelling voor maatschappelijke opvang
- zal verblijven in een door de reclassering aangewezen instelling voor maatschappelijke opvang,
als de reclassering opname in een instelling voor maatschappelijke opvang noodzakelijk achten zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
De rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 De rechtbank beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
 De rechtbank
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vordering van 26 januari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 11 september 2014 (parketnummer 05/150273-14) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 358 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. M.J.M. Krabbe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2018.
mr. M.J.M. Krabbe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017284336, gesloten op 26 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 16 en proces-verbaalvan onderzoek verdovende middelen, p. 60.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55 en 56.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 63.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 64.
7.Proces-verbaal van aanhouding, p. 16.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13.