ECLI:NL:RBGEL:2017:977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
05/740222-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en het begraven van het stoffelijk overschot door de echtgenoot

Op 27 februari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag op zijn echtgenote en het begraven van haar stoffelijk overschot. De rechtbank oordeelde dat het scenario dat de verdachte geen opzet had op de dood van zijn vrouw onvoldoende steun vond in de bewijsmiddelen. De verdachte had zijn vrouw op 26 mei 2016 in hun caravan in Ophemert met een mes in de hals gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Vervolgens had hij haar lichaam in een boomgaard begraven om de dood te verbergen. De rechtbank achtte de doodslag bewezen, maar sprak de verdachte vrij van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, waarbij de ernst van de feiten en het gebrek aan respect voor het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte zijn vrouw had opgegeven als vermist en vrienden en familie had misleid over haar verdwijning. De benadeelde partij, de familie van het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 3.594,64 toegewezen gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740222-16
Datum uitspraak : 27 februari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo
raadsvrouw: mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 5 september 2016, 21 november 2016 en 13 februari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2016 tot en met 27 mei 2016 te Ophemert, in elk geval in de gemeente Neerijnen, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door zijn arm(en) (met kracht) om de hals/nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, tweemaal in de hals, althans het bovenlichaam te steken, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2016 tot en met 27 mei 2016 te Ophemert, in elk geval in de gemeente Neerijnen, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door zijn arm(en) (met kracht) om de hals/nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tweemaal in de hals, althans het bovenlichaam te steken, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2016 tot en met 2 juni 2016 te Ophemert, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, met het oogmerk om de moord, althans de doodslag op [slachtoffer] of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] , te verhelen, in een boomgaard (behorende bij het perceel gelegen aan [adres] aldaar) een gat heeft
gegraven en (vervolgens) het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in voornoemd gat heeft gelegd en (vervolgens) dat stoffelijk overschot met aarde heeft bedekt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was gehuwd met [slachtoffer] . [slachtoffer] is overleden ten gevolge van algehele weefselschade door substantieel bloedverlies en functiestoornis van de linkerlong en belemmering van de luchtpassage door twee steekwonden in de hals: een insteek en een doorsteek. [2] Verdachte heeft deze steekwonden toegebracht toen hij op 26 mei 2016 te Ophemert samen met haar in zijn caravan was. [3] Verdachte heeft vervolgens in een boomgaard een gat gegraven, [4] het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in dat gat gelegd en het met aarde bedekt. [5] Op 2 juni 2016 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] opgegraven in een boomgaard aan de [adres] te Ophemert, gemeente Neerijnen. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zijn vrouw [slachtoffer] met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. Verdachte dient volgens de officier van justitie daarom van moord te worden vrijgesproken. De officier van justitie is van mening dat wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en aan het onttrekken van een lijk aan nasporing zoals ten laste gelegd in feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel moord als doodslag. Daartoe is allereerst aangevoerd dat er geen bewijs aanwezig is voor voorbedachte rade. De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat ook doodslag niet kan worden bewezen omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van zijn vrouw. Hij en zijn vrouw zouden immers voor haar dood wurgseks hebben gehad waarbij verdachte zijn arm om de hals van zijn vrouw heeft gedrukt en deze op haar verzoek verder heeft aangedrukt. Zijn vrouw is daarbij plotseling gestopt met ademhalen. In zijn poging om de ademhaling weer mogelijk te maken en zijn vrouw te redden, heeft verdachte haar in de hals gesneden. Volgens de verdediging vindt dit scenario op verschillende punten steun in het dossier, waaronder:
  • de aanvullende radiologische rapportage van prof. [naam 1] ;
  • de verklaring van verdachte die in de kern consistent is;
  • het feit dat een motief voor verdachte om zijn vrouw om het leven te brengen ontbreekt;
  • het feit dat seks belangrijk was in de relatie van verdachte en zijn vrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij geen opzet op de dood van zijn vrouw had. Hij zou die avond met haar wurgseks hebben gehad, wat ze op haar verzoek vaker deden. Zijn vrouw zou tijdens de verwurging plotseling gestopt zijn met ademen. Om haar te redden heeft verdachte toen tweemaal met een mes in haar hals gesneden. De eerste keer zou hij in het midden van het strottenhoofd onderaan de hals hebben gesneden, de tweede keer wat lager.
Verdachte heeft ter terechtzitting voorgedaan op welke wijze hij zijn vrouw die avond heeft verwurgd. De rechtbank interpreteert de beweging van verdachte aldus dat hij een arm om de hals van zijn vrouw heeft geslagen waarbij de hals in de binnenkant van zijn elleboog kwam te liggen. Verdachte heeft ter terechtzitting vervolgens verklaard dat hij het hoofd van zijn vrouw niet naar achteren heeft getrokken en tijdens de verwurging de kracht met zijn arm niet heeft vergroot.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, toen zijn vrouw ophield met ademen, met een mes de eerste keer alleen licht de huid heeft ingesneden. Hoe hij de tweede keer heeft gesneden kan hij zich niet herinneren, wel dat het zijn bedoeling was niet diep te snijden.
De verdediging heeft ter onderbouwing van dit alternatieve scenario naar voren gebracht dat de deskundige prof. dr. [naam 1] op grond van het radiologisch onderzoek van 29 november 2016 heeft gerapporteerd dat de fracturen van de wervels C5 en C7, zoals bij het slachtoffer aangetroffen, kunnen worden verklaard door een hyperextensie en rotatie zoals die in de literatuur worden beschreven bij een val, sportongeval en verkeersongevallen. De fracturen van de 5e en 7e halswervel kunnen zowel het gevolg zijn van directe geweldsinwerking in het kader van penetrerend letsel (klieving met een scherprandig voorwerp en de verwikkelingen daarvan) als van een hypertensie van de halswervelkolom.
De deskundige concludeert vervolgens dat het veel waarschijnlijker is dat de breuken van de 5e en 7e halswervel zijn veroorzaakt door twee verschillende geweldsvormen, namelijk klievend geweld door steekletsel en anderzijds mechanisch geweld door een armklem om de nek dan door één geweldsvorm, namelijk klieving met een scherprandig voorwerp en de verwikkeling daarvan (doorgewerkte krachten op de wervels met als verwikkeling ook breuk in de wervels).
De rechtbank is om verschillende redenen van oordeel dat dit aangedragen scenario niet geloofwaardig is en geen steun vindt in het dossier.
Allereerst kan de rechtbank in het sectieverslag van patholoog dr. [naam 2] aan het lichaam van [slachtoffer] niet terugvinden dat er tekenen zijn gezien die erop wijzen dat zij wurgseks heeft gehad op de avond van 26 mei 2016. De rechtbank ziet in het (nader) verslag d.d. 5 januari 2017 van de patholoog zelfs aanwijzingen voor het tegendeel, nu de patholoog heeft vermeld dat er bij sectie geen enkele aanwijzing was voor samendrukkend geweld op de hals. [7]
Voorts overweegt de rechtbank dat de patholoog in het sectieverslag heeft beschreven, onder letsel A9 (“steekkanalen”), dat er een insteek aan de hals was waarbij onder andere een doorsteek was door de luchtpijp en twee klievingen in de 5e en 7e halswervels (C5 en C7). [8]
Hierbij betrekt de rechtbank nog dat de patholoog in haar (nader) verslag d.d. 5 januari 2017 heeft bevestigd dat er twee klievingen in de wervels C5 en C7 zijn waargenomen die bij leven zijn opgelopen door steken, en dat er geen andere bijzonderheden aan die wervels zijn gezien. [9]
Ten aanzien van de beschadigde halswervels heeft de patholoog dan ook gerapporteerd dat het veel waarschijnlijker is dat het letsel van het slachtoffer aan de halswervels is veroorzaakt door één geweldsvorm, namelijk door klieving met een scherprandig voorwerp, dan dat het is veroorzaakt door twee verschillende geweldsvormen, namelijk klievend geweld door steekletsels en anderzijds mechanisch geweld door een armklem om de nek. [10]
De rechtbank acht verder de (nadere) conclusie van deskundige [naam 1] d.d. 29 november 2016 onbegrijpelijk. De conclusie is immers gebaseerd op de vaststelling dat er sprake zou zijn van letsel zoals in de literatuur wordt beschreven bij hyperextensie en rotatie als gevolg van een val, sportongeval of verkeersongeval. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk in hoeverre deze vormen van van buiten komend geweld vergelijkbaar zijn met geweld dat op de hals wordt uitgeoefend met een armklem. De conclusie van de deskundige dat de fracturen aan de 5e en 7e halswervel mede een gevolg zijn van een armklem kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Bovendien kan de rechtbank de conclusie van de deskundige [naam 1] dat de fracturen aan de 5e en 7e halswervels het gevolg kunnen zijn van ‘zowel’ een klieving met een scherprandig voorwerp ‘als’ van een hyperextensie van de halswervelkolom (dus: elk als zelfstandige, alternatieve oorzaak) niet rijmen met de formulering van de volgens de deskundige waarschijnlijker hypothese dat de letsels aan de halswervels zijn veroorzaakt door klievend geweld door steekletsels ‘en’ anderzijds mechanisch geweld door een armklem (derhalve: twee cumulatieve oorzaken).
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het nadere verslag van de deskundige [naam 1] d.d. 29 november 2016 teveel vragen oproept om in rechte te kunnen worden gebruikt.
De rechtbank merkt in dit verband bovendien nog op dat de door de deskundige [naam 1] als oorzaak voor de fracturen beschreven hyperextensie en rotatie, niet aansluiten bij wat verdachte tijdens de terechtzitting heeft voorgedaan noch op de beschrijving die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven van de wijze waarop hij zijn vrouw zou hebben verwurgd, zoals hiervóór weergegeven. Bij deze wijze van verwurging is immers geen sprake van het met geweld overstrekken en/of roteren van het hoofd.
De rechtbank constateert daarom dat er geen objectieve bevestiging is voor verdachte’s scenario dat sprake was van wurgseks.
De rechtbank neemt hierbij nog het volgende in overweging. Uit het dossier heeft de rechtbank niet af kunnen leiden dat het slachtoffer een voorkeur had voor wurgseks, zoals verdachte heeft verklaard. Hierbij acht de rechtbank in het bijzonder de verklaring van [getuige] , de ex-echtgenoot van het slachtoffer, van belang. Hij is dertien jaar getrouwd geweest met het slachtoffer en heeft verklaard dat zij hem nooit om wurgseks heeft gevraagd en dat ze alleen op een niet gewelddadige manier seks met elkaar hadden. Hierbij acht de rechtbank het tevens van belang dat de ex-echtgenoot op de hoogte was van het feit dat het slachtoffer was verkracht op haar vijftiende, [11] welk feit verdachte nu juist in verband heeft gebracht met haar behoefte aan wurgseks. [12]
Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeelsvorming nog enkele bevindingen in het dossier met betrekking tot de kracht waarmee het geweld moet zijn uitgeoefend.
De patholoog dr. [naam 2] heeft verklaard dat niet exact is aan te geven welke kracht nodig is om de geconstateerde steekletsels te veroorzaken. Wel is aan te geven dat er, gezien de klievingen aan de halswervels, noemenswaardige kracht nodig is geweest. [13]
De deskundige [naam 1] heeft in zijn rapport van 16 augustus 2016 beschreven dat steekletsel C een diepte had van 4,1 cm, letsel A een diepte van minimaal 3,7 cm en letsel D een diepte van minimaal 6,4 centimeter. Letsels D en A liepen daarnaast in elkaar over, van de hals tot aan de rug. [14]
De rechtbank is van oordeel dat deze bevindingen niet passen in de verklaring van verdachte dat hij slechts delicaat in de hals van het slachtoffer zou hebben gesneden om haar te redden. Ook op dit punt vindt de rechtbank het verhaal van verdachte dus ongeloofwaardig. De diepte van de steekletsels en het gegeven dat deze met noemenswaardige kracht moeten zijn toegebracht leiden tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte in de hals van het slachtoffer heeft gestoken en niet slechts gesneden.
Deze conclusie leidt er ten slotte toe dat de rechtbank het ongeloofwaardig acht dat verdachte in de hals van zijn vrouw zou hebben gesneden omdat zij niet meer ademde als gevolg van een verwurging tijdens wurgseks. Hieraan doet niet af dat verdachte hierover consistent zou hebben verklaard, noch dat zijn motieven onduidelijk zijn gebleven of dat seks belangrijk was in de relatie van verdachte met zijn vrouw.
Voorbedachte rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Nu voor deze omstandigheden onvoldoende aanwijzing is in de bewijsmiddelen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit, te weten moord.
Opzet
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank met een mes ten minste twee keer zijn vrouw in de hals, waar zich vitale delen bevinden, gestoken. Bij de tweede steek heeft hij haar hals van voor naar achter doorkliefd. Hierbij heeft hij, gelet op de klievingen in de halswervels, (noemenswaardige) kracht gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zodanig is gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte opzet had op de dood. De rechtbank acht het opzet daarom bewezen.
Hiermee is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten doodslag, heeft begaan.
Feit 2
Verdachte heeft in de periode van 26 mei 2016 tot en met 2 juni 2016 het stoffelijk overschot van zijn vrouw begraven. Gelet op wat de rechtbank ten aanzien van feit 1 heeft overwogen, kan het niet anders zijn geweest dan dat verdachte dit heeft gedaan omdat hij niet wilde dat de dood van zijn vrouw met hem in verband kon worden gebracht, en dus om (de oorzaak van) de dood van zijn vrouw te verhelen.
De rechtbank acht dit feit daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 26 mei 2016 tot en met 27 mei 2016 te
Ophemert
, in elk geval in de gemeente Neerijnen, althans in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door
zijn arm(en)
(met kracht) om de hals/nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of (vervolgens)
met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,tweemaal in de hals,
althans het bovenlichaamte steken, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 26 mei 2016 tot en met 2 juni 2016 te Ophemert, gemeente Neerijnen,
althans in Nederland,met het oogmerk om
de moord, althansde doodslag op [slachtoffer] of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] , te verhelen, in een boomgaard (behorende bij het perceel gelegen aan [adres] aldaar) een gat heeft
gegraven en
(vervolgens
)het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in voornoemd gat heeft gelegd en
(vervolgens
)dat stoffelijk overschot met aarde heeft bedekt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Een lijk begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte volledige medewerking heeft verleend, openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft betuigd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 januari 2017;
- een Pro Justitia rapportage van het NIFP, Pieter Baan Centrum, van 19 januari 2017, van drs. [naam 3] , GZ-psycholoog en van dr. [naam 4] , psychiater.
Verdachte heeft tijdens zijn plaatsing in het Pieter Baan Centrum niet willen meewerken aan gesprekken met de psycholoog en de psychiater. Door het gebrek aan onderzoek hebben de psycholoog en de psychiater niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een stoornis of enige persoonlijkheidsproblematiek. Zij hebben zich dan ook onthouden van het geven van een advies over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Nu de rechtbank verder ook geen aanwijzingen heeft dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar of verminderd toerekeningsvatbaar was, zal de rechtbank de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar aanmerken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn echtgenote, met wie bij bijna een jaar getrouwd was, om het leven gebracht. Hij heeft met een mes in haar hals gestoken terwijl zij samen in zijn caravan waren, waar het slachtoffer ook regelmatig verbleef. Vervolgens heeft hij haar in een boomgaard in de buurt begraven. Verdachte heeft dit gedaan om ervoor te zorgen dat het stoffelijk overschot van het slachtoffer niet teruggevonden zou worden en dat haar dood en de oorzaak daarvan niet bekend zouden worden. Hij heeft haar in een graf gedumpt, op verschillende plaatsen zich ontdaan van alle spullen die hem in verband konden brengen met haar dood en zelfs haar trouwring van haar vinger afgehaald en - naar zijn zeggen - weggegooid. Verdachte heeft aldus geen enkel respect getoond voor het slachtoffer en haar stoffelijk overschot.
Na het plegen van deze feiten heeft verdachte hierover een week lang gezwegen. Hij heeft vrienden, familie en collega’s van zijn vrouw verteld dat zijn vrouw verdwenen was en dat hij haar niet kon vinden en hij heeft hen zelfs gevraagd of zij konden helpen met zoeken. Hij heeft zijn vrouw bij de politie als vermist opgegeven en hier leugens verteld over het moment waarop hij zijn vrouw voor het laatst had gezien. Hij heeft zelfs, kort na de doodslag, berichten naar zijn vrouw gestuurd en haar gebeld, om zo, naar de rechtbank begrijpt, zijn verhaal over de vermissing van zijn vrouw kracht bij te zetten. Verdachte heeft aldus op een doortrapte en geraffineerde wijze het feit dat hij zijn vrouw had gedood proberen te verbergen en veel anderen betrokken bij zijn zogenaamde zoektocht naar zijn vrouw.
De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Bovendien heeft verdachte de vrienden en familie van zijn vrouw hiermee een week lang in onwetendheid gelaten over wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Zij hebben zich een week lang zorgen gemaakt over het lot van het slachtoffer en valse hoop gehad dat zij nog zou leven. Verdachte heeft na de vondst van het stoffelijk overschot van zijn vrouw geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn daden en haar overlijden willen doen voorkomen als een noodlottig ongeval. Hij heeft zelfs de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer neergelegd, en aangegeven dat zij degene zou zijn die wurgseks wilde hebben waardoor het volgens verdachte allemaal mis ging. De rechtbank neemt verdachte ook dit zeer kwalijk.
Niet alleen heeft verdachte zijn echtgenote het leven ontnomen, maar ook heeft hij haar familie en in het bijzonder haar zoon onherstelbaar veel pijn en verdriet aangedaan. Zij zullen verder moeten leven zonder haar. Uit wat namens de zus van het slachtoffer ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt van het grote verdriet dat de familie heeft en de grote impact die het gemis van [slachtoffer] op hun leven heeft. Bovendien zullen zij nooit weten wat er precies is gebeurd die avond en wat het motief is geweest voor de doodslag. Dit maakt het onbegrip hiervoor en daarmee het verdriet voor hen des te groter.
Een misdrijf als dit schokt de samenleving in hoge mate en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Gelet op alle omstandigheden zal de rechtbank daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf jaren.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.367,72 met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot betaling van het bedrag van € 4.367,72 met wettelijke rente toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering met betrekking tot de reiskosten in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 3.594,64 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en niet bestreden en is daarmee voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal hierbij ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Met betrekking tot de reiskosten in hoger beroep, een bedrag van € 773,08, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten (nog) niet zijn gemaakt.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 3.594,64 (drieduizend vijfhonderd vierennegentig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag
te betalen van € 3.594,64 (drieduizend vijfhonderd vierennegentig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 45 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. C. van Linschoten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016260302, gesloten op 1 augustus 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Deskundigenverslag betreffende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, rapport NFI d.d. 11 juni 2016, p.732 boven en p.733 boven.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2016.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 3 juni 2016 p.391.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 3 juni 2016 p.395.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, p.665, 666.
7.Een deskundigenverslag d.d. 5 januari 2017 naar aanleiding van aanvullende vragen inzake 2016.05.31.144, sectie 2016-127, p.3 van 4.
8.Een deskundigenverslag betreffende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, rapport NFI d.d. 11 juni 2016, p.730 laatste alinea en 731 bovenste alinea.
9.Een deskundigenverslag d.d. 5 januari 2017 naar aanleiding van aanvullende vragen inzake 2016.05.31.144, sectie 2016-127, p.3 van 4.
10.Een deskundigenverslag d.d. 5 januari 2017 naar aanleiding van aanvullende vragen inzake 2016.05.31.144, sectie 2016-127, p.2 van 4.
11.Verklaring getuige [getuige] op 23 november 2016 bij de rechter-commissaris.
12.Proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 3 juni 2016, p. 380.
13.Een deskundigenverslag d.d. 5 januari 2017 naar aanleiding van aanvullende vragen inzake 2016.05.31.144, sectie 2016-127, p.1 van 4.
14.Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, professor [naam 1] , d.d. 16 augustus 2016, p.711.