ECLI:NL:RBGEL:2017:958

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
293032/HA ZA 15-657
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht: Vordering tot verwijdering van schuur afgewezen wegens misbruik van recht bij geringe overschrijding erfgrens

Op 18 januari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een eiser, wonende te Ede, en de stichting Woonstede, gevestigd te Ede. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van de Beek, vorderde de verwijdering van een schuur die door de huurder van Woonstede aan de achterzijde van zijn perceel was geplaatst. De eiser stelde dat de schuur de erfgrens met enkele centimeters overschrijdt, wat volgens hem een inbreuk op zijn eigendom vormt. Woonstede, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Boekhoff, betwistte deze vordering en stelde dat de eiser misbruik maakt van zijn recht door de vordering tot verwijdering te handhaven, gezien de geringe overschrijding en de lange tijd dat de schuur al op die plek staat.

De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de erfgrens, geschat op ongeveer vijf centimeter en een oppervlakte van circa 0,25 vierkante meter, te gering is om de vordering tot verwijdering van de schuur te rechtvaardigen. De rechtbank wees erop dat Woonstede niet zonder meer de afbraak van de schuur kan vorderen, vooral omdat deze al meer dan dertig jaar op die plaats staat. De rechtbank concludeerde dat de eiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid om de verwijdering van de schuur te vorderen, maar dat dit niet geldt voor de groene planken aan de westzijde van de schuur, die eenvoudig verwijderd kunnen worden. De rechtbank heeft Woonstede veroordeeld om deze planken binnen een maand te verwijderen.

Daarnaast heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen, waarin werd erkend dat de eiser eigenaar is van het perceel zoals dat door het kadaster op 20 oktober 2014 is ingemeten. Woonstede werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.302,19 zijn begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/293032 / HA ZA 15-657
Vonnis van 18 januari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te Ede,
eiser,
advocaat mr. R. van de Beek te Bennekom,
tegen
de stichting
DE STICHTING WOONSTEDE,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. R. Boekhoff te Soest.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woonstede genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 september 2016
  • de akte namens [eiser]
  • de akte namens Woonstede.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en volhardt in hetgeen in het tussenvonnis van
28 september 2016 is overwogen en beslist.
2.2.
Naar aanleiding van voormeld tussenvonnis heeft [eiser] verklaard dat de linker- en rechterzijde van het erf door Woonstede correct zijn aangepast en dat de vorderingen betreffende die zijden als ingetrokken kunnen worden beschouwd. De situatie aan de achterzijde is niet aangepast, zodat de vorderingen in zoverre worden gehandhaafd, aldus [eiser] . Woonstede handhaaft haar standpunt dat [eiser] de overbouw door de huurder van het aangrenzende perceel aan de achterzijde van zijn achtertuin dient te gedogen. Zij voert aan dat [eiser] door zijn vordering tot verwijdering van de schuur te handhaven misbruik maakt van zijn bevoegdheid.
2.3.
In het Relaas van bevindingen van het kadaster van 20 oktober 2014 is omschreven waar de erfgrenzen van het perceel van [eiser] zijn gelegen. Vaststaat dat de grenzen aan de linker- en rechterzijde van het perceel inmiddels in overeenstemming zijn gebracht met de in het Relaas van bevindingen vermelde erfgrenzen. Het geschil van partijen heeft thans nog slechts betrekking op de achterzijde van de achtertuin van [eiser] . Dat is de noordgrens van zijn perceel.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schuur van de huurder van Woonstede en de zich aan de westzijde van die schuur bevindende groene houten planken de noordgrens van het perceel van [eiser] met enkele centimeters overschrijden. Naar schatting van de rechtbank wordt de erfgrens over een lengte van ongeveer vijf meter overschreden. Wanneer uitgegaan wordt van een overschrijding van ongeveer vijf centimeter, betreft het een inbreuk op de eigendom van [eiser] van circa 0,25 vierkante meter (5 x 0,05). Gelet op deze geringe inbreuk, op het feit dat de schuur van de huurder reeds meer dan dertig jaar op die plaats staat en Woonstede jegens haar huurder niet zonder meer afbraak van de schuur kan vorderen, alsmede de toezegging van Woonstede dat zij zodra de huidige huurder zijn huurovereenkomst heeft opgezegd, de erfgrens in overeenstemming zal brengen met de kadastrale inmeting, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om thans verwijdering van de schuur te vorderen. Dat geldt niet voor de groene planken aan de westzijde van de schuur (gezien vanuit de achtertuin van [eiser] ). Nu deze planken op eenvoudige wijze verwijderd kunnen worden, valt niet in te zien dat [eiser] op dat punt misbruik maakt van zijn bevoegdheid. In zoverre zal de vordering tot verwijdering worden toegewezen. De rechtbank zal daaraan een termijn van één maand verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan Woonstede, nu Woonstede gedurende de procedure in het kader van minnelijk overleg ook reeds aanpassingen heeft gedaan aan de oost- en westzijde van het perceel van [eiser] . Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen reden om [eiser] een machtiging te verlenen om de verwijdering zelf te (laten) bewerkstelligen. Aangezien er slechts sprake is van een geringe overschrijding van circa 0,25 vierkante meter, is de rechtbank van oordeel dat er geen plaats is voor enige schadevergoeding. In zoverre zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
2.5.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht overweegt de rechtbank het volgende. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] toegelicht dat hij een verklaring voor recht wenst dat hij eigenaar is van het perceel zoals dat door het kadaster op 20 oktober 2014 is ingemeten. De rechtbank zal het gevorderde in die zin toewijzen, nu Woonstede zich gelet op de inhoud van haar antwoordakte van 31 augustus 2016 en haar nadere akte van 26 oktober 2016 kennelijk ook op het standpunt stelt dat deze kadastrale inmeting juist is. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] belang heeft bij deze verklaring voor recht, nu de noordgrens van zijn perceel nog niet in overeenstemming is met de kadastrale inmeting.
2.6.
Aangezien Woonstede eerst tijdens deze procedure de aanpassingen heeft verricht aan de linker- en rechterzijde van het erf van [eiser] en [eiser] voor het overige gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zal de rechtbank Woonstede als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.302,19

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van het perceel gelegen aan de [adres] kadastraal bekend gemeente [kadastrale aanduiding] en dat de perceelgrenzen daarvan lopen overeenkomstig het Relaas van bevindingen van het kadaster van 20 oktober 2014,
3.2.
veroordeelt Woonstede om binnen één maand na datum van dit vonnis de groene planken aan de westzijde van de schuur, grenzend aan de noordgrens van het perceel van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden,
3.3.
veroordeelt Woonstede in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.302,19,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.