ECLI:NL:RBGEL:2017:856

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
05/841042-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor inbraak en heling van kentekenplaten

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen uit Amsterdam, die betrokken waren bij een inbraak in een telecomzaak in Ermelo in de nacht van 21 op 22 oktober 2016. De rechtbank heeft de mannen veroordeeld tot gevangenisstraffen van vijf tot zes maanden. Tijdens de inbraak hebben zij verschillende elektronische apparaten, waaronder iPads en smartphones, gestolen. Dankzij een alarmmelding en getuigen kon de politie de verdachten kort na de inbraak aanhouden. Een vierde verdachte werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als bestuurder van de auto fungeerde, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij ook daadwerkelijk betrokken was bij de diefstal van de goederen. De rechtbank oordeelde dat het faciliteren van de vluchtmogelijkheid niet gelijkstaat aan medeplegen van diefstal. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd hij schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van opzetheling van kentekenplaten, die op zijn auto waren aangetroffen.

De officier van justitie had een werkstraf geëist, en de rechtbank volgde dit advies gedeeltelijk op. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet bewezen was dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen, waarbij enkele voorwerpen verbeurd werden verklaard en andere aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841042-16
Datum uitspraak : 16 februari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .
Raadsvrouw: mr. C. Maat, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 februari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Ermelo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand (winkel) heeft weggenomen een Ipad en/of een (aantal) tablets en/of smartphones en/of smartwatches en/of hoesjes en/of een pc, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen Ipad en/of tablets en/of smartphones en/of smartwatches en/of hoesjes en/of pc onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2016 tot en met 22 oktober 2016 in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een auto heeft weggenomen een (of meer) kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of " [slachtoffer 3] ", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2016 tot en met 22 oktober 2016, in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Ermelo, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen, een goed, te weten een (of meer) kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit. Zij heeft in dat kader gewezen op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] , de aanhouding door de politie en de camerabeelden.
Voor wat betreft het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie opgemerkt dat er weinig tijd zat tussen de diefstal van de kentekenplaten en de bedrijfsinbraak. Het kan volgens de officier van justitie daardoor haast niet anders zijn dan dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal, maar het is niet uit te sluiten dat iemand anders dan verdachte bij de diefstal betrokken is geweest. De officier van justitie is dan ook van oordeel dat er vrijspraak moet volgen voor het onder 2 primair tenlastegelegde feit. Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen, temeer nu de kentekenplaten op de auto van verdachte zaten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat hij enkel de auto heeft bestuurd. Er is daarmee onvoldoende bewijs om van medeplegen van diefstal te kunnen spreken. In dat kader heeft de raadsvrouw verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) en 3 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1307).
Voor wat betreft het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw eveneens gepleit voor vrijspraak. Zij heeft verwezen naar een niet gepubliceerd vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2017. Volgens de raadsvrouw gaat het hier om een vergelijkbare zaak waarin verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van een auto. De raadsvrouw heeft een kopie van het vonnis aan de rechtbank overgelegd. Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit kan naar het oordeel van de raadsvrouw wel worden bewezen. De kentekenplaten zaten namelijk op de auto van verdachte. Het is onaannemelijk dat hij daar geen weet van had.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. In het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2015 staat dat verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] op de camerabeelden zien dat de auto voor de toegangsdeur van de telecomwinkel van de heer [naam] wordt geparkeerd, waarna er rechtsvoor, rechtsachter en linksachter iemand uit de auto stapt. Later blijkt het hier om medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te gaan. Na de inbraak gaan zij weer in de auto zitten, zoals zij ook zijn ingestapt en rijdt de auto weg. Gedurende de inbraak is er niemand uitgestapt aan de bestuurderszijde van de auto. Bij de aanhouding zat iedereen nog op dezelfde plek. Verdachte zat tijdens de aanhouding op de bestuurdersstoel van de auto. Op grond hiervan kan niet meer worden vastgesteld dan dat verdachte de bestuurder is geweest van de auto, dat hij gedurende de inbraak in de auto voor de telecomwinkel heeft gewacht en is weggereden op het moment dat zijn medeverdachten weer in de auto stapten. Verdachte heeft met andere woorden de vluchtmogelijkheid gefaciliteerd. Van verdere betrokkenheid blijkt niet. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het faciliteren van de vluchtmogelijkheid geen medeplegen van diefstal oplevert, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit komt. Nu medeplichtigheid aan de diefstal niet ten laste is gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast te stellen dat verdachte bij de diefstal van de kentekenplaten betrokken is geweest. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Volgens de aangifte zijn de kentekenplaten gestolen tussen vrijdagavond 21 oktober, 20.30 uur en zaterdag 22 oktober, 11.00 uur. [2] De platen zijn op de auto van verdachte aangetroffen op zaterdag 22 oktober omstreeks 04.33 uur, terwijl verdachte tot op dat moment de auto ook bestuurde. Kort daarvoor was de onder feit 1 ten laste gelegde inbraak gepleegd en de weggenomen goederen zijn in de auto aangetroffen. [3] Onder deze omstandigheden, en nu er geen aanwijzingen zijn dat een ander dan verdachte die nacht de auto heeft bestuurd, kan het niet anders zijn dan dat verdachte tenminste weet heeft gehad van de diefstal van de kentekenplaten.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 21 oktober 2016 tot en met 22 oktober 2016, in de gemeente Lelystad en
/ofin de gemeente Ermelo
, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,een goed, te weten
een (ofmeerdere
)kentekenpla
(a)t
(en
)( [kenteken] )
heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of overgedragen, terwijl hij
en zijn mededader(s)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
(en),
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 (subsidiair):
Opzetheling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals de reclassering die voorstelt in haar rapport van 30 januari 2017, te weten: een meldplicht bij Reclassering Nederland, deelname aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden (Cova) en verplichte medewerking aan begeleiding en ondersteuning op het gebied van dagbesteding, inkomen en het aflossen van schulden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij een werkstraf passend vindt. Bij het bepalen van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte een first offender is en dat hij vijf dagen per week werkt. Voor wat betreft de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte daar in principe aan mee wil werken, maar dat het absoluut niet wenselijk is dat verdachte in de schuldsanering terechtkomt. Verdachte draagt de (financiële) zorg voor zijn partner en dochter. Als verdachte in de schuldsanering terechtkomt wordt dat ingewikkeld. Verder heeft de raadsvrouw, gelet op de afwezige recidive, verzocht om een proeftijd van 1 jaar op te leggen. Het is volgens de raadsvrouw namelijk waarschijnlijk dat verdachte zijn problemen op het gebied van financiën en wonen binnen 1 jaar weer op de rit heeft.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het helen van kentekenplaten. Het gaat hier om een vervelend feit dat leidt tot schade en overlast voor de rechthebbende.
De reclassering heeft op 30 januari 2017 een rapport over verdachte opgesteld. Uit dit rapport
blijkt dat de reclassering het (deels) negatieve sociale netwerk van verdachte, zijn schuldenproblematiek en het niet hebben van een vaste woonplek als risicofactoren ziet. Deze factoren brengen mee dat de reclassering de kans op recidive als laag/gemiddeld inschat. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden de meldplicht, gedragsinterventie en het meewerken aan begeleiding en ondersteuning op het gebied van dagbesteding, inkomen en het aflossen van schulden.
De rechtbank is van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verboden, op één uitzondering na. De rechtbank vindt het niet nodig om verdachte te laten begeleiden en ondersteunen bij het aflossen van zijn schulden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de proeftijd te bepalen op één jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vordering en de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van € 750,00 (driemaal het eigen risico van € 250,00) in het strafproces gevoegd. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7b. De beoordeling inzake in beslag genomen voorwerpen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten 2 breekijzers, verbeurd te verklaren.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten 7 pakjes sigaretten (van het merk Camel, Kent, Winston, Marlboro en Lucky Strike) en 2 (groene) handschoenen, zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank bepaalt dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven breekijzers, aangetroffen in de kofferbak van de auto van verdachte, vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan de inbraak is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden 7 pakjes sigaretten (van het merk Camel, Kent, Winston, Marlboro en Lucky Strike) en 2 (groene) handschoenen aan verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafvan
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, te weten 30 (dertig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald:
 de algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering Nederland (locatie: Wibautstraat 12 in Amsterdam). Hierna moet verdachte zich zo vaak blijven melden als de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
Gedragsinterventie
- wordt verplicht om deel te nemen aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden;
Dagbesteding
- wordt verplicht om zich te laten begeleiden en ondersteunen op het gebied van dagbesteding en inkomen.
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin haar vordering, met veroordeling van deze benadeelde partij in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 2 breekijzers;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: 7 pakjes sigaretten (van het merk Camel, Kent, Winston, Marlboro en Lucky Strike) en 2 (groene) handschoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. E.M. Vermeulen en mr. M.G.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2017.
Mr. M.G.J. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL0600-2016520856, gesloten op 23 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p.31-32.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p.38-40.