ECLI:NL:RBGEL:2017:986

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
05/800014-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bij wijziging van vrijheidsbeperkende maatregelen

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van een vordering van de officier van justitie tot wijziging van een eerder opgelegd gebiedsverbod aan een 48-jarige man uit Wageningen. Dit gebiedsverbod was eerder als dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft de officier van justitie echter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid tot wijziging van een dergelijke maatregel.

De procedure begon met een openbare terechtzitting op 9 februari 2017, waar de officier van justitie, mr. E. de Wild, de vordering toelichtte. De veroordeelde was niet verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van een eerder vonnis van 15 juli 2016, waarin de veroordeelde was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Aan deze veroordeling waren vrijheidsbeperkende maatregelen verbonden, waaronder een contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de woning van de ex-partner.

De officier van justitie vorderde een wijziging van het locatieverbod, omdat de ex-partner en kinderen inmiddels waren verhuisd. De rechtbank oordeelde echter dat artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht geen grondslag biedt voor wijziging van een eerder opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank concludeerde dat, ondanks het hoger beroep, zij bevoegd was om de vordering te beoordelen, maar dat de vordering zelf niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ex-partner van de veroordeelde de mogelijkheid heeft om een nieuw locatieverbod aan te vragen via de voorzieningenrechter in kort geding.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/800014-16
Beslissing van de meervoudige kamer in bovengenoemde rechtbank op de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 17 januari 2017 met betrekking tot de veroordeelde:
naam: [veroordeelde]
geboren op: [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
adres: [adres]
plaats: [woonplaats]

1.De procedure

Ter openbare terechtzitting van 9 februari 2017 is gehoord de officier van justitie, mr. E. de Wild. Veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten en de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank van 15 juli 2016 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze veroordeling is (alleen) de algemene voorwaarde verbonden dat veroordeelde geen nieuwe strafbare feiten pleegt binnen de proeftijd. Daarnaast is aan verdachte met toepassing van art. 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een aantal vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met zijn ex-partner en hun kinderen en een locatieverbod met betrekking tot de (directe omgeving van de) woning van zijn ex-partner en hun kinderen. Van deze vrijheidsbeperkende maatregelen is de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen.
Tegen dit vonnis is hoger beroep aanhangig.
De officier van justitie vordert een wijziging van één van deze vrijheidsbeperkende maatregelen, te weten het locatieverbod, aangezien de ex-partner en de gezamenlijke kinderen van veroordeelde en zijn ex-partner inmiddels zijn verhuisd.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de vordering toegelicht en hieraan artikel 14f tweede lid Sr (inzake de mogelijkheid tot wijziging van bijzondere voorwaarden) ten grondslag gelegd. Naar haar oordeel voorziet de wet niet in een grondslag voor wijziging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Deze (volgens haar: onbedoelde) leemte in de wet is wat de officier van justitie betreft te ondervangen door analogische toepassing van de regeling die het mogelijk maakt bijzondere voorwaarden te wijzigen. Zij acht de rechtbank – ondanks het feit dat hoger beroep aanhangig is – bevoegd om kennis te nemen van deze vordering, omdat de bij vonnis van 15 juli 2016 opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.

4.De bevoegdheid van de rechtbank

Voor de vraag of de rechtbank bevoegd is om de vordering van de officier van justitie te beoordelen neemt zij tot uitgangspunt het wetsartikel waarop de vordering is gegrond: in dit geval artikel 14f Sr.
De bevoegde rechter om kennis te nemen van een vordering ex artikel 14f tweede lid Sr is de rechter die de voorwaarden heeft gesteld. Uit het samenstel van deze bepaling met de artikelen 14b en 14e Sr volgt voorts dat deze rechter, ondanks ingesteld hoger beroep, in geval van dadelijk uitvoerbare voorwaarden gedurende de proeftijd de bevoegde instantie blijft daarin wijzigingen aan te brengen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de vordering.

5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of de vordering van de officier van justitie ontvankelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 14f tweede lid Sr geen grondslag – ook niet door middel van analogische toepassing – voor een wijziging van een eerder op grond van art. 38v Sr bevolen, dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel. Voor dit oordeel is van doorslaggevend belang dat het sanctiestelsel op dit moment nu eenmaal – al dan niet conform de wens van de wetgever – niet voorziet in de mogelijkheid tot wijziging van een dergelijke maatregel. De rechtbank heeft daarnaast nog meegewogen dat de wet aan de ex-partner van veroordeelde en haar kinderen nog een mogelijkheid biedt een nieuw locatieverbod te verkrijgen, door een daartoe strekkende vordering in te dienen bij de voorzieningenrechter in kort geding.
Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk in de vordering.

6.De beslissing

Verklaarthet Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus beslist door:
mr. C.M.E. Lagarde, als voorzitter, mr. J.M. Klep en mr. F.M.A. ’t Hart, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.