In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 februari 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, die in 2012 zijn onderneming heeft gestaakt, in geschil is over de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Eiser had in voorgaande jaren een zelfstandigenaftrek opgebouwd, maar voldeed in het stakingsjaar niet aan het urencriterium van 1225 uren, zoals vereist door de Wet IB 2001. De inspecteur van de Belastingdienst had de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 18.911 gecorrigeerd bij het opleggen van de aanslag, wat resulteerde in een belastbaar inkomen van € 57.448. Eiser stelde dat de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in mindering op de stakingswinst moest komen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was omdat de wet vereist dat de ondernemer recht heeft op de zelfstandigenaftrek in het jaar waarin deze wordt gerealiseerd.
De rechtbank overwoog verder dat de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën voor het verrekenen van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in geval van overlijden van de ondernemer niet van toepassing was op de situatie van eiser, die zelf had gekozen om zijn onderneming te staken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van gelijke gevallen en dat de keuze van eiser om zijn onderneming te staken niet gelijk te stellen was aan een situatie van overlijden. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, evenals zijn argument dat de redelijkheid en billijkheid in het geding waren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.